ECLI:NL:RBAMS:2024:2976

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
13-109872-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met tbs-maatregel en verpleging

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 23 april 2023 in Amsterdam twee personen heeft aangevallen. De verdachte, geboren in 1992 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van poging tot doodslag op twee aangevers. Tijdens de zitting op 24 april 2024 en de sluiting op 16 mei 2024, heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en de verdediging van de verdachte, mr. C. Crince Le Roy, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de bewuste avond een riem om de hals van de tweede aangever heeft getrokken, waardoor deze bewusteloos raakte. Tevens heeft de verdachte de eerste aangever met een mes in verschillende delen van het lichaam gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van beide aangevers, maar dat hij niet volledig toerekeningsvatbaar was vanwege een waanstoornis en middelenmisbruik. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld van de overheid met de maatregel van verpleging. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het risico op recidive, wat een langdurige behandeling noodzakelijk maakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/109872-23 (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2024 (inhoudelijk) en 16 mei 2024 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince Le Roy, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 23 april 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1
poging tot doodslag (
primair) dan wel zware mishandeling (
subsidiair) dan wel poging tot zware mishandeling (
meer subsidiair) dan wel mishandeling (
meest subsidiair) van
[aangever 1] (hierna: [aangever 1] );
feit 2
poging tot doodslag althans poging tot zware mishandeling van [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [aangever 1] en de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag van [aangever 2] .
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [aangever 1] . Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood in het leven heeft geroepen. Gelet op het vastgestelde letsel moet verdachte tevens worden vrijgesproken van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling van [aangever 1] . Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft daarnaast vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag, althans poging tot zware mishandeling, bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier te weinig informatie biedt over de mate van kracht en intensiteit waarmee verdachte de keel van [aangever 2] heeft dichtgeknepen. Op basis daarvan kan geen aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel worden vastgesteld. Ten aanzien van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op het steken en/of slaan met een puntig voorwerp kan evenmin worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende relevante feiten en omstandigheden vast.
Op 23 april 2023 kwam rond 21:00 uur een melding binnen bij de politie dat een steekpartij zou hebben plaatsgevonden in de woning aan [adres] in Amsterdam. Ter plaatse zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat de voordeur van de betreffende woning open stond en dat er meerdere bloedspetters voor de deur lagen. In de woning troffen de verbalisanten aangevers [aangever 1] en [aangever 2] aan. De verbalisanten zagen dat aangevers allebei onder het bloed zaten. Bij [aangever 1] werden steekwonden achter zijn oor, op zijn hoofd en op zijn rug geconstateerd, ter hoogte van zijn schouder en nek en zijn nieren. Verder zagen de verbalisanten dat [aangever 2] hevig overstuur was en dat hij in zijn broek had geplast. Drie dagen later is verdachte met een mes op zak aangehouden.
3.3.2.
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
3.2.2.1. Verrichte geweldshandelingen
Voor de beantwoording van het onder 2 ten laste gelegde moet de rechtbank eerst vaststellen of verdachte geweldshandelingen jegens [aangever 2] heeft verricht en zo ja, waaruit die handelingen dan bestonden.
Niet ter discussie staat dat verdachte op 23 april 2023 een riem om de keel van [aangever 2] heeft gedaan, dat hij deze riem vervolgens heeft aangetrokken, en dat [aangever 2] als gevolg hiervan bewusteloos is geraakt. De verklaringen lopen uiteen over wat er daarna is gebeurd. [aangever 1] heeft verklaard dat verdachte de riem, op het moment dat [aangever 2] reeds buiten bewustzijn was, nog steeds strak aangetrokken om de nek van [aangever 2] hield. Daarop zou [aangever 1] verdachte bij de voorkant van zijn keel hebben gepakt en hem naar achteren hebben geduwd. Dat zou het moment zijn waarop verdachte de nog altijd strak aangetrokken riem heeft losgelaten, als gevolg van de schok die het ingrijpen van [aangever 1] met zich mee zou hebben gebracht. Dit wordt door de verdediging betwist. Verdachte heeft verklaard dat de riem zich op dat moment nog wel om de keel van [aangever 2] bevond, maar dat hij de riem vanaf het moment dat [aangever 2] het bewustzijn verloor, wel vast hield maar niet langer heeft aangetrokken. De raadsman van verdachte heeft in dit verband aangevoerd dat er niet langer spanning op de riem stond.
De rechtbank vindt het door de verdediging geschetste scenario onvoldoende aannemelijk geworden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de verklaring van verdachte op dit punt geen enkele steun vindt in het dossier. De rechtbank vindt het bovendien niet logisch dat verdachte de riem, ingeval hij deze niet langer zou hebben aangetrokken, nog steeds bleef vasthouden. Het handelen van verdachte past naar zijn uiterlijke verschijningsvorm beter bij de verklaring van [aangever 1] . De rechtbank ziet geen reden om op dit punt aan de juistheid van de verklaring van [aangever 1] te twijfelen en zal uitgaan van de situatie zoals die door [aangever 1] is geschetst. De gemoedstoestand waarin verdachte zich op die bewuste avond bevond, maakt dat de rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat verdachte de riem niet uit zichzelf heeft laten vieren. Uit de verklaring van verdachte volgt immers dat hij het gevoel had dat aangevers informatie voor hem achterhielden. Volgens verdachte zouden zij het bewijs voor een vermeende fraude dat hij wilde bemachtigen niet zomaar aan hem hebben overhandigd. Verdachte was ervan overtuigd dat hij [aangever 2] buiten bewustzijn moest brengen om het bewijsmateriaal te vergaren. Gelet hierop wordt het door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario verworpen.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat verdachte een riem om de keel/hals van [aangever 2] heeft gedaan, deze riem vervolgens heeft aangetrokken en aangetrokken heeft gehouden totdat verdachte door [aangever 1] bij de keel werd gepakt en naar achteren werd geduwd. De rechtbank gaat er dus van uit dat verdachte ook nadat [aangever 2] bewusteloos is geraakt, de riem aangetrokken heeft gehouden.
