ECLI:NL:RBAMS:2024:2977

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
13-336764-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met voorwaarden voor bedreigingen en mishandelingen van hulpverleners en politie

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreigingen en mishandelingen van hulpverleners en politie. De verdachte, geboren in 1990 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd en werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder bedreiging van twee GGZ-medewerkers op 27 december 2022 en mishandeling van een receptioniste en beveiligingsmedewerker op 10 juli 2023. Tijdens de zittingen op 24 april en 16 mei 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bedreigingen en mishandelingen, maar sprak hem vrij van een specifieke bedreiging wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van voorarrest, en besloot tot het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden, gezien de ernstige psychiatrische en cognitieve problemen van de verdachte. De rechtbank benadrukte de noodzaak van behandeling en het risico op recidive, en stelde voorwaarden aan de tbs-maatregel, waaronder opname in een zorginstelling en meewerken aan reclasseringstoezicht. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandeling PTSS-verschijnselen had opgelopen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/336764-22 (A) en 13/181227-23 (B) (gevoegd ttz.) (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 april 2024 (inhoudelijk) en 16 mei 2024 (sluiting).
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. O.F. Qane, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
in de zaak met parketnummer 13/336764-22 (zaak A)
bedreiging van [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ) en [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ) op
27 december 2022 in Amsterdam.
in de zaak met parketnummer 13/181227-23 (zaak B)
feit 1
mishandeling van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 10 juli 2023 in Amsterdam;
feit 2
bedreiging van [slachtoffer] op 10 juli 2023 in Amsterdam;
feit 3
mishandeling van [aangever 4] (hierna [aangever 4] ) op 20 juli 2023 in Amsterdam;
feit 4
belediging van [aangever 5] (hierna [aangever 5] ) op 20 juli 2023 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van de in zaak B onder 1 ten laste gelegde mishandeling partieel moet worden vrijgesproken, en ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging geheel moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de in zaak A en de in zaak B onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in de zaak B onder 2 ten laste gelegde niet bewezen omdat er onvoldoende wettig bewijs is dat bedreigingen zijn geuit tegen [slachtoffer] . Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer] niet wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen en derhalve niet aan het bewijsminimum wordt voldaan. Verdachte moet daarvan dan ook worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de overige in zaak A en B tenlastegelegde feiten heeft begaan. Zij overweegt daartoe als volgt.
3.3.1.
Het oordeel in zaak A
Voor de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde dient de rechtbank eerst vast te stellen of verdachte de handelingen zoals die ten laste zijn gelegd heeft verricht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 24 april 2024 verklaard dat hij geld wilde van budgetbeheer, dat hij in de maling werd genomen door [aangever 2] en daarom boos was en dat hij heeft geschreeuwd naar [aangever 1] en [aangever 2] . Verdachte heeft ook gezegd dat hij heeft gevloekt en dat hij niet weet wat hij zegt als hij vloekt. Voorts verklaarde hij dat hij bewegingen naar [aangever 2] had gemaakt maar haar niet heeft geraakt. [aangever 1] heeft hij geduwd. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de aangiften en de getuigenverklaring van [getuige] . Uit die bewijsmiddelen blijkt dat verdachte boos was en begon te schreeuwen. De woorden die verdachte heeft gebruikt, te weten “ik maak je af” en “ik maak jullie kapot”, zijn bedreigend van aard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de uitlatingen van verdachte, in samenhang met de door hem verrichte handelingen, te weten heel dichtbij [aangever 2] staan en slaande bewegingen maken, en de trui van [aangever 1] te pakken en daaraan te trekken naar objectieve maatstaven bedreigend en in het algemeen geschikt om bij de slachtoffers – te weten [aangever 1] en [aangever 2] – in redelijkheid de vrees te doen ontstaan dat zij zwaar zouden worden mishandeld, danwel dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Blijkens de verklaringen van aangevers [aangever 1] en [aangever 2] , heeft deze vrees zich bij hen ook daadwerkelijk verwezenlijkt.
