ECLI:NL:RBAMS:2024:3032

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
13/046781-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van oplichting, diefstal en het voorhanden hebben van valse identiteitsbewijzen

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting, diefstal, opzetheling en het voorhanden hebben van valse politiepassen. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting op 2 mei 2024, waar de officier van justitie, mr. R. Willemsen, zijn vordering heeft gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting van een oudere vrouw, aangeduid als [aangeefster 5], door zich voor te doen als politieagent en haar te bewegen tot het afgeven van haar bankpas en pincode. Daarnaast heeft de verdachte op 1 december 2023 een geldbedrag van €2.729,81 ontvreemd van [aangeefster 12] door gebruik te maken van een valse sleutel, en heeft hij meerdere bankpassen van andere slachtoffers in zijn bezit gehad, waarvan hij wist dat deze uit misdrijf verkregen waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/046781-24
Datum uitspraak: 16 mei 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 mei 2024. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.C.J. Tuip, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
het in de periode van 7 januari 2024 tot en met 8 februari 2024 in Amsterdam, Almere en Maastricht medeplegen van het oplichten van [aangever 1] , [aangeefster 2] , [aangever 3] , [aangever 4] en [aangeefster 5] , door zich onder andere voor te doen als politieagent of medewerker van een bank en hen te bewegen tot het afgeven van hun bankpas, pincode, sieraden en/of geld;
het in de periode van 4 januari 2024 tot en met 8 februari 2024 in Amsterdam en Almere medeplegen van de poging tot oplichting van [aangever 6] , [aangever 7] , [aangever 8] , [aangever 9] , [aangever 10] en [aangever 11] , door zich onder andere voor te doen als politieagent of medewerker van een bank, hen naar hun pincode en persoonlijke gegevens te vragen en hen te verzoeken hun bankpas en pincode af te geven aan de koerier van de bank of de politieagent;
het op 1 december 2023 in Almere medeplegen van diefstal van € 2.729,81 toebehorende aan [aangeefster 12] , door middel van het gebruik van bankpassen en bijbehorende pincodes tot het gebruik waarvan hij niet was gerechtigd;
het in de periode van 8 februari 2024 tot en met 9 februari 2024 in Almere (schuld)helen van bankpassen op naam van [aangever 13] , [aangever 14] , [aangever 15] , [aangever 16] , [aangever 17] , [aangever 18] , [aangever 19] en [aangever 20] ;
het in de periode van 16 januari 2023 (de rechtbank begrijpt: 2024 )tot en met 9 februari 2024 in Amsterdam en Almere voorhanden hebben en opzettelijk gebruik maken van politiepassen, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij vals of vervalst waren.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit verkort vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 14 januari 2024 heeft [aangeefster 21] aangifte gedaan van een poging tot oplichting. [aangeefster 21] verklaarde dat zij op haar huistelefoon werd gebeld door een persoon die vertelde dat zij op een inbrekerslijst zou voorkomen en die bij haar informeerde naar waardevolle spullen in haar huis. De politie heeft hierin de kenmerken van zogenaamde ‘babbeltrucs’ herkend en is naar aanleiding van deze aangifte een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat [aangeefster 21] is gebeld door het telefoonnummer [nummer] . Dit telefoonnummer heeft in de periode van 3 januari tot en met 23 januari 2024 voornamelijk verbinding gemaakt met
cell-id’saan [adres 2] in Amsterdam en is gebruikt om naar verschillende vaste telefoonnummers in Amsterdam te bellen.
