ECLI:NL:RBAMS:2024:3052

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
13/192252-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en poging tot doodslag in Amsterdam onder invloed van psychische stoornis

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft de rechtbank Amsterdam op 31 mei 2024 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van moord op zijn onderbuurman, [slachtoffer 1], en poging tot doodslag op een andere onderbuurman, [slachtoffer 2/benadeelde partij 4], tijdens een steekincident op 1 augustus 2023. De verdachte heeft de feiten gepleegd met een keukenmes, waarbij hij zijn onderbuurman meerdere malen heeft gestoken, wat leidde tot de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een psychische stoornis, waardoor hij volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling van zijn psychische aandoening. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, waarbij aanzienlijke schadevergoedingen zijn vastgesteld voor de nabestaanden van [slachtoffer 1] en het slachtoffer [slachtoffer 2/benadeelde partij 4].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/192252-23
Datum uitspraak: 31 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te: [detentieadres] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 april 2024 en 13 mei 2024. Op 31 mei 2024 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en het standpunt van de officier van justitie, mr. N.S. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Bovendien heeft de rechtbank kennisgenomen van wat:
  • mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort, namens de nabestaanden van [nabestaande] en tevens benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ;
  • mr. I.C. Timmermans, advocaat te Amsterdam, namens het slachtoffer en tevens benadeelde partij [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] ;
naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij op 1 augustus 2023 in Amsterdam
1. [nabestaande] opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gedood door hem meerdere malen met een mes in de halsstreek, de borstreeks, de buikstreek en elders in het lichaam te steken;
2. heeft geprobeerd om [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] opzettelijk en met voorbedachte raad te doden, door hem meerdere malen met een mes in de halsstreek en elders in het lichaam te steken en door meerdere malen met dat mes in de richting van het lichaam van [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] te steken.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 1 augustus 2023 omstreeks 8:43 uur werden verbalisanten naar de woning aan de [adres] gestuurd. In deze woning zou een steekincident hebben plaatsgevonden. Ter plaatse troffen de verbalisanten verdachte op het balkon van de woning met een groot keukenmes in zijn hand en een wit bebloed T-shirt aan. Verdachte maakte zwaaiende bewegingen met het mes en riep meermaals dat hij iemand had doodgestoken en dat die persoon dat verdiende.
De verbalisanten werden door omstanders gewezen op een man die onder het bloed zat en die zich bevond in de opbergruimte van de [adres] . Deze man was het slachtoffer [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] (hierna: [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] ). [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] verklaarde dat hij in de woning gerommel hoorde in een andere kamer. Toen hij ging kijken zag hij zijn huisgenoot [nabestaande] (hierna: [slachtoffer 1] ) op bed liggen met de bovenbuurman bovenop hem. De bovenbuurman had een keukenmes in zijn hand en had [slachtoffer 1] gestoken met dat keukenmes. [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] verklaarde dat [slachtoffer 1] hulp nodig had en dat hij zelf ook door de bovenbuurman was gestoken. [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] had een handdoek om zijn nek en verloor veel bloed.
Verdachte is kort daarna naar beneden gekomen en aangehouden. Na de aanhouding van verdachte zijn verbalisanten de woning binnengegaan. Bij het betreden van de woning zagen zij in een slaapkamer [slachtoffer 1] lijkbleek en levenloos op bed liggen, omringd door grote hoeveelheden bloed. Na een poging tot reanimatie ter plaatse werd vastgesteld dat [slachtoffer 1] was overleden.
Aan verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk, al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht (feit 1) en heeft geprobeerd om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] om het leven te brengen (feit 2).
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 gerekwireerd tot bewezenverklaring van de moord op [slachtoffer 1] . Het handelen van verdachte laat naar zijn uiterlijke verschijningsvorm geen andere conclusie toe dan dat hij opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer 1] heeft gedood. Ook zijn er geen contra-indicaties aannemelijk geworden die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Ten aanzien van feit 2 vindt de officier van justitie dat verdachte vrij moet worden gesproken van het ten laste gelegde onderdeel ‘met voorbedachten rade’. De poging doodslag op [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] kan wel worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor het ten laste gelegde onderdeel ‘met voorbedachten rade’ bij zowel feit 1 als feit 2. Er is in deze zaak te veel onduidelijk gebleven, waardoor niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich enige tijd heeft beraden op zijn besluit om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en de poging hiervan bij [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] .
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Hieronder wordt gemotiveerd tot welke conclusies de rechtbank op grond van de in
bijlage IIopgenomen wettige bewijsmiddelen is gekomen, waarbij ook, voor zover van belang voor de beoordeling, dat wat de officier van justitie en de raadsman hebben aangevoerd zal worden besproken.
4.4.1
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 1] meerdere malen met een keukenmes heeft gestoken, en dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan is overleden. De rechtbank moet beoordelen of verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd en of hierbij sprake is geweest van voorbedachte raad.
