3.3.2.Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
3.2.2.1. Verrichte geweldshandelingen
Voor de beantwoording van het onder 2 ten laste gelegde moet de rechtbank eerst vaststellen of verdachte geweldshandelingen jegens [aangever 2] heeft verricht en zo ja, waaruit die handelingen dan bestonden.
Niet ter discussie staat dat verdachte op 23 april 2023 een riem om de keel van [aangever 2] heeft gedaan, dat hij deze riem vervolgens heeft aangetrokken, en dat [aangever 2] als gevolg hiervan bewusteloos is geraakt. De verklaringen lopen uiteen over wat er daarna is gebeurd. [aangever 1] heeft verklaard dat verdachte de riem, op het moment dat [aangever 2] reeds buiten bewustzijn was, nog steeds strak aangetrokken om de nek van [aangever 2] hield. Daarop zou [aangever 1] verdachte bij de voorkant van zijn keel hebben gepakt en hem naar achteren hebben geduwd. Dat zou het moment zijn waarop verdachte de nog altijd strak aangetrokken riem heeft losgelaten, als gevolg van de schok die het ingrijpen van [aangever 1] met zich mee zou hebben gebracht. Dit wordt door de verdediging betwist. Verdachte heeft verklaard dat de riem zich op dat moment nog wel om de keel van [aangever 2] bevond, maar dat hij de riem vanaf het moment dat [aangever 2] het bewustzijn verloor, wel vast hield maar niet langer heeft aangetrokken. De raadsman van verdachte heeft in dit verband aangevoerd dat er niet langer spanning op de riem stond.
De rechtbank vindt het door de verdediging geschetste scenario onvoldoende aannemelijk geworden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de verklaring van verdachte op dit punt geen enkele steun vindt in het dossier. De rechtbank vindt het bovendien niet logisch dat verdachte de riem, ingeval hij deze niet langer zou hebben aangetrokken, nog steeds bleef vasthouden. Het handelen van verdachte past naar zijn uiterlijke verschijningsvorm beter bij de verklaring van [aangever 1] . De rechtbank ziet geen reden om op dit punt aan de juistheid van de verklaring van [aangever 1] te twijfelen en zal uitgaan van de situatie zoals die door [aangever 1] is geschetst. De gemoedstoestand waarin verdachte zich op die bewuste avond bevond, maakt dat de rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat verdachte de riem niet uit zichzelf heeft laten vieren. Uit de verklaring van verdachte volgt immers dat hij het gevoel had dat aangevers informatie voor hem achterhielden. Volgens verdachte zouden zij het bewijs voor een vermeende fraude dat hij wilde bemachtigen niet zomaar aan hem hebben overhandigd. Verdachte was ervan overtuigd dat hij [aangever 2] buiten bewustzijn moest brengen om het bewijsmateriaal te vergaren. Gelet hierop wordt het door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario verworpen.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat verdachte een riem om de keel/hals van [aangever 2] heeft gedaan, deze riem vervolgens heeft aangetrokken en aangetrokken heeft gehouden totdat verdachte door [aangever 1] bij de keel werd gepakt en naar achteren werd geduwd. De rechtbank gaat er dus van uit dat verdachte ook nadat [aangever 2] bewusteloos is geraakt, de riem aangetrokken heeft gehouden.
Verder staat op basis van het dossier vast dat verdachte, nadat hij door [aangever 1] tegen de grond is gewerkt, meermalen met een mes in het lichaam van [aangever 2] heeft gestoken.
3.2.2.2. (Voorwaardelijk) opzet op de dood
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welk strafbaar feit dit oplevert.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte ‘vol’ opzet op de dood van [aangever 2] heeft gehad. Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten of, anders gezegd, om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard dan wel op de koop toe heeft genomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de halsstreek een zeer kwetsbaar gebied van het lichaam is, waar zich meerdere vitale en weke delen bevinden. De halsstreek is zeer gevoelig voor samendrukking, waardoor als gevolg van zuurstoftekort en/of verminderde doorbloeding grote schade aan het lichaam en dan met name de hersenen kan worden toegebracht, met een eventuele dood als gevolg. Deze wetenschap mag bij verdachte bekend worden verondersteld.
Het dichtknijpen van de keel/hals levert op zichzelf (nog) geen aanmerkelijke kans op de dood op. Volgens bestendige jurisprudentie is voor een dergelijke vaststelling van belang dat het dossier voldoende aanknopingspunten biedt over de kracht, duur en/of intensiteit van het uitgeoefende geweld.
In de onderhavige zaak is [aangever 2] als gevolg van het uitgeoefende geweld het bewustzijn verloren. Het dichtknijpen van de keel heeft dus in ieder geval lang genoeg geduurd om het bewustzijn te verliezen. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de luchttoevoer van [aangever 2] kennelijk dusdanig werd afgeknepen dat hij de controle over zijn blaas heeft verloren, nu bij hem sprake was van urineverlies. Ten aanzien van de duur van het uitgeoefende geweld neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte de riem pas heeft losgelaten toen [aangever 1] tussenbeide kwam, zoals hiervoor is vastgesteld. Bovendien kan uit het ontstane letsel, bestaande uit striemen in de nek, genoegzaam worden afgeleid dat verdachte de keel van [aangever 2] met kracht heeft dichtgeknepen. Daar komt bij dat verdachte uit het niets is opgestaan, zijn broekriem in een lus om de keel van [aangever 2] heeft getrokken en dat hij, zoals hiervoor is vastgesteld, als het ware van [aangever 2] moest worden afgetrokken. De rechtbank ziet ook in die gang van zaken ondersteuning voor het bewijs dat verdachte het samendrukkend geweld op de keel van [aangever 2] met kracht heeft uitgeoefend.