3.3.2.
Het oordeel in zaak B
De rechtbank acht het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen en overweegt als volgt.
Verdachte heeft bekend dat hij slachtoffer [slachtoffer] onderuit heeft getrapt op 10 juli 2023 in Amsterdam. Dit blijkt overigens ook uit de camerabeelden. De raadsman heeft partiële vrijspraak verzocht voor het tweede gedachtestreepje, namelijk: het (na)trappen terwijl [slachtoffer] op de grond ligt. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat daar onvoldoende wettig bewijs voor is en spreekt verdachte daarvan (partieel) vrij. Dat laat onverlet dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van mishandeling komt. Immers heeft verdachte het slachtoffer onderuit getrapt, en uit de aangifte en de letselrapportage van de GGD blijkt dat [slachtoffer] daarvan pijn en letsel heeft ondervonden.
De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte zich op 20 juli 2023 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een ambtenaar, te weten [aangever 4] , ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij [aangever 4] in elk geval één schop heeft gegeven. [aangever 4] heeft verklaard dat hij twee trappen van verdachte heeft gekregen. De rechtbank volgt de verklaring van [aangever 4] , nu deze verklaring wordt ondersteund door de bevindingen van verbalisanten [aangever 5] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . [aangever 4] heeft na de twee trappen een stekende pijn ervaren die een aantal uren later nog steeds voelbaar was.
Tijdens de aanhouding van 20 juli 2023 heeft verdachte zich daarnaast verbaal uitgelaten jegens verbalisant [aangever 5] . Verbalisant [aangever 5] was de enige verbalisant met een donkere huidskleur. Uit de bevindingen van [aangever 4] en de bevindingen van de andere verbalisanten ter plaatse constateert de rechtbank dat verdachte [aangever 5] de volgende beledigingen heeft toegeroepen: “Je moet je mond houden jij aap!”, en: “Jij moet echt je mond houden, jij bent vroeger een slaaf geweest.”. Deze uitlatingen van verdachte kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden verstaan dan uitlatingen waarmee verdachte [aangever 5] wilde beledigen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht – op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte:
Zaak A
feit 1:op 27 december 2022 te Amsterdam [aangever 1] , ambulant begeleider bij GGZ instelling [adres] , en [aangever 2] , verpleegkundige bij GGZ instelling [adres] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik maak je af” en daarbij heel dicht met zijn gezicht op die [aangever 2] te gaan staan en slaande bewegingen te maken en hard te schreeuwen en door die [aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen “Ik maak jullie kapot” en daarbij de trui van die [aangever 1] bij de hals vast te pakken en daaraan te trekken, met gebalde vuisten slaande bewegingen te maken en hard te schreeuwen;
Zaak B
feit 1:op 10 juli 2023 te Amsterdam [slachtoffer] , receptioniste en beveiligingsmedewerker Mentrum Kliniek [locatie] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht onderuit te trappen;
feit 3:op 20 juli 2023 te Amsterdam een ambtenaar, [aangever 4] , werkzaam als brigadier bij de politie Eenheid Amsterdam, ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door na die [aangever 4] recht in de ogen te kijken meermaals, met kracht te trappen tegen het linkerbeen;
feit 4:op 20 juli 2023 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangever 5] , hoofdagent politie eenheid Amsterdam, ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “Je moet je mond houden jij aap!” en “Jij moet echt je mond houden, jij bent vroeger een slaaf geweest”.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de in zaak A en zaak B bewezenverklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 301 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden zal worden opgelegd, onder de voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsadvies van 2 april 2024. Verder heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden gevorderd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een maatregel op grond van artikel 38z Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in verband met de verzochte vrijspraak van de feiten 1 en 2 in zaak B, gevraagd een gevangenisstraf gelijk aan voorarrest op te leggen. De raadsman heeft tevens verzocht om aan verdachte geen tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Daartoe heeft hij bepleit dat de hulp die verdachte nodig heeft ook geboden kan worden binnen een reclasseringstoezicht in het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een (zeer) lange proeftijd. De raadsman acht van belang dat verdachte zelf ook heeft aangegeven dat hij mee wil werken aan zijn behandeling, abstinentie van middelen, agressieproblemen en het aanpakken van psychosociale problemen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van twee bedreigingen tegen twee GGZ-medewerkers, een mishandeling van een medewerker van GGZ Mentrum, een mishandeling van een ambtenaar in functie en een belediging van een ambtenaar in functie. Dit zijn ernstige strafbare feiten die in de periode van 27 december 2022 tot en met 20 juli 2023 zijn gepleegd.