4.4.1.1 Opzet op het doden van [slachtoffer 1]
Toen [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] , nadat hij geschreeuw en gebonk hoorde de slaapkamer van [slachtoffer 1] binnenging, zag hij verdachte met een keukenmes in zijn hand bovenop [slachtoffer 1] liggen. [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] zag dat [slachtoffer 1] en verdachte in een gevecht waren en dat er erg veel bloed op het bed lag. Zoals blijkt uit het forensisch pathologisch onderzoek is er meerdere malen in de halsstreek, borststreek, buikstreek en andere plekken van het lichaam van [slachtoffer 1] gestoken. Dit heeft geresulteerd in meerdere steekletsels, waarbij vitale structuren van [slachtoffer 1] zijn lichaam zijn geraakt en één van de steekletsels een diepte had van circa 10 centimeter. Uit de hoeveelheid letsels, de diepte van de diverse steekwonden en de plekken op het lichaam van [slachtoffer 1] waar die letsels door verdachte zijn toegebracht, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , en dat zijn handelen daarop gericht was.
4.4.1.2 Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Het gaat hierbij bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechtbank het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. Bij de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing vormt dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar dat dit de rechter niet ervan behoeft te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' vindt de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend, in onderling verband en samenhang bezien. Hierbij kijkt de rechtbank ook naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, omdat verdachte geen enkele verklaring heeft afgelegd over zijn handelen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zijn moeder in de ochtend van 31 juli 2023 heeft bedreigd door tegen haar te zeggen dat hij haar zou gaan vermoorden. Ook heeft de moeder van verdachte aan de politie verklaard dat zij uit angst voor verdachte al een aantal weken niet thuis sliep, maar bij haar dochter. Het ging niet goed met verdachte en zij werd steeds banger voor hem. Verdachte heeft kort voor de datum van de ten laste gelegde feiten verschillende berichten met een gewelddadige strekking op X geplaatst. Zo post verdachte op 30 juli 2023: “
If the situation continues like this I will have to resort violence use something I want to do last”en op 31 juli 2023 post hij achtereenvolgens: “
Jaren zijn voorbijgegaan. Ik wilde niemand kwetsen maar nu ben ik het helemaal zat” en “
De volgende keer zal ik jullie de fatale slag toebrengen, ik zal de staat omverwerpen, jullie schaamteloze.”
Op die manier heeft verdachte de dag voor het tenlastegelegde kenbaar gemaakt dat hij van plan was om te doden, waarbij er in aanloop naar het tenlastegelegde bij verdachte sprake was van een opbouw in agressie.
Verdachte was gefocust op zijn onderbuurman [slachtoffer 1] . De moeder van verdachte heeft tegenover de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) verklaard dat verdachte ervan overtuigd was dat [slachtoffer 1] ingehuurd was door de Nederlandse overheid, dat er camera’s onder zijn bed waren gemonteerd en in huis hingen, en dat hij tegen zijn moeder naar aanleiding van een ruzie in de box met de onderburen heeft gezegd dat één van de onderburen hem stalkte.
De rechtbank concludeert dat verdachte het keukenmes waarmee hij [slachtoffer 1] heeft doodgestoken met zich mee moet hebben genomen toen hij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] binnenging. [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] heeft over het mes namelijk verklaard dat het niet uit hun woning afkomstig was. Bovendien geldt dat het keukenmes een Turkse inscriptie bevatte, terwijl in de woning waar verdachte verbleef ook messen met een Turkse inscriptie zijn aangetroffen. De rechtbank betrekt hier nog bij dat de moeder van verdachte (in wiens woning verdachte verbleef) van Turkse afkomst is, net als verdachte zelf.
Niet valt vast te stellen hoe verdachte de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] is binnengekomen, maar de rechtbank kan wel vaststellen dat verdachte [slachtoffer 1] enkele minuten na zijn thuiskomst in zijn slaapkamer met het door hemzelf meegebrachte keukenmes van het leven berooft. En dat verdachte [slachtoffer 1] vele malen heeft gestoken. [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] heeft hierover verklaard dat hij [slachtoffer 1] de ochtend van 1 augustus 2023 om 8:30 uur hoorde binnenkomen, zij elkaar toen in de keuken gegroet hebben en dat hij daarna in de badkamer zijn tanden is gaan poetsen. [slachtoffer 1] was maximaal vier minuten binnen toen [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] gebonk en geschreeuw hoorde en hij in de slaapkamer van [slachtoffer 1] de bovenbuurman op [slachtoffer 1] zag liggen, terwijl hij [slachtoffer 1] met het keukenmes in zijn lichaam stak. Van een voorafgaande discussie, ruzie, of vechtpartij is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat [slachtoffer 1] op enig moment geweld en/of een wapen richting verdachte heeft gebruikt.
Tot slot betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte van plan was [slachtoffer 1] te doden dat verdachte na het doden van [slachtoffer 1] op het balkon herhaaldelijk heeft geschreeuwd dat hij iemand had doodgestoken en dat die persoon dat verdiende.
De rechtbank overweegt dat de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van verdachte wijst op de uitvoering van een tevoren gemaakt plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat verdachte vóór de uitvoering van zijn daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Verdachte heeft ook voldoende tijd gehad om daarover na te denken. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
De rechtbank acht de (primair) ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4.2
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] meerdere malen met een keukenmes heeft gestoken. Zowel in zijn hals als verder in zijn lichaam. De rechtbank moet beoordelen of verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] opzettelijk van het leven te beroven en of hierbij al dan niet sprake was van voorbedachte raad.
