ECLI:NL:RBAMS:2024:3057

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
C/13/746407 / HA ZA 24-138
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake handtekening onder vaststellingsovereenkomst en hypotheekrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2024 een tussenuitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, een neef van een van de gedaagden, heeft een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder zijn neef en diens echtgenoot, met betrekking tot een vaststellingsovereenkomst die op 18 januari 2023 zou zijn ondertekend. De eiser stelt dat de gedaagden zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet zijn nagekomen, wat heeft geleid tot een verstekvonnis op 27 september 2023. Gedaagde 1 heeft verzet aangetekend en ontkent de handtekening onder de vaststellingsovereenkomst te hebben geplaatst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde in haar verzet kan worden ontvangen en dat er een handtekeningenonderzoek moet plaatsvinden om de echtheid van de handtekening te verifiëren. De rechtbank heeft de partijen de mogelijkheid geboden om een handschriftdeskundige voor te dragen en heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling. De rechtbank heeft ook bepaald dat de kosten van de deskundige door de eiser moeten worden voorgeschoten, met de mogelijkheid dat in het eindvonnis wordt beslist wie de kosten uiteindelijk moet dragen. De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien de eiser in Turkije woont en gedaagde 1 in Nederland, en de rechtbank heeft vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/746407 / HA ZA 24-138
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] (Turkije),
eisende partij,
gedaagde in het verzet,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. U. Özcan,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
eiseres in het verzet,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. A.J. van Ommeren,

2.[gedaagde 2]

te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen,

3.[gedaagde 3]

te [woonplaats 4] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
niet verschenen,

4.[gedaagde 4]

te [woonplaats 5] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 4] ,
niet verschenen.
Gedaagden zullen hierna samen [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van [eiser] van 11 juli 2023, met producties,
- het vonnis van deze rechtbank van 27 september 2023 waarin [gedaagden] bij verstek is veroordeeld, [1]
- de verzetdagvaarding van [gedaagde 1] van 5 februari 2024, met producties,
- het tussenvonnis van 20 maart 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de zitting van 19 april 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] is getrouwd met [gedaagde 4] . Tussen hen loopt een echtscheidingsprocedure. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn de vader en moeder van [gedaagde 4] . [eiser] is de neef van [gedaagde 2] .
2.2.
[eiser] heeft in de procedure een vaststellingsovereenkomst van 18 januari 2023 tussen hem enerzijds en [gedaagden] anderzijds overgelegd. Daarin staat dat [gedaagde 4] en [gedaagde 2] op 20 januari 2022 een samenwerkingsovereenkomst met [eiser] voor het opzetten van een meubelfabriek zijn aangegaan en dat [gedaagde 4] en [gedaagde 2] deze overeenkomst eenzijdig hebben ontbonden. Verder staat in de vaststellingsovereenkomst dat ter zekerheid van de betaling van een afkoopsom [gedaagden] het recht van (tweede) hypotheek verstrekken op drie panden, waaronder de woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 4] .
2.3.