Op 27 december 2022 is verdachte agressief en dreigend geweest tegen zijn twee begeleiders bij de GGZ-instelling. Verdachte heeft wekelijks een afspraak met de GGZ, zodat hij geholpen kan worden bij praktische zaken die verdachte in verband met zijn psychiatrische problemen niet alleen aankan. Dat die dag niet direct aan de hulpvraag van verdachte kon worden voldaan is geen excuus voor verdachtes gedrag tegen zijn hulpverleners. De twee slachtoffers voelden zich verbaal en fysiek bedreigd en zijn hevig geschrokken van verdachte.
Op 10 juli 2023 heeft verdachte een receptioniste en beveiligingsmedewerker van de GGZ Mentrum mishandeld. Aangeefster herkende verdachte als cliënt, die geregeld op de locatie waar zij werkte kwam en dan verbaal agressief was. Deze agressie was zodanig dat verdachte op 4 juli 2023 een pandverbod kreeg, waarbij zij hem te woord stond. De rechtbank constateert uit de camerabeelden dat verdachte op 10 juli 2023 al ruim vijftien minuten stond te wachten op de plek waar het latere slachtoffer langs liep. Op het moment dat het slachtoffer langs hem liep, trapte verdachte haar omver. Het slachtoffer viel op straat en heeft bloeduitstortingen op haar arm, een schaafwond op haar elleboog, kraswonden op haar schouder en op haar heup en bloeduitstortingen en ontvellingen op haar knie opgelopen. Door deze aanval heeft aangeefster pijn, en ook veel angst ondervonden. Ze hield er een litteken aan haar elleboog aan over. Haar angstklachten zijn door deze mishandeling zodanig dat ze nauwelijks nog naar buiten durft, medicatie heeft en inmiddels EMDR-therapie volgt.
Vervolgens is verdachte tien dagen later buiten heterdaad aangehouden. Bij zijn aanhouding heeft verdachte verbalisant [aangever 4] twee maal een harde trap tegen zijn been gegeven. De verbalisant voelde stekende pijn in zijn been en had nog een tijd last van die zere plek. Ook heeft hij die dag verbalisant [aangever 5] beledigd door racistische opmerkingen te roepen. Dergelijke beledigingen zijn zeer krenkend en onacceptabel. De bewezenverklaarde feiten zijn steeds gericht tegen hulpverleners en ambtenaren, hetgeen strafverzwarend is.
7.3.2.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte op 21 oktober 2022 is veroordeeld ter zake van een bedreiging en belediging. Langer geleden is verdachte veroordeeld voor mishandelingen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages die zijn opgemaakt over de persoon van verdachte:
  • een pro Justitia psychologisch onderzoek van 27 december 2023, opgesteld door drs. T. Stoel, GZ-psycholoog;
  • een pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 17 december 2023, opgesteld door dr. D.J. Vinkers, psychiater.
Uit de rapportages van de psycholoog en de psychiater blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende.
Bij verdachte is sprake van zwakbegaafdheid, antisociale persoonlijkheidstrekken, een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis, een gokverslaving en een schizofreniespectrumstoornis. De stoornissen waren ook aanwezig tijdens de ten laste gelegde feiten. Zeker op momenten dat hij niet krijgt wat hij wil, zoals het geval was bij alle tenlastegelegde feiten, verliest hij de controle over zijn woede en gaat over tot fysieke en verbale agressie. Daarbij is er sprake van wantrouwen naar anderen en heeft hij door zijn beperkte intellectuele vermogens beperkt besef van de gevolgen van zijn gedrag. Daarnaast maakt zijn beperkte vermogen tot berouw verder dat hij niet wordt tegengehouden in agressief handelen. Beide rapporteurs komen tot het oordeel dat de ten laste gelegde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend vanwege zijn beperkte cognitieve vaardigheden in combinatie met antisociale persoonlijkheidstrekken. Verdachte verdraagt het nauwelijks om afhankelijk te zijn van anderen (maar is dat gezien zijn beperkte cognitieve vaardigheden wel), waardoor hij snel agressief reageert.