4.4.2.1 Opzet op het doden van [slachtoffer 2/benadeelde partij 4]
De rechtbank is van oordeel dat tevens kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] . Toen [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] probeerde om [slachtoffer 1] te redden, heeft verdachte ook [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] met het keukenmes aangevallen, en hem hierbij in zijn nek gestoken. Verdachte heeft hierna tegen [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] gezegd: ‘
Ik heb je in je nek gestoken, je gaat het niet halen, je gaat zo meteen dood jochie.’[slachtoffer 2/benadeelde partij 4] heeft naar aanleiding van het gevecht met verdachte verklaard verschillende snij- en steekwonden in zijn nek, onderarmen en oksel te hebben opgelopen. [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] verloor vanwege de verwondingen in zijn nek veel bloed. De steekverwonding in de nek heeft geresulteerd in een litteken van 20 centimeter lang.
Op grond van deze uiteengezette feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen opzet op het doden van [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] heeft gehad.
4.4.2.2 Geen voorbedachte raad
Het geweld van verdachte richtte zich in eerste instantie alleen op [slachtoffer 1] . Nadat [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] probeerde om [slachtoffer 1] te redden, heeft het geweld van verdachte zich ook op hem gericht. Of verdachte vooraf al het plan had om [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] van het leven te beroven, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad geprobeerd heeft om [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] om het leven te brengen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 2 (primair) ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] . De rechtbank acht de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] wel wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 1 augustus 2023 te Amsterdam, [nabestaande] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door hem meerdere malen met een mes in de halsstreek en de borststreek en de buikstreek en elders in het lichaam te steken;
ten aanzien van feit 2:
op 1 augustus 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen met een mes in de halsstreek en elders in het lichaam van die [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, gelet op het advies van de psycholoog en de psychiaters. Op basis van de deskundigenrapportages is duidelijk dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en dat die stoornis heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. Uit de rapportages kan echter niet worden opgemaakt dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is geweest. Daarvoor is er te weinig bekend over wat er in verdachte zijn hoofd omging.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Anders dan de officier van justitie heeft de raadsman verzocht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. Dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, wordt door de deskundigen niet uitgesloten. De rapporteurs van het PBC hebben door de weigerachtige houding van verdachte om mee te werken aan het onderzoek te weinig informatie om te kunnen concluderen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, maar de rechtbank kan op grond van artikel 39 Wetboek van Strafrecht (Sr) wel tot dat oordeel komen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Juridisch kader
Artikel 39 Sr bepaalt dat iemand niet strafbaar is als hij een feit begaat dat hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend. Het gaat bij ontoerekenbaarheid om een exceptie; een uitzondering op het uitgangspunt dat iemand die zich schuldig maakt aan een strafbaar feit daarvoor kan worden gestraft. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal dit kunnen worden aangenomen. Indien en voor zover aan een verdachte zijn daden verminderd zijn aan te rekenen, zal dit bij de strafoplegging als strafverminderende omstandigheid gelden.
Om ontoerekeningsvatbaarheid aan te kunnen nemen moet voldaan worden aan drie vereisten. Er moet in de eerste plaats sprake zijn van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap. In de tweede plaatst moet er een causaal verband bestaan tussen deze stoornis, aandoening of handicap en het ten laste gelegde delict. Ten slotte moet de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap zodanig zijn dat zij aan toerekening van het strafbare feit aan de dader in de weg staan.
7.3.2
Het advies van de gedragsdeskundigen
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van de deskundigen M. de Klerk (psycholoog), E.M.J. van Dienst (psychiater) en dr. F.R. Kruisdijk (psychiater) van het PBC van 10 april 2024. De deskundigen leggen aan hun advies – kort weergegeven – de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag. In verdachte zijn zeer uitgebreide waansysteem zijn onder andere justitie, politie, familie en onbekenden geïncludeerd. De wanen en hallucinaties zijn bij verdachte begonnen in zijn adolescentie en zijn sindsdien in meer en mindere mate aanwezig, waarbij de ernst hiervan in de loop der jaren is toegenomen. Uit collaterale informatie is naar voren gekomen dat verdachte de dagen voor het tenlastegelegde actief was op
social mediaen dat hij berichten plaatste met een cryptische en dreigende tekst. Daarnaast heeft verdachte voor het tenlastegelegde tegen zijn moeder gezegd dat zijn onderbuurman, het dodelijke slachtoffer, was ingehuurd door de Nederlandse overheid. Ook heeft hij tegen zijn moeder gezegd dat er camera’s onder zijn bed waren gemonteerd en in huis hingen. Verdachte zijn moeder maakte zich in toenemende mate zorgen over verdachte zijn psychische gesteldheid. Op 31 juli 2023 heeft verdachte tegen zijn moeder gezegd dat hij haar ging vermoorden. Tijdens het verhoor van verdachte bij de politie op 1 augustus 2023 en later bij de rechter-commissaris op 4 augustus 2023 bleef verdachte bijzondere uitspraken doen, zoals dat hij ontvoerd is door de “gladio-staat” en vroeg hij of hij aangerand, vergiftigd of in stukken gesneden zal worden. Dit alles wijst volgens de deskundigen op een actief waansysteem bij verdachte ten tijde van de ten laste gelegde strafbare feiten met betrekkings- en achtervolgingsideeëen en een oplopende verbale agressie. De deskundigen concluderen dat het slachtoffer een grote rol speelde in verdachtes waanideeën.