Onder de vaststellingsovereenkomst staan de namen van [eiser] en [gedaagden] en boven iedere naam staat een handtekening.
2.4.
Op 11 juli 2023 heeft [eiser] [gedaagden] gedagvaard om voor deze rechtbank te verschijnen. [gedaagden] heeft geen verweer gevoerd. Op 27 september 2023 heeft de rechtbank een verstekvonnis gewezen waarbij [gedaagden] is veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst, in die zin dat [eiser] een tweede recht van hypotheek kan vestigen op onder meer de echtelijke woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 4] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagden] veroordeelt tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst, in die zin
dat [eiser] een tweede recht van hypotheek kan vestigen op de Panden benoemd in randnummer 3 in de dagvaarding van 11 juli 2023 (hierna: de panden) voor een bedrag van € 895.000, waarbij het inschrijfbedrag van de hypotheek wordt vermeerderd met 25%, dit bedrag aflossingsvrij is en de voldoening van de algehele schuld (inclusief de rente van 5% per jaar) uiterlijk op 31 januari 2025 dient plaats te vinden;
II. voor recht verklaart dat [eiser] rechthebbende is van het beperkte recht van tweede hypotheek inzake de panden vanaf 1 februari 2023 voor een bedrag van € 895.000, waarbij het inschrijfbedrag van de hypotheek wordt vermeerderd met 25%, dit bedrag aflossingsvrij is en de voldoening van de algehele schuld (inclusief de rente van 5% per jaar) uiterlijk op 31januari 2025 dient plaats te vinden;
III. bepaalt dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte van (tweede) hypotheek tussen [eiser] en [gedaagden] voor een bedrag van € 895.000, ter zake de panden, zonder dat medewerking van [gedaagden] te dien aanzien nog benodigd is, waarbij het inschrijfbedrag van de hypotheek van € 895.000 wordt vermeerderd met 25%, dit bedrag aflossingsvrij is en de voldoening van de algehele schuld (inclusief de rente van 5% per jaar) uiterlijk op 31januari 2025 dient plaats te vinden;
IV. bepaalt dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte aanbiedingsbrief van de akte van (tweede) hypotheek aan het kadaster van € 895.000, waarbij het inschrijfbedrag van de hypotheek wordt vermeerderd met 25%, dit bedrag aflossingsvrij is en de voldoening van de algehele schuld (inclusief de rente van 5% per jaar) uiterlijk op 31januari 2025 dient plaats te vinden, welke aanbiedingsbrief (het vonnis) ten behoeve van [eiser] aan het kadaster mag worden aangeboden, waarbij dit vonnis zal worden aangemerkt als de notariële akte van (tweede) hypotheek van [gedaagden] aan [eiser] inzake de Panden, waarbij het Kadaster de rechthebbendheid van [eiser] zal verwerken;
V. [gedaagden] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en hij vordert nakoming van een verplichting uit de vaststellingsovereenkomst. [eiser] is niet op de zitting verschenen en zijn advocaat heeft op de zitting niet kunnen verklaren op welke locatie de vaststellingsovereenkomst is getekend en of [eiser] en [gedaagden] de vaststellingsovereenkomst in elkaars aanwezigheid hebben ondertekend.
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer. Op de zitting heeft zij verklaard dat zij de dagvaarding met de daaraan gehechte (kopie van) de vaststellingsovereenkomst op 5 oktober 2023 voor het eerst heeft gezien. Zij ontkent stellig dat zij haar handtekening onder de vaststellingsovereenkomst heeft gezet. Op 18 januari 2023 was zij niet in Amsterdam, de plaats waar de vaststellingsovereenkomst zou zijn ondertekend.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