De hierboven genoemde omstandigheden in overweging nemende, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een reële, niet onwaarschijnlijke kans in het leven heeft geroepen dat [aangever 2] ten gevolge van zijn handelen zou komen te overlijden. Het voortdurend dichtgeknepen houden van de keel, ook nadat [aangever 2] al bewusteloos was – in onderling verband en in samenhang met de gemoedstoestand van verdachte bezien – is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [aangever 2] bewust heeft aanvaard. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij [aangever 2] ‘slechts’ in bewusteloze toestand wilde brengen. Voor verdachte zou het echter moeilijk, zo niet onmogelijk, zijn geweest om te onderscheiden wanneer bewusteloosheid overgaat in overlijden. Ook hierin ziet de rechtbank steun voor vorenstaand oordeel.
In de omstandigheid dat verdachte de woning op enig moment heeft verlaten – in plaats van een (nieuwe) aanval op [aangever 2] in te zetten – ziet de rechtbank anders dan de raadsman geen contra-indicatie voor vorenstaand oordeel. Op dat moment was [aangever 2] immers weer bij bewustzijn. Aangevers hadden verdachte gezamenlijk kunnen overmeesteren. Voor verdachte bestond niet langer de mogelijkheid om het volgens hem in de woning aanwezige bewijsmateriaal te vergaren. De poging om [aangever 2] van het leven te beroven was op dat moment reeds voltooid. Ook overigens is de rechtbank niet van contra-indicaties gebleken.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden – anders dan de raadsman – van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [aangever 2] . Dat betekent dat de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde, voor zover het feit ziet op de met de riem gepleegde geweldshandelingen, wettig en overtuigend bewezen acht.
3.3.2.3. Partiële vrijspraak
Ten aanzien van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op het steken en/of slaan met een mes en/of zijn vuist kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte met (voorwaardelijk) opzet op de dood van [aangever 2] heeft gehandeld. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
3.3.3.Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de aangiftes, het bij [aangever 1] ontstane letsel en de bekennende verklaring van verdachte, vast dat verdachte op 23 april 2023 met een mes in het hoofd, de nek, de schouder en de rug van [aangever 1] heeft gestoken.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat enige twijfel bestaat omtrent het door verdachte gebruikte mes, overweegt de rechtbank dat zij geen reden ziet om aan te nemen dat het onder verdachte in beslag genomen mes niet hetzelfde mes betreft als dat waarmee verdachte de ten laste gelegde gedragingen heeft verricht. Verdachte heeft ter zitting immers verklaard dat hij [aangever 1] heeft gestoken met het mes dat bij hem ten tijde van zijn aanhouding is aangetroffen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd, meer in het bijzonder of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [aangever 1] . Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte vol opzet op de dood van [aangever 1] heeft gehad. Voor het toe te passen juridisch kader van voorwaardelijk opzet verwijst de rechtbank naar hetgeen onder 3.2.2.2. uiteen is gezet.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat [aangever 1] zou komen te overlijden. [aangever 1] heeft steekverwondingen opgelopen in onder meer zijn hoofd, nek, schouder en rug. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in deze delen van het menselijk lichaam vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. Naar algemene ervaringsregels levert het meermalen steken in die lichaamsdelen met een dergelijk mes als door verdachte is gebruikt een aanmerkelijke kans op de dood op. Ook verdachte moet zich van deze kans bewust zijn geweest.
Het ligt in de lijn der verwachting dat een slachtoffer door de geweldshandelingen die verdachte heeft gepleegd zeer ernstig en potentieel dodelijk verwond kan raken. Uit de wijze waarop verdachte heeft gehandeld kan de rechtbank zonder meer het voorwaardelijk opzet op de dood van [aangever 1] afleiden. Dit geldt temeer nu verdachte heeft verklaard dat [aangever 1] een jas over hem heen heeft gelegd, waardoor het zicht van verdachte volledig werd belemmerd. Verdachte stelt dan ook dat hij niet gericht heeft gestoken en niet wist op welke plekken en hoe vaak hij [aangever 1] had geraakt. De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte hiermee extreem gevaarzettend van aard is geweest. Het mes had immers op elke mogelijke plek in het lichaam terecht kunnen komen, met alle gevolgen van dien. Het meermalen ongecontroleerd en op korte afstand met een mes in de richting van het lichaam van [aangever 1] steken dan wel slaan, waarbij het zicht volledig is belemmerd, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg ook heeft aanvaard. Van enige contra-indicatie is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden – anders dan de raadsman – van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [aangever 1] . Dat betekent dat de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.