In de rapportage wordt geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, die zich uit in de aanwezigheid van paranoïde wanen. Daarnaast komt uit collaterale informatie naar voren dat verdachte hallucinaties heeft (gehad). Duidelijk is dat verdachte langer bestaande waanideeën heeft die daags voor de gepleegde strafbare feiten aanwezig waren. Dit leidde uiteindelijk tot de door hem gepleegde strafbare feiten. Het is volgens de deskundigen niet uit te sluiten dat verdachte volledig vanuit de psychotische stoornis heeft gehandeld. Omdat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek is het de deskundigen niet bekend of verdachte handelde uit angst en/of in opdracht van stemmen. Gelet op de ernst van de vastgestelde pathologie, is het klinisch aannemelijk dat het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde, (mede) gestuurd werd door zijn psychotische belevingen, gezien verdachte zijn sterke paranoïde overtuigingen. Omdat verdachte zich vrijwel niet kan onttrekken aan de invloed die zijn psychotisch bepaalde gedachtewereld op zijn gedragingen heeft, ook ten tijde de ten laste gelegde strafbare feiten, adviseren de deskundigen de rechtbank om verdachte de ten laste gelegde feiten ten minste in verminderde mate toe te rekenen.
Op de zitting van 26 april 2024 heeft de psycholoog herhaald dat niet uit te sluiten valt dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is geweest tijdens het plegen van de strafbare feiten. De psycholoog heeft verklaard dat zij volledig ontoerekeningsvatbaar niet kan concluderen, omdat zij geen volledige delictanalyse heeft kunnen verkrijgen doordat zij de feiten niet met verdachte heeft kunnen bespreken wegens zijn weigering om mee te werken aan het onderzoek. Zij acht verdachte vanwege de ernst van de pathologie in ieder geval (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar.
7.3.3.
Beoordeling
Zoals blijkt uit het dossier maakte verdachte op de agenten die naar aanleiding van het steekincident ter plaatse kwamen een verwarde indruk. Verdachte reageerde afwisselend op de agent ter plaatse die contact met hem probeerde te maken en sloeg onsamenhangende taal uit. Ook schreeuwde verdachte: “
Er ligt iemand binnen dood te gaan, komen jullie nog naar boven. Jullie kunnen alles in mijn dossier lezen die ligt boven. Ik heb geen mes meer jullie kunnen naar boven komen.” Verdachte bleef maar schreeuwen dat hij iedereen ging vermoorden en dat hij iedereen ging neersteken. Een getuige verklaart dat verdachte riep: “
Bel at5, bel at5 dan. Bel Ambulance.” Diezelfde getuige heeft verklaard dat zij het idee kreeg dat verdachte super in de war was.
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting, ziet de rechtbank verdachte als een persoon die onder invloed van zijn psychische stoornis in een andere, parallelle werkelijkheid leeft. Verdachte leefde al lange tijd, zowel in aanloop naar de gepleegde strafbare feiten als tijdens het plegen daarvan en ook in de periode daarna, in een zeer uitgebreide en continue waanwereld, waarin verschillende mensen, waaronder zijn onderburen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] , werden geïncludeerd. In het rapport van het PBC wordt uitgebreid beschreven hoe verdachte in de loop der jaren steeds meer is ontregeld en steeds meer psychotisch gedrag liet zien. Ook vertoonde verdachte steeds meer dreigend en agressief gedrag. Zoals blijkt uit de verklaringen van zijn moeder, ging het de dag voor het tenlastegelegde erg slecht met verdachte.
Hoewel er af en toe periodes lijken te bestaan waarin het beter gaat met de psyche van verdachte heeft de rechtbank op de terechtzitting van 26 april 2024 waargenomen dat verdachte nog steeds in die waanwereld leeft. Verdachte verklaarde in een complot te zijn beland, dat het strafproces bij de rechtbank een schijnproces is en vroeg om een overlijdensakte van [slachtoffer 1] . Hij zei meermaals te zijn ontvoerd en dat hij de afgelopen tien jaar steeds via zijn tabak werd vergiftigd. Ook verklaarde verdachte al jarenlang met hightech camera’s die door muren heen kunnen kijken te worden bespioneerd en door geheugenapparatuur te worden gemarteld. Verdachte bleef op vragen van de rechtbank herhalen dat de waarheid met slechts een paar computerklikken te vinden is op het wereldwijde web. De rechtbank heeft op geen enkele wijze een normaal gesprek met verdachte kunnen voeren.
De waanideeën van verdachte leidden uiteindelijk tot de door hem gepleegde strafbare feiten. Volgens de deskundigen is het niet uit te sluiten dat verdachte volledig vanuit de psychotische stoornis heeft gehandeld. Omdat verdachte zich vrijwel niet kan onttrekken aan de invloed die zijn psychotisch bepaalde gedachtewereld op zijn gedragingen heeft, adviseren de deskundigen de rechtbank om verdachte de ten laste gelegde feiten ten minste in verminderde mate toe te rekenen. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het beantwoorden van de vraag over de toerekenbaarheid van verdachte wordt bemoeilijkt door zijn weigerachtige houding om mee te werken aan het onderzoek. Maar de rechtbank constateert dat deze weigering goed zou kunnen voortkomen uit zijn wanen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over de aanwezigheid van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis (die zich uit in de aanwezigheid van paranoïde wanen) bij verdachte en de doorwerking daarvan ten tijde van de gepleegde strafbare feiten, over.