De politie zocht vervolgens contact met de gebruikers van de vaste telefoonnummers in het werkgebied Amsterdam Zuid de Pijp, die ook door telefoonnummer [nummer] waren benaderd. Hieruit bleek dat meerdere van deze gebruikers stelden slachtoffer te zijn geworden van oplichting of pogingen daartoe onder vergelijkbare omstandigheden als eerder door [aangeefster 21] omschreven.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de politie gesprekken van het telefoonnummer [nummer] afgeluisterd en opgenomen. Op 8 februari 2024 luisterde de politie
liveeen van deze gesprekken af, waarbij naar aangeefster [aangeefster 5] werd gebeld. De gebruikers van het telefoonnummer [nummer] stelden zich aan [aangeefster 5] voor als [naam 1] en [naam 2] van de politie en vertelden haar dat er verdachten waren aangehouden, waarvan één met een vuurwapen, die het mogelijk op haar hadden gemunt. Tijdens dit gesprek heeft de politie waargenomen dat de telefoon die gebruik maakte van voornoemd telefoonnummer zich richting het adres van [aangeefster 5] bewoog. De politie heeft zich hierop in de buurt van dit adres gestationeerd en heeft gezien dat een auto met daarin twee mannen kwam aanrijden. Een van deze mannen is uitgestapt, is naar het adres van [aangeefster 5] gelopen en liep daarna terug met een envelop in zijn hand. Deze man is aangehouden en bleek medeverdachte [medeverdachte] te zijn. De andere man die in de auto zat, is eveneens aangehouden. Dit bleek verdachte te zijn.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat verdachte zich aan de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting in vereniging van [aangeefster 5] heeft schuldig gemaakt. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en zijn betrokkenheid kan uit de bevindingen van de politie omtrent de aanhouding van verdachte en de medeverdachte worden afgeleid. Van de overige onder feit 1 ten laste gelegde oplichtingen in vereniging dient verdachte te worden vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om de betrokkenheid van verdachte bij die feiten vast te stellen. Dit geldt ook voor alle onder feit 2 ten laste gelegde pogingen tot oplichting in vereniging.
De onder feit 3 ten laste gelegde diefstal met gebruik van een valse sleutel kan worden bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend en hij is herkend op de camerabeelden van beide in de tenlastelegging genoemde winkels van Albert Heijn in Almere, waar met de pinpas van aangeefster [aangeefster 12] betaaltransacties hebben plaatsgevonden.
Ook de onder feit 4 ten laste gelegde helingen kunnen worden bewezen, gelet op het voorlopig onderzoek naar de bankpassen die verdachte onder zich had, het onderzoek naar de auto waarin verdachte is aangehouden en het onderzoek naar zijn telefoon.
Tot slot kan het onder feit 5 ten laste gelegde voorhanden hebben van valse politiepassen eveneens worden bewezen. Verdachte heeft bekend de passen zijn op zijn slaapkamer aangetroffen en deze wijken af van de originele legitimatiebewijzen van de politie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Met uitzondering van de oplichting van [aangeefster 5] op 8 februari 2024, heeft de raadsman – net als de officier van justitie – betoogd dat verdachte voor de overige onder feit 1 en de onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen van (pogingen tot) oplichtingen dient te worden vrijgesproken. Het dossier bevat namelijk – kortgezegd – onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om verdachte aan te merken als de persoon (of een van de personen) die de daar genoemde slachtoffers heeft opgelicht of dat heeft geprobeerd.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte niet betrokken is geweest bij de diefstal van het gehele ten laste gelegde geldbedrag. Wel kan worden bewezen dat verdachte een geldbedrag heeft weggenomen.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte heeft dit feit ontkent en hoewel de pas is aangetroffen in het dashboardkastje van de auto waarin hij heeft gereden, wist verdachte niet dat die bankpas daar lag.
Ten aanzien van feit 5 dient verdachte te worden vrijgesproken van het opzettelijk gebruik maken van de politiepassen, nu uit het dossier geen aanwijzingen volgen dat verdachte de passen op enig moment heeft gebruikt.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Het oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan de oplichting (in vereniging) van [aangever 1] , [aangeefster 2] , [aangever 3] en [aangever 4] heeft schuldig gemaakt. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de oplichting in vereniging van [aangeefster 5] . Verdachte heeft dit feit tijdens de zitting bekend door onder andere te verklaren dat hij aangeefster heeft gebeld en zich daarbij heeft voorgedaan als [naam 2] terwijl hij met medeverdachte [medeverdachte] op dat moment in de auto zat en er gebruik werd gemaakt van één telefoon. Daarnaast is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] voor het huis van aangeefster aangetroffen en aangehouden, kort nadat [medeverdachte] een envelop met bankpassen, geld en ringen bij aangeefster had opgehaald.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het onder feit 1 ten laste gelegde partieel kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 is omschreven.
