In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2024 een tussenuitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, een neef van een van de gedaagden, heeft een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder zijn neef en diens echtgenoot, met betrekking tot een vaststellingsovereenkomst die op 18 januari 2023 zou zijn ondertekend. De eiser stelt dat de gedaagden zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet zijn nagekomen, wat heeft geleid tot een verstekvonnis op 27 september 2023. Gedaagde 1 heeft verzet aangetekend en ontkent de handtekening onder de vaststellingsovereenkomst te hebben geplaatst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde in haar verzet kan worden ontvangen en dat er een handtekeningenonderzoek moet plaatsvinden om de echtheid van de handtekening te verifiëren. De rechtbank heeft de partijen de mogelijkheid geboden om een handschriftdeskundige voor te dragen en heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling. De rechtbank heeft ook bepaald dat de kosten van de deskundige door de eiser moeten worden voorgeschoten, met de mogelijkheid dat in het eindvonnis wordt beslist wie de kosten uiteindelijk moet dragen. De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien de eiser in Turkije woont en gedaagde 1 in Nederland, en de rechtbank heeft vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is.