De rechtbank constateert echter dat nergens uit de inhoud van het dossier of het onderzoek ter terechtzitting kan worden afgeleid dat verdachte de wederrechtelijkheid van zijn handelen op enig moment onder ogen heeft gezien. Dit brengt de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel dat ten tijde van de door verdachte gepleegde feiten bij hem sprake was van een massale doorwerking van de bestaande stoornissen, waardoor deze feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De abnormale geestesgesteldheid van verdachte was zodanig aanwezig dat zij daaraan in de weg staat.
De rechtbank voelt zich gesterkt in deze conclusie omdat de rapportage van de deskundigen ook ruimte biedt voor de conclusie dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. In aanvulling op de onderbouwing van de conclusie over de toerekeningsvatbaarheid van de gedragsdeskundigen houdt de rechtbank uitdrukkelijk ook rekening met de geestestoestand van de verdachte vlak na het incident. Zoals hiervoor al beschreven, schreeuwde hij direct na het incident “
Er ligt iemand binnen dood te gaan, komen jullie nog naar boven. Jullie kunnen alles in mijn dossier lezen die ligt boven. Ik heb geen mes meer jullie kunnen naar boven komen.” Verdachte bleef maar schreeuwen dat hij iedereen ging vermoorden en dat hij iedereen ging neersteken. Op een getuige kwam hij op dat moment super verward over. Het beeld op zitting bevestigde de ernst van de wanen die verdachte kan hebben.
7.3.4
Conclusie
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verdachte tijdens het plegen van de strafbare feiten volledig heeft gehandeld onder invloed van zijn psychische stoornis en dat hij door deze stoornis niet meer in staat was om zijn eigen wil te vormen. Aldus verklaart de rechtbank verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar. Gezien de volledige ontoerekeningsvatbaarheid, is verdachte niet strafbaar voor de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.De op te leggen maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van voorarrest, Ook vordert de officier van justitie dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna ook: TBS met dwangverpleging), gelet op de psychotische problematiek die bij verdachte speelt en het hoge recidiverisico.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat aan verdachte geen straf kan worden opgelegd, omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is en daardoor dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen wat betreft de door de deskundigen geadviseerde TBS met dwangverpleging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Ernst de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer 1] van het leven beroofd door hem meerdere malen met een mes te steken. In [slachtoffer 1] ’ zijn eigen huis, en in zijn eigen slaapkamer. Verdachte heeft [slachtoffer 1] hiermee het recht op leven ontnomen. Een mens zijn kostbaarste bezit. [slachtoffer 1] was nog jong en had nog een heel leven voor zich – samen met zijn dierbaren.
Toen [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] verdachte met het keukenmes bovenop [slachtoffer 1] aantrof, heeft hij geprobeerd [slachtoffer 1] te redden. Hij heeft toen letterlijk moeten vechten voor het leven van [slachtoffer 1] en van zichzelf. Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] ook te doden door hem meermaals te steken, waaronder in zijn nek. Door al het geweld heeft [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] uiteindelijk moeten vluchten en [slachtoffer 1] achter moeten laten. Dit moet verschrikkelijk zijn geweest voor [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] , die door zijn letsel en littekens hiermee nog iedere dag wordt geconfronteerd.
Het handelen van verdachte heeft de nabestaanden van [slachtoffer 1] en het slachtoffer [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] ernstig geschokt en hun leven blijvend en ingrijpend veranderd. Aan hen is een onherstelbaar verlies, een groot verdriet en veel leed toegebracht. Wat zij de rest van hun leven met zich mee zullen dragen. Dat blijkt ook uit de door de nabestaanden van [slachtoffer 1] en door [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] ter zitting afgelegde verklaringen. Zij moeten leven in de wetenschap dat hun zoon, broer, partner en vriend, die in de bloei van zijn leven was, op zeer gewelddadige wijze om het leven is gebracht. En aan hem is een waardig einde ontnomen. Ook leven zij nog met de ‘waarom-vraag’. Waarom was dit geweld gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] ? En waarom heeft het zover moeten komen? Gelet op alle signalen en meldingen die er in de loop der tijd over toestand van verdachte waren gedaan.
De feiten van 1 augustus 2023 hebben, gezien het grote aantal aanwezigen ter terechtzitting, ook bij veel anderen tot ongeloof en verdriet geleid. Ook hebben de feiten grote verontrusting en gevoelens van onveiligheid in de samenleving gebracht, zoals onder de buurtbewoners van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] .
Moord en poging doodslag zijn levensdelicten en daarmee zeer ernstige misdrijven. Hiervoor worden heel hoge straffen opgelegd. Omdat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, kan er volgens de wet geen (gevangenis)straf opgelegd worden. De gedachte hierachter is dat als iemand iets in het geheel niet is toe te rekenen vanwege een psychische stoornis, het opleggen van een straf niet te rechtvaardigen is. Wel moet het recidivegevaar worden beteugeld, de stoornis worden behandeld, en de samenleving tegen verdachte worden beschermd, zodat aan hem een maatregel wordt opgelegd, om te voorkomen dat er in de toekomst nog meer slachtoffers vallen.