3.4.2
Het oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan het onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen van pogingen tot oplichting heeft schuldig gemaakt. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
3.4.3
Het oordeel over het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal met gebruik van een valse sleutel van een geldbedrag toebehorende aan [aangeefster 12] . Verdachte heeft dit feit bekend en hij is door de politie herkend op camerabeelden waarop hij met de pinpas van [aangeefster 12] pintransacties heeft uitgevoerd.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het gehele ten laste gelegde geldbedrag van [aangeefster 12] heeft weggenomen nu uit het dossier alleen blijkt dat verdachte de transacties bij de twee Albert Heijn vestigingen in Almere heeft uitgevoerd.
Ook is onvoldoende vast komen te staan dat verdachte bij het uitvoeren van voornoemde transacties nauw en bewust met een of meer anderen heeft samengewerkt. Verdachte zal daarom van het tenlastegelegde medeplegen worden vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het onder feit 3 ten laste gelegde kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 is omschreven.
3.4.4
Het oordeel over het onder feit 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de opzetheling van de op zijn slaapkamer aangetroffen bankpassen op naam van [aangever 14] , [aangever 15] , [aangever 16] , [aangever 17] , [aangever 18] , [aangever 19] en [aangever 20] . Verdachte heeft het ten laste gelegde ten aanzien van deze pinpassen bekend en ook is uit het dossier voldoende duidelijk geworden dat de bankpassen uit misdrijf verkregen goederen betreffen.
Over de ten laste gelegde opzetheling van de bankpas van [aangever 13] heeft verdachte tijdens de zitting verklaard dat hij niet wist dat deze pas in het dashboardkastje van de auto van zijn moeder lag. De rechtbank schuift deze verklaring als ongeloofwaardig ter zijde en overweegt daartoe het volgende.
Blijkens de aangifte van [aangever 13] is zijn bankpas op 3 oktober 2023 weggenomen nadat hij het slachtoffer was geworden van een babbeltruc. De bankpas is vervolgens aangetroffen in de auto, waarin verdachte is aangehouden, samen met de telefoon waarmee verdachte op die dag de oplichting van [aangeefster 5] heeft gepleegd. Daarnaast lagen er andere voorwerpen in de auto, waaronder telefoons, waarvan uit onderzoek is gebleken dat die met oplichtingen in verband kunnen worden gebracht. In een van die telefoons, die aan verdachte wordt toegerekend, is een Snapchat-gesprek tussen twee accounts aangetroffen waarin een postcode wordt genoemd van een adres in [plaats] die bij het adres van [aangever 13] hoort. Verdachte heeft bovendien tijdens de zitting verklaard dat, voor zover hij weet, niemand anders dan zijn moeder en hijzelf van de auto gebruik maken.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte heeft geweten dat de bankpas van [aangever 13] in de auto aanwezig was en dat hij heeft geweten dat de pas een uit misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het onder feit 4 ten laste gelegde kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 is omschreven.
3.4.5
Het oordeel over het onder feit 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan het voorhanden hebben van valse politiepassen heeft schuldig gemaakt. Verdachte heeft dit feit bekend en uit het onderzoek van de politie is gebleken dat de aangetroffen passen vals zijn.