De kans dat betrokkene in de komende periode, indien hij zonder verdere behandeling detentie verlaat, tot gewelddadig handelen zal komen wordt ingeschat als hoog gezien alle indicatoren binnen de historische en klinische domeinen, de zorgelijke risicohantering en de zeer beperkte aanwezigheid van beschermende factoren. Verdachte heeft geen zelfinzicht en legt de verantwoordelijkheden van zijn daden buiten zichzelf. Verdachte heeft problemen op alle levensgebieden. Escalatie van geweld met ernstige gevolgen voor anderen en hemzelf zijn goed denkbaar.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank, net als de officier van justitie en de raadsman, tot de conclusie dat het ten laste gelegde in verminderde mate dient te worden toegerekend aan verdachte. De rechtbank oordeelt dat er ernstige psychiatrische en cognitieve stoornissen aanwezig zijn bij verdachte en dat verdachte daarnaast kampt met chronische beperkingen. Deze beperkingen worden gecompliceerd door een stoornis in middelengebruik en verslavingsproblematiek. De rechtbank ziet dat als een grote risicofactor. Het enkele feit dat verdachte in detentie abstinent is, betekent niet dat die stoornis niet meer aanwezig is.
7.3.3.
De gevangenisstraf
Gezien de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend is. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht alsook naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Deze omstandigheid weegt de rechtbank, in het voordeel van verdachte, mee bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf. Voor de duur van de gevangenisstraf houdt de rechtbank verder rekening met de omstandigheid dat zij aan verdachte eveneens de tbs-maatregel met voorwaarden oplegt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte zo spoedig mogelijk forensisch psychiatrisch behandeld zal worden. Uit een e-mail van de reclassering van 24 april 2024 is de rechtbank gebleken dat verdachte met ingang van 8 of 13 mei 2024 kon worden opgenomen op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) te [plaats] . Daarom heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis ter zitting van 24 april 2024 met ingang van 8 of 13 mei 2024 onder voorwaarden geschorst tot de uitspraak op 16 mei. Deze voorwaarden behelzen onder meer dat verdachte zich laat zich opnemen in FPA [plaats] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
7.3.4.
Overwegingen ten aanzien van de tbs-maatregel
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden zal worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het risico op recidive onvoldoende worden ondervangen met een behandeling in zo’n kader mede gelet op de ernst van de problematiek van verdachte. Als verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, dan vervalt bovendien het behandelkader en resteert de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. Verdachte komt in dat geval (onbehandeld) vrij in de maatschappij, terwijl het risico op recidive als hoog wordt ingeschat. De rechtbank neemt de voorgeschiedenis van verdachte in aanmerking waarbij agressie tegen hulpverleners een rode draad is en meermalen tot pandverboden heeft geleid.
De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak aanwezig is tot het opleggen van de tbs-maatregel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7.3.4.1 Wettelijk kader
De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de tbs-maatregel is verder ingevolge het bepaalde in artikel 37a, lid 3, Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen. Uit de genoemde rapportages blijkt dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling (verstandelijke beperking) en ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een antisociale persoonlijkheidstrekken en schizofrenie-stoornis aanwezig waren. Het onder B 3 bewezenverklaarde feit – de mishandeling van een ambtenaar – is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Daarnaast zijn de bedreigingen die bewezen verklaard zijn in zaak A onder 1 feiten zoals genoemd in artikel 37a, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
Uit alle rapporten blijkt dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel eist. De kans op herhaling van agressieve delicten wordt groot geacht. Naar het oordeel van de rechtbank kan enkel binnen het kader van de tbs-maatregel het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht, waarbij tevens op een – zowel voor verdachte als de maatschappij – verantwoorde manier direct kan worden ingegrepen als dat nodig blijkt te zijn.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld binnen welk kader de behandeling moet plaatsvinden, een tbs met voorwaarden of een tbs met dwangverpleging, en overweegt daartoe als volgt.
7.3.4.2. Tbs met voorwaarden
Naar aanleiding van de adviezen van de psychiater en de psycholoog en het verhandelde op de zitting van 26 januari 2024 heeft de rechtbank het noodzakelijk geacht onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid en haalbaarheid van een tbs-maatregel met voorwaarden.
Aan het reclasseringsadvies van 2 april 2024, opgemaakt door reclasseringswerker