8.3.2
Het advies van de deskundigen
De deskundigen schrijven in de Pro Justitia-rapportage dat er bij verdachte een hoge kans is op gewelddadige recidive. Om de kans op recidive te verlagen is een adequate langdurige behandeling van de bij verdachte geconstateerde psychotische stoornis nodig in een hoog beveiligde setting. De behandeling kan naar het oordeel van de deskundigen alleen plaatsvinden in het kader van de maatregel TBS met dwangverpleging. Door het ontbreken van ziekte-inzicht en door de ernst van de psychopathologie kan verdachte niet in staat worden geacht zich langere tijd aan voorwaarden te houden en is een voorwaardelijk kader gedoemd te mislukken.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over en maakt dat advies tot het hare.
8.3.3
Oplegging maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging
Op grond van het voorgaande overweegt de rechtbank dat verdachte ter beschikking gesteld moet worden en van overheidswege moet worden verpleegd, en dat aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van de bewezen geachte feiten 1 en 2 een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Om het gevaar voor recidive te kunnen beteugelen, om de stoornis van verdachte te kunnen behandelen en ter optimale bescherming van de maatschappij, is de rechtbank van oordeel dat alleen kan worden volstaan met oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van die maatregel.
De rechtbank legt dan ook de maatregel TBS met dwangverpleging aan verdachte op.
Vastgesteld wordt dat de strafbare feiten waarvoor de TBS-maatregel zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de TBS-maatregel is daarom niet in tijd beperkt.

9.Beslag

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij verdachte in beslag genomen goederen worden onttrokken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt ten aanzien van het beslag tot het volgende oordeel.
De in beslag genomen en niet teruggegeven kleding op de beslaglijst dienen te worden verbeurd verklaard, nu die kleding aan verdachte toebehoorde en verdachte deze kleding droeg ten tijde van het plegen van de strafbare feiten.
  • 1 STK Kleding (Omschrijving: PL1300-2023173764-G6375699), Broek);
  • 1 STK Kleding (Omschrijving: PL1300-2023173764-G6375700, Shirt).
Het in beslag genomen en niet teruggegeven mes op de beslaglijst dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu de strafbare feiten met dit mes zijn gepleegd, en het mes van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2023173764-G6375850).

10.Benadeelde partijen

10.1
Vorderingen benadeelde partijen
De nabestaanden van [slachtoffer 1] en het slachtoffer [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij hebben de rechtbank verzocht om toewijzing van hun vordering, en deze te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast is verzocht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte op te leggen.
10.1.1
De nabestaanden van [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] , vader van [slachtoffer 1]
De vader van [slachtoffer 1] vordert een bedrag van in totaal € 55.623,72 aan schade.
Dit bedrag bestaat uit € 13.123,72 aan materiële schade:
  • Kosten van lijkbezorging € 10.999,04;
  • Kosten kleding voor [slachtoffer 1] € 244,27;
  • Kosten voor psychologische ondersteuning € 1.565,79;
  • Reis- en parkeerkosten € 314,62.
Daarnaast bestaat dit bedrag uit € 42.500,00 aan immateriële schade:
  • Schokschade € 25.000,00;
  • Affectieschade € 17.500,00.
[benadeelde partij 1] , moeder van [slachtoffer 1]
De moeder van [slachtoffer 1] vordert een bedrag van in totaal € 44.065,79 aan schade.
Dit bedrag bestaat uit € 1.565,79 aan materiële schade:
- Kosten voor psychologische ondersteuning € 1.565,79.
Daarnaast bestaat dit bedrag uit € 42.500,00 aan immateriële schade:
  • Schokschade € 25.000,00;
  • Affectieschade € 17.500,00.
[benadeelde partij 2] , vriendin van [slachtoffer 1]
De vriendin van [slachtoffer 1] vordert een bedrag van in totaal € 43.568,13 aan schade.
Dit bedrag bestaat uit € 1.068,13 aan materiële schade:
- Kosten voor psychologische ondersteuning € 1.068,13.
Daarnaast bestaat dit bedrag uit € 42.500,00 aan immateriële schade:
  • Schokschade € 25.000,00;
  • Affectieschade € 17.500,00.
[benadeelde partij 3] , broer van [slachtoffer 1]
De broer van [slachtoffer 1] vordert een bedrag van in totaal € 35.414,98 aan schade.
Dit bedrag bestaat uit € 10.414,98 aan materiële schade:
  • Kosten voor psychologische ondersteuning € 2.214,98;
  • Studievertraging € 8.200,00.
Daarnaast bestaat dit bedrag uit € 25.00,00 aan immateriële schade:
- Schockschade € 25.000,00.
10.1.2
Het slachtoffer [slachtoffer 2/benadeelde partij 4]
Het slachtoffer [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] vordert een bedrag van in totaal € 121,123,90 aan schade.