Niet kan worden bewezen dat verdachte de passen opzettelijk heeft gebruikt. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het onder feit 5 ten laste gelegde kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 is omschreven.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 8 februari 2024 te Almere tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels [aangeefster 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens te weten afgifte van bankpassen en pincodes en sieraden, door met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid,
- telefonisch contact te zoeken met voornoemde slachtoffer en zich daarbij voor te doen als politieagent
- om vervolgens naar haar pincode te vragen en
- naar de woning van voornoemde slachtoffer te gaan en zich voor te doen als politieagent en
- voornoemde slachtoffer te verzoeken om haar bankpas en pincode en sieraden af te geven, waardoor voornoemde slachtoffer bewogen is tot bovenomschreven afgifte;
ten aanzien van feit 3:
op 1 december 2023 te Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan een ander dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte zich dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutels, te weten bankpassen en bijbehorende pincodes, tot het gebruik waarvan verdachte niet gerechtigd was, te weten: op 1 december 2023 te Almere een geldbedrag, toebehorende aan [aangeefster 12] ;
ten aanzien van feit 4:
in de periode 8 februari 2024 tot en met 9 februari 2024 te Almere bankpassen, te weten
- een bankpas op naam van [aangever 13] en
- een bankpas op naam van [aangever 14] en
- een bankpas op naam van [aangever 15] en
- een bankpas op naam van [aangever 16] en
- een bankpas op naam van [aangever 17] en
- een bankpas op naam van [aangever 18] en
- een bankpas op naam van [aangever 19] en
- een bankpas op naam van [aangever 20] ,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van feit 5:
in de periode 16 januari 2024 tot en met 9 februari 2024 te Almere politiepassen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat het vals was, bestaande die valsheid hierin dat voornoemde passen - ten naam zijn gesteld op [naam 3] - en op die pas de foto van verdachte is geplaats.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om bij een bewezenverklaring aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor fraude bij een schadebedrag tot € 10.000,- en verdachte niet te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de duur van het voorarrest. Bij afwijking daarvan heeft hij verzocht om geen toepassing te geven aan artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en voor ieder feit een separate staf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om naast een gevangenisstraf conform het voorarrest, een taakstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om in het voordeel van verdachte sterk af te wijken van de vordering van de officier van justitie.
Bij het bepalen van de op te leggen straf dient verder rekening te worden gehouden met de positieve punten uit het reclasseringsrapport betreffende verdachte van 25 april 2024 en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting van [aangeefster 5] , diefstal met gebruik van een valse sleutel van [aangeefster 12] , het opzettelijk helen van meerdere bankpassen die door misdrijf zijn verkregen en het voorhanden hebben van meerdere valse politiepassen.
Verdachte heeft door zo tegenover [aangeefster 5] en [aangeefster 12] te handelen alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. De slachtoffers zijn kennelijk bewust uitgekozen op hun hogere leeftijd en dientengevolge op hun kwetsbaarheid. Verdachte heeft de slachtoffers op een even routinematige als gewetenloze wijze als een gemakkelijke prooi gezien. Met betrekking tot [aangeefster 12] heeft verdachte, door met de van haar ontvreemde bankpas betalingen in twee winkels uit te voeren, op brutale wijze inbreuk gemaakt op haar eigendomsrecht. Ten aanzien van [aangeefster 5] heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op haar eigendomsrechten, maar hij heeft ook haar gevoel van veiligheid en vertrouwen in onder andere de politie ernstig geschaad. Zo blijkt uit het dossier dat [aangeefster 5] emotioneel en met argwaan heeft gereageerd nadat de daadwerkelijke politie haar kwam inlichten over de oplichting die kort daarvoor bij haar had plaatsgevonden. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen dan ook zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 2 april 2024. Hieruit is gebleken dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Het strafblad heeft daarom niet meegewogen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank gelet op het rapport van de Reclassering Nederland van 25 april 2024 betreffende verdachte, waarin wordt geadviseerd om bij een bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Dit advies neemt de rechtbank over, nu het handelen van verdachte tot stand lijkt te zijn gekomen door een combinatie van geldproblemen en verkeerde sociale contacten en hij inmiddels een duidelijk plan voor zijn toekomst heeft. Aangezien verdachte geen hulpvraag heeft, verwacht de reclassering hier geen zinvolle bijdrage aan te kunnen leveren.
Gelet op de ernst van de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld, de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en de persoon van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf met een aanzienlijk onvoorwaardelijk deel een passende reactie op het handelen van verdachte vormt. Voor de door de raadsman voorgestelde strafmodaliteiten is het handelen van verdachte te ernstig. Nu de rechtbank wenst te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw tot het plegen van strafbare feiten wordt verleid, zal zij een groter voorwaardelijk strafdeel opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Daarnaast zal de rechtbank het geëiste onvoorwaardelijke deel van de straf met een maand verhogen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.