[naam] , ontleent de rechtbank – zakelijk weergegeven – het volgende.
Verdachte kampt met instabiele levensomstandigheden. Verdachte is dakloos en heeft geen concrete dagbesteding. Vanwege de slechte financiële situatie was budgetbeheer betrokken. Daarnaast heeft verdachte cognitieve problemen en psychiatrische problematiek. Hiervoor heeft verdachte eerder zonder resultaat behandeling gehad. Verdachte heeft zich ditmaal meewerkend tegenover de reclassering opgesteld. Gelet op onder andere de agressieve houding van verdachte acht de reclassering het risico op recidive hoog. Omdat er sprake is van gewelds-gerelateerde strafbare feiten in de justitiële documentatie waarbij in het verdere verleden geweld ook daadwerkelijk is toegepast wordt het risico op letselschade als hoog ingeschat. Gelet op de negatieve en ambivalente houding van verdachte wordt ook het risico op onttrekking als hoog ingeschat. Het onvoorspelbare gedrag van betrokkene zorgt voor een bedreiging van de maatschappelijke veiligheid. De spanningsopbouw bij verdachte en zijn problemen met zijn agressieregulatie maken dat hij een gevaar is voor anderen.
De reclassering adviseert een tbs met voorwaarden op te leggen. Verdachte is goed in staat te begrijpen wat een tbs-maatregel met voorwaarden betekent. Hij wordt in staat geacht zich aan de voorwaarden te houden. Om tot een constructieve en blijvende gedragsverandering te komen, is het van belang dat er intensieve en langdurige behandeling en/of begeleiding is, en de tbs maatregel met voorwaarden is daarvoor geschikt.
De reclassering ziet geen mogelijkheden om het plan van aanpak binnen een regulier toezicht bij bijzondere voorwaarden naast een (deels) voorwaardelijke straf uit te voeren. Er is dan grote kans dat verdachte het voorwaardelijk strafdeel uit zal gaan zitten en onbehandeld weer uit detentie komt. Daarnaast adviseert de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen aanwezig is. Verder is geadviseerd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Mevrouw [naam] is op de zitting van 24 april 2024 telefonisch gehoord. Zij heeft verklaard dat het voorgestelde plan van aanpak, te weten tbs met voorwaarden, noodzakelijk is gezien de problematiek van verdachte.
Verdachte heeft zich op de zitting van 24 april 2024 bereid verklaard mee te werken aan alle voorwaarden die de reclassering in het maatregelenrapport van 2 april 2024 heeft geadviseerd.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een tbs-maatregel met voorwaarden passend en geboden is en legt zij deze maatregel op.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten de mishandeling jegens de ambtenaar ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn beroep (artikel 304, eerste lid, onder 3, van het Wetboek van Strafrecht). Dit betreft het in zaak B onder 3 bewezenverklaarde feit. De maatregel kan daarom na omzetting naar tbs met dwangverpleging langer duren dan vier jaar.
7.3.4.3. Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de noodzaak van behandeling en het gevaar voor recidive en het uit te oefenen toezicht, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 38 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank ziet geen noodzaak om, naast de tbs-maatregel met voorwaarden, ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 841,78 aan vergoeding van materiële schade en
€ 1.125,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij stelt als gevolg van de in zaak B onder 1 ten laste gelegde mishandeling, beginnende PTSS-verschijnselen te hebben opgelopen.
8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen inclusief wettelijke rente. De officier van justitie vordert tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er nader onderzoek moet worden verricht naar ontbrekende informatie. Dat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Vergoeding van materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B, onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De verdediging heeft de kostenpost voor EMDR-therapie betwist. De raadsman heeft aangevoerd dat de e-mail in bijlage 4 onvoldoende gespecificeerd is. De mishandeling heeft in juli 2023 plaatsgevonden. De e-mail met verwijzing voor EMDR-therapie is echter van vijf maanden later. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat de kosten gemaakt zijn in verband met de onderhavige mishandeling. In de begeleidende e-mail staat immers dat sprake is van het verwerken van de traumatische gebeurtenis zodat betrokkene weer goed kan functioneren op werk. Ten tweede betwist de raadsman de toekomstige EMDR-kosten. Voor deze post staat volgens de raadsman onvoldoende vast dat de behandelingen verband houden met hetgeen zijn cliënt wordt verweten. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de benadeelde partij de toekomstige kosten voldoende heeft onderbouwd, door, naast voormelde e-mail, afspraakbevestigingen over te leggen. De rechtbank wijst deze post tevens toe.