Dit bedrag bestaat uit € 33.624,60 aan materiële schade:
  • Kosten eigen risico € 385,00;
  • Kosten van ziekenhuisopname € 210,00;
  • Kosten medische hulpmiddelen € 106,86;
  • Kosten kleding € 139,96;
  • Kosten aanschaf nieuwe goederen in verband met de verzegeling van de woning € 176,98;
  • Kosten in verband met gemist examen CFP € 280,00;
  • Verhuiskosten € 18.989,03;
  • Schade in verband met gestolen goederen € 921,91;
  • Kosten in verband met bestellen maaltijden € 383,88;
  • Kosten in verband met huishoudelijke hulp € 490,50;
  • Reiskosten in verband met behandelingen en reiskosten ouders € 1.540,48;
  • Toekomstige reis- en parkeerkosten en toekomstige medische kosten: € 10.000,00.
Daarnaast bestaat dit bedrag uit € 97.500,00 aan immateriële schade:
  • Immateriële schadevergoeding in verband met eigen letsel € 50.000,00;
  • Schokschade van € 30.000,00;
  • Affectieschade € 17.500,00.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verschillende standpunten ingenomen ten aanzien van de vorderingen. De rechtbank zal hierop, voor zover nodig, hierna ingaan.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd op de vorderingen van de nabestaanden van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] heeft de raadsman wel een aantal verweren gevoerd tegen de vorderingen. De rechtbank zal hierop, voor zover nodig, hierna ingaan.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
10.4.1
Ten aanzien van de nabestaanden van [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
Materiële en immateriële schade
De hoogte van de vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade is op de zitting niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom ook worden toegewezen.
Ten aanzien van de door [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 1] , ouders van [slachtoffer 1] , en de door [benadeelde partij 2] , vriendin van [slachtoffer 1] , gevorderde affectieschade overweegt de rechtbank als volgt.
Het vorderen van affectieschade in het strafproces is sinds 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) genoemde naasten van een door een misdrijf overleden slachtoffer. De vergoeding ziet op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het Besluit) per categorie nabestaanden vaste bedragen opgenomen.
De ouders van een door misdrijf overledene komen op grond van artikel 6:108, lid 4 sub c in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De hoogte van de door de ouders van [slachtoffer 1] gevorderde schadevergoeding is in overeenstemming met het Besluit en zal door de rechtbank worden toegewezen.
[benadeelde partij 2] heeft € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade gevorderd. Deze gevorderde immateriële schadevergoeding in verband met affectieschade ligt op grond van het bepaalde in artikel 6:108 lid 3 BW voor toewijzing gereed, omdat [benadeelde partij 2] als nabestaande recht heeft op vergoeding van affectieschade. Blijkens de overgelegde vordering, de toelichting daarop, en haar nabestaandenverklaring ter zitting had zij een nauwe, duurzame en affectie relatie met [slachtoffer 1] . Conform artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade zal aan [benadeelde partij 2] daarom worden toegewezen het gevorderde bedrag van € 17.500,-. Dit is het bedrag dat op grond van dit besluit toekomt aan een persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
10.4.2
Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 2/benadeelde partij 4]
Materiële schade
De hoogte van de vordering tot vergoeding van materiële schade is op de zitting door de raadsman betwist. De raadsman heeft verzocht het gevorderde bedrag van € 210,- ten behoeve van de opname in het ziekenhuis niet ontvankelijk te verklaren, nu niet uit de stukken blijkt dat deze kosten niet gedekt zijn door de verzekering. Verder heeft de raadsman verzocht de gevorderde kosten in verband met het bestellen van maaltijden en de kosten van de kleding niet ontvankelijk te verklaren, nu zij niet zijn onderbouwd met facturen. De gevorderde kosten voor de schoenen kunnen wel toegewezen worden. De rechtbank is van oordeel dat de door [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] gevorderde kosten voor materiële schade op voornoemde punten in de vordering, de schriftelijke toelichting daarop en de toelichting ter zitting, voldoende onderbouwd en aannemelijk zijn geworden en zal deze gevorderde kosten dan ook toewijzen.
Wat betreft de gevorderde reiskosten voor de ouders van [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] in verband met de medische behandelingen, de parkeerkosten en daarmee samenhangende reiskosten heeft de raadsman de rechtbank verzocht deze kosten af te wijzen nu deze kosten niet door [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] zelf gemaakt zijn, maar door zijn ouders en de ouders van [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] deze volgens de raadsman alleen zelf kunnen vorderen. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit deel van de vordering dat [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] niet meer in staat was om zelfstandig naar zijn afspraken voor medische behandelingen te reizen, zodat zijn ouders hem daarnaartoe moesten brengen met de auto. De als gevolg daarvan gemaakte kosten zijn te kwalificeren als kosten gemaakt wegens zaakwaarneming (artikel 6:198 BW) die, hoewel zij in eerste instantie zijn gedragen door de ouders van [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] , op grond van artikel 6:200 BW voor rekening van [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] kwamen, en derhalve door hem gevorderd kunnen worden en moeten worden vergoed.
Zoals door de raadsman is bepleit zal de rechtbank de gevorderde kosten in verband met de gestolen goederen, te weten een wakeboard en een vouwfiets, afwijzen, omdat deze kosten niet in rechtstreeks verband staan tot de ten laste gelegde feiten.