ten aanzien van [gedaagde 1] (processueel)
4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde 1] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Omdat [eiser] in Turkije en [gedaagde 1] in Nederland woont, heeft deze zaak een internationaal karakter en moet de rechter ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is van de zaak kennis te nemen.
4.3.
Op deze zaak is de Brussel I bis-Verordening van toepassing. [2] Op grond van artikel 4 van die verordening is deze rechtbank bevoegd omdat [gedaagde 1] in [woonplaats 2] woont.
4.4.
Vervolgens moet het toepasselijk recht worden vastgesteld. De vordering van [eiser] is gebaseerd op een contractuele verbintenis, de vaststellingsovereenkomst. Daarom is de Rome I-Verordening van toepassing. [3] Op grond van artikel 3 lid 1 van die verordening is Nederlands recht van toepassing. Partijen zijn daar ook steeds van uitgegaan.
ten aanzien van [gedaagde 1] (inhoudelijk)
4.5.
[eiser] vordert nakoming van een bepaling uit een vaststellingsovereenkomst. Omdat [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van die overeenkomst, rust op hem de bewijslast ten aanzien van het bestaan en de inhoud van de vaststellingsovereenkomst.
4.6.
De vaststellingsovereenkomst waar [eiser] een beroep op doet, is een onderhandse akte in de zin van artikel 156 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Een dergelijke akte levert op grond van artikel 157 lid 2 Rv in beginsel dwingend bewijs op ten aanzien van de daarin opgenomen partijverklaringen.
4.7.
[eiser] heeft een kopie van de vaststellingsovereenkomst overgelegd. Op grond van artikel 160 lid 1 Rv is de kracht van schriftelijk bewijs gelegen in de oorspronkelijke akte, voorzien van originele handtekeningen. Op de zitting heeft zijn advocaat verklaard dat [eiser] over de oorspronkelijke vaststellingsovereenkomst beschikt en dat hij bereid is om deze in deze procedure in te brengen.
4.8.
Uit artikel 159 lid 2 Rv volgt een uitzondering op de regel van artikel 157 lid 2 Rv: als de ondertekening van een onderhandse akte stellig wordt ontkend door de partij tegen welke de akte dwingend bewijs zou opleveren (in dit geval [gedaagde 1] ) levert deze geen bewijs op zolang niet is bewezen van wie de ondertekening afkomstig is. [gedaagde 1] ontkent stellig dat zij haar handtekening onder de vaststellingsovereenkomst heeft gezet. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voor een stellige ontkenning voldoende is dat [gedaagde 1] met duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen verklaart dat de handtekening onder de akte niet van haar is. Zij hoeft geen onderbouwing van haar ontkenning te geven. Dat maakt dat de vaststellingsovereenkomst geen bewijs kan leveren van het bestaan van de daarin opgenomen afspraken zolang niet is bewezen dat de handtekening van [gedaagde 1] afkomstig is.
4.9.
De bewijslast van de echtheid van de handtekeningen onder de oorspronkelijke vaststellingsovereenkomst rust op degene die zich op het stuk beroept, in dit geval [eiser] . [eiser] heeft bewijs aangeboden en de rechtbank zal hem dan ook toelaten te bewijzen dat de handtekening onder de oorspronkelijke vaststellingsovereenkomst van [gedaagde 1] afkomstig is. Volgens [eiser] kan het bewijs worden geleverd door middel van een handtekeningenonderzoek. De rechtbank acht ook een deskundigenbericht, uit te voeren door een handschriftdeskundige, noodzakelijk.
4.10.
De rechtbank zal partijen de mogelijkheid bieden zich bij akte uit te laten over de te benoemen handschriftdeskundige en over de vragen die aan de deskundige moeten worden gesteld. De rechtbank verzoekt partijen hierover vooraf met elkaar te overleggen. Indien partijen het in overleg eens worden over een deskundige, kunnen zij die gezamenlijk voordragen. Als zij het niet eens worden, kunnen zij elk maximaal drie namen noemen van deskundigen die naar hun mening in aanmerking komen, waarna de rechtbank een deskundige zal benoemen. De rechtbank is van plan aan de deskundige in ieder geval de volgende vragen voor te leggen:
Kunt u vaststellen, en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid, dat de handtekening op de vaststellingsovereenkomst bij de naam ‘ [gedaagde 1] ’ door [gedaagde 1] is geplaatst?
Kunt u toelichten hoe u tot het antwoord op vraag 1. bent gekomen?
Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
4.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet daarom door [eiser] worden betaald.
4.12.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
4.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
ten aanzien van [gedaagde 4] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (processueel en inhoudelijk)
4.14.
De rechtbank is op grond van artikel 4 van de Brussel I bis-Verordening bevoegd om van de vorderingen tegen [gedaagde 4] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] kennis te nemen. Op grond van artikel 3 lid 1 van de Rome I-Verordening wordt ook het geschil tussen [gedaagde 4] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] beslecht door Nederlands recht.
4.15.
Op grond van artikel 147 lid 1 Rv wordt door het verzet van [gedaagde 1] de met de inleidende dagvaarding begonnen instantie heropend, ook voor de gedaagde partijen die geen verzet hebben ingesteld (ECLI:NL:GHARL:2013:1767, niet gepubliceerd). Dat wil zeggen dat ook de vorderingen tegen [gedaagde 4] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (opnieuw) moeten worden beoordeeld.
4.16.
De rechtbank zal in afwachting van het handtekeningenonderzoek iedere verdere beslissing ten aanzien van [gedaagde 4] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 12 juni 2024voor het nemen van een akte door beide partijen als bedoeld onder 4.10,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.

Voetnoten

1.met zaak- en rolnummer C/13/736690 / HA ZA 23-653
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).
3.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.