De rechtbank komt ambtshalve tot de conclusie dat de gevorderde reiskosten, gemaakt voor de aangifte, niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat deze een wettelijke grondslag missen. Deze kosten zijn immers niet gemaakt voor het vaststellen van de (hoogte van de) schade.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 838,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 10 juli 2023. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.3.2.
Vergoeding van immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding voor immateriële schade toe als diegene als gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’. Daarvan kan onder meer sprake zijn bij psychisch letsel. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij PTSS-klachten heeft opgelopen door de mishandeling op 10 juli 2023. De rechtbank komt tot een vrijspraak van het in zaak B, onder 2 ten laste gelegde. Om die reden is slechts een immateriële schadevergoeding ten aanzien van de mishandeling op zijn plaats. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing verwezen naar een zaak , waar een bedrag van € 315,- werd toegekend (na indexering in juli 2023: € 324,-) Het letsel in die zaak kwam overeen met het letsel in de onderhavige zaak. Vanwege de PTSS-klachten ziet de rechtbank ruimte om een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank acht, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de schade en de gevolgen – zoals die mede blijken uit de slachtofferverklaring – alsmede met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toewijzing van een bedrag van € 500,00 aan immateriële schadevergoeding billijk. Tot dit bedrag zal de vordering worden toegewezen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak B, onder 1 bewezenverklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.338,25 (duizend honderdachtendertig euro en vijfentwintig eurocent).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 57, 266, 267, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en in zaak B onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Zaak B, feit 1
mishandeling.
Zaak B, feit 3
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Zaak B, feit 4
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden:

1. Geen strafbaar feit plegen

Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.

2. Meewerken aan reclasseringstoezicht

Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen.
  • Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
  • Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.

3. Meewerken aan time-out

Indien de ter beschikking gestelde een opgelegde voorwaarde niet naleeft of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat vereist, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een time-out van de ter beschikking gestelde in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een time-out indiceert zal, nadat deze time-out op vordering van het openbaar ministerie door de rechter-commissaris is bevolen, de ter beschikking gestelde zich laten opnemen. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken.

4. Niet naar het buitenland

Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.

5. Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met betrokkene opnemen voor de eerste afspraak.

6. Opname in een zorginstelling

Veroordeelde laat zich opnemen in FPA [plaats] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.

7. Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)

Veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

8. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

9. Drugsverbod

Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.

10. Alcoholverbod

Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.

11. Dagbesteding

Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding (indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht - en last.

12. Meewerken aan schuldhulpverlening

Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn/haar financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij [slachtoffer]
toetot een bedrag van
€ 838,25 (achthonderdachtendertig euro en vijfentwintig eurocent)aan vergoeding van materiële schade en
€ 500,00 (vijfhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 10 juli 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.338,25 (duizend honderdachtendertig euro en vijfentwintig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. N. Heida en K. van den Berg, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2024.