De rechtbank zal daarbij het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.

9.De in beslag genomen voorwerpen

Uit het onderzoek ter terechtzitting en de in het dossier gevoegde kennisgevingen van inbeslagname is gebleken dat onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag zijn genomen:
Oppo Cph2269 (telefoon; G6460174);
Apple iPhone 13 Pro Max (telefoon; G6460175);
Apple iPhone 15 Pro Max (telefoon; G6460176);
Apple iPhone Mini (telefoon; G6460177);
Apple iPhone grijs spacegray (telefoon; G6460328);
Huawei Vns-L31 (telefoon; G6460333);
USB-stick (G6460335);
Tablet (Microsoft; zwart’G6460343);
USB-stick (G6460353);
USB-stick (G6460355);
USB-stick (G6460356);
Betaalkaart (G6460440);
Creditcard (G6460448);
Betaalkaart (G6460457);
Betaalkaart (G6460459);
Betaalkaart (G6450461);
Betaalkaart (G6460465);
Betaalkaart (G6460468);
Pas (G6460541);
Computer (G6460447);
Computer (G6460451);
Apple iPad (G6460454);
Blackberry Classic (telefoon; G6460455);
Witte iPhone (telefoon; G6460456);
Randapparatuur (netwerk; TP-Link 4glte; G6560458);
300 Euro;
Politiepassen.
Verbeurdverklaring:
De Apple iPhone mini (nummer 4) dient verbeurd te worden verklaard en is daarvoor vatbaar, nu met behulp van dit voorwerp het onder feit 1 bewezen verklaarde is begaan. Dit geldt ook voor de onder verdachte in beslag genomen 300 euro (nummer 26), nu aannemelijk is geworden dat dit geldbedrag als opbrengst van het bewezen verklaarde handelen van verdachte dient te gelden.
Onttrekking aan het verkeer:
De in beslag genomen en niet teruggegeven Oppo Cph2269, Huawei Vns-L31 en de politiepassen (nummers 1, 2 en 27) dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze passen het onder feit 1 en feit 5 bewezen verklaarde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbenden
Van de overige vermelde voorwerpen zal de rechtbank de bewaring ten behoeve van de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken personen gelasten.

10.De vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [aangever 3] en [aangever 1] hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend. Beide vorderingen zullen worden afgewezen, omdat verdachte van de hen aangaande feiten waaruit schade zou zijn ontstaan, wordt vrijgesproken.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 231, 311, 326 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van oplichting;
ten aanzien van feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van feit 4:
opzetheling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
een identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vals is, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen:
Verklaart
verbeurd:
4. Apple iPhone Mini (telefoon; G6460177);
26. 300 euro.
Onttrektaan het verkeer:
1, Oppo Cph2269 (telefoon; G6460174);
6. Huawei Vns-L31 (telefoon; G6460333);
27. Politiepassen.
Gelast de
bewaringten behoeve van de rechthebbende(n) van:
2. Apple iPhone 13 Pro Max (telefoon; G6460175);
3. Apple iPhone 15 Pro Max (telefoon; G6460176);
5. Apple iPhone grijs spacegray (telefoon; G6460328);
7. USB-stick (G6460335);
8. Tablet (Microsoft; zwart’G6460343);
9. USB-stick (G6460353);
10. USB-stick (G6460355);
11. USB-stick (G6460356);
12. Betaalkaart (G6460440);
13. Creditcard (G6460448);
14. Betaalkaart (G6460457);
15. Betaalkaart (G6460459);
16. Betaalkaart (G6450461);
17. Betaalkaart (G6460465);
18. Betaalkaart (G6460468);
19. Pas (G6460541);
20. Computer (G6460447);
21. Computer (G6460451);
22. Apple iPad (G6460454);
23. Blackberry Classic (telefoon; G6460455);
24. Witte iPhone (telefoon; G6460456);
25. Randapparatuur (netwerk; TP-Link 4glte; G6560458);
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen:
Wijst afde vorderingen van [aangever 3] en [aangever 1] .
Bepaalt dat verdachte en de benadeelde partijen ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2024.