In de vordering van de toekomstige schade, te weten het gevorderde bedrag aan toekomstige reis- en parkeerkosten en toekomstige medische kosten ter hoogte van € 10.000,00 zal de benadeelde partij in overeenstemming met de vordering door de rechtbank niet ontvankelijk worden verklaard, nu niet vaststaat dat dit schade is die werkelijk geleden zal worden geleden.
De overige door de benadeelde partij ingediende vorderingen tot vergoeding van materiële schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen daarom geheel worden toegewezen.
Immateriële schade
Immateriële schade in verband met eigen letsel
De hoogte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade is op de zitting betwist. De raadsman heeft verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding in verband met eigen letsel te matigen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade in verband met eigen letsel overweegt de rechtbank dat de begroting van de immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts heeft de rechtbank bij de begroting gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit de stukken volgt dat de door verdachte gepleegde feiten naast letsel, grote impact op [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] hebben gehad. [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] heeft gevochten voor het leven van [slachtoffer 1] en voor zijn eigen leven. Hij is ternauwernood aan de dood ontsnapt. Uit de overgelegde stukken ter onderbouwing, de toelichting daarop en de slachtofferverklaring van [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] ter zitting volgt dat sprake was van ernstig letsel, langdurig en mogelijk geen volledig herstel en een grote impact op zijn leven. Zo kamp hij als gevolg van het steekincident met een andere gespecificeerde trauma- of stressor gerelateerde stoornis en is hij pas kortgeleden voorzichtig begonnen langzaam op werk te re-integreren.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank een vergoeding aan [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] een bedrag van € 40.000,- voor immateriële schade in verband met eigen letsel billijk voor. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, zodat [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] in de gelegenheid wordt gesteld deze aan te brengen bij de burgerlijke rechter.
Affectieschade
De raadsman heeft verzocht de gevorderde affectieschade af te wijzen nu [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] volgens de raadsman niet valt onder de hardheidsclausule opgenomen in artikel 6:108 lid 3 BW.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de door [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] gevorderde affectieschade als volgt. [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] heeft gesteld dat hij kan worden aangemerkt als één van de in de wet aangewezen kring van gerechtigden op affectieschade, maar de raadsman heeft dit gemotiveerd betwist. De hardheidsclausule opgenomen in artikel 6:108 lid 4 BW kent onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toe aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. Voor de rechtbank is het volkomen helder dat [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] en [slachtoffer 1] een goede vriendschappelijke relatie hadden en dat hij veel pijn en verdriet ondervonden heeft en ook nu nog ondervindt door het verlies van [slachtoffer 1] . Maar gelet op de betwisting van de vordering – en op wat door de benadeelde partij ter onderbouwing van zijn stelling naar voren is gebracht – staat het voor de rechtbank op dit moment onvoldoende vast dat [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt. Er zal op dit punt (nadere) bewijslevering nodig zijn. Het zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren indien de benadeelde partij in dit stadium van de procedure alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om nader bewijs in te brengen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom niet in zijn vordering worden ontvangen en kan hij dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
10.4.3
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van alle vorderingen
De toegewezen bedragen van alle benadeelde partijen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis, te weten 1 augustus 2023, tot het moment van de algehele voldoening. Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen ten aanzien van de verschillende toegewezen materiële en immateriële schadeposten aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f opleggen, op de wijze zoals hieronder is opgenomen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33a, 33b, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de onder feit 2 impliciet primair ten laste gelegde ‘voorbedachten rade’ niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het overige onder feit 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
moord.
Feit 2 (impliciet subsidiair):
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikking gesteldwordt en beveelt dat hij
van overheidswegewordt verpleegd.
Bepaalt dat de totale duur van de maatregel TBS met dwangverpleging niet gemaximeerd is.
Verklaart verbeurd:
  • 1 STK Kleding (Omschrijving: PL1300-2023173764-G6375699), Broek);
  • 1 STK Kleding (Omschrijving: PL1300-2023173764-G6375700, Shirt).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2023173764-G6375850).
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van in totaal € 55.623,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis, d.d. 1 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 13.123,72 aan vergoeding van materiële schade en € 42.500,00 aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van een bedrag van € 55.623,72, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis d.d. 1 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt 75 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , van een bedrag van in totaal € 44.065,79, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis, d.d. 1 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 1.565,79 aan vergoeding van materiële schade en € 42.500,00 aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] van een bedrag van € 44.065,79, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis d.d. 1 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt 59 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 2] , van een bedrag van in totaal € 43.568,13, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis, d.d. 1 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 1.068,13 aan vergoeding van materiële schade en € 42.500,00 aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] van een bedrag van € 43.568,13, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis d.d. 1 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt 59 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 3] , van een bedrag van in totaal € 35.414,98, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis, d.d. 1 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 10.414,98 aan vergoeding van materiële schade en € 25.000,00 aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] van een bedrag van € 35.414,98, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis d.d. 1 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt 48 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2/benadeelde partij 4]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] , van een bedrag van in totaal € 92.702,69, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis, d.d. 1 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 22.702,69 aan vergoeding van materiële schade en € 70.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2/benadeelde partij 4] van een bedrag van € 92.702,69, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis d.d. 1 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt 124 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mr. M. Vaandrager en mr. M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Zoetelief, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2024.