Verder staat op basis van het dossier vast dat verdachte, nadat hij door [aangever 1] tegen de grond is gewerkt, meermalen met een mes in het lichaam van [aangever 2] heeft gestoken.
3.2.2.2. (Voorwaardelijk) opzet op de dood
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welk strafbaar feit dit oplevert.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte ‘vol’ opzet op de dood van [aangever 2] heeft gehad. Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten of, anders gezegd, om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard dan wel op de koop toe heeft genomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de halsstreek een zeer kwetsbaar gebied van het lichaam is, waar zich meerdere vitale en weke delen bevinden. De halsstreek is zeer gevoelig voor samendrukking, waardoor als gevolg van zuurstoftekort en/of verminderde doorbloeding grote schade aan het lichaam en dan met name de hersenen kan worden toegebracht, met een eventuele dood als gevolg. Deze wetenschap mag bij verdachte bekend worden verondersteld.
Het dichtknijpen van de keel/hals levert op zichzelf (nog) geen aanmerkelijke kans op de dood op. Volgens bestendige jurisprudentie is voor een dergelijke vaststelling van belang dat het dossier voldoende aanknopingspunten biedt over de kracht, duur en/of intensiteit van het uitgeoefende geweld.
In de onderhavige zaak is [aangever 2] als gevolg van het uitgeoefende geweld het bewustzijn verloren. Het dichtknijpen van de keel heeft dus in ieder geval lang genoeg geduurd om het bewustzijn te verliezen. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de luchttoevoer van [aangever 2] kennelijk dusdanig werd afgeknepen dat hij de controle over zijn blaas heeft verloren, nu bij hem sprake was van urineverlies. Ten aanzien van de duur van het uitgeoefende geweld neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte de riem pas heeft losgelaten toen [aangever 1] tussenbeide kwam, zoals hiervoor is vastgesteld. Bovendien kan uit het ontstane letsel, bestaande uit striemen in de nek, genoegzaam worden afgeleid dat verdachte de keel van [aangever 2] met kracht heeft dichtgeknepen. Daar komt bij dat verdachte uit het niets is opgestaan, zijn broekriem in een lus om de keel van [aangever 2] heeft getrokken en dat hij, zoals hiervoor is vastgesteld, als het ware van [aangever 2] moest worden afgetrokken. De rechtbank ziet ook in die gang van zaken ondersteuning voor het bewijs dat verdachte het samendrukkend geweld op de keel van [aangever 2] met kracht heeft uitgeoefend.
De hierboven genoemde omstandigheden in overweging nemende, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een reële, niet onwaarschijnlijke kans in het leven heeft geroepen dat [aangever 2] ten gevolge van zijn handelen zou komen te overlijden. Het voortdurend dichtgeknepen houden van de keel, ook nadat [aangever 2] al bewusteloos was – in onderling verband en in samenhang met de gemoedstoestand van verdachte bezien – is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [aangever 2] bewust heeft aanvaard. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij [aangever 2] ‘slechts’ in bewusteloze toestand wilde brengen. Voor verdachte zou het echter moeilijk, zo niet onmogelijk, zijn geweest om te onderscheiden wanneer bewusteloosheid overgaat in overlijden. Ook hierin ziet de rechtbank steun voor vorenstaand oordeel.
In de omstandigheid dat verdachte de woning op enig moment heeft verlaten – in plaats van een (nieuwe) aanval op [aangever 2] in te zetten – ziet de rechtbank anders dan de raadsman geen contra-indicatie voor vorenstaand oordeel. Op dat moment was [aangever 2] immers weer bij bewustzijn. Aangevers hadden verdachte gezamenlijk kunnen overmeesteren. Voor verdachte bestond niet langer de mogelijkheid om het volgens hem in de woning aanwezige bewijsmateriaal te vergaren. De poging om [aangever 2] van het leven te beroven was op dat moment reeds voltooid. Ook overigens is de rechtbank niet van contra-indicaties gebleken.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden – anders dan de raadsman – van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [aangever 2] . Dat betekent dat de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde, voor zover het feit ziet op de met de riem gepleegde geweldshandelingen, wettig en overtuigend bewezen acht.
3.3.2.3. Partiële vrijspraak
Ten aanzien van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op het steken en/of slaan met een mes en/of zijn vuist kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte met (voorwaardelijk) opzet op de dood van [aangever 2] heeft gehandeld. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
3.3.3.
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de aangiftes, het bij [aangever 1] ontstane letsel en de bekennende verklaring van verdachte, vast dat verdachte op 23 april 2023 met een mes in het hoofd, de nek, de schouder en de rug van [aangever 1] heeft gestoken.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat enige twijfel bestaat omtrent het door verdachte gebruikte mes, overweegt de rechtbank dat zij geen reden ziet om aan te nemen dat het onder verdachte in beslag genomen mes niet hetzelfde mes betreft als dat waarmee verdachte de ten laste gelegde gedragingen heeft verricht. Verdachte heeft ter zitting immers verklaard dat hij [aangever 1] heeft gestoken met het mes dat bij hem ten tijde van zijn aanhouding is aangetroffen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd, meer in het bijzonder of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [aangever 1] . Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte vol opzet op de dood van [aangever 1] heeft gehad. Voor het toe te passen juridisch kader van voorwaardelijk opzet verwijst de rechtbank naar hetgeen onder 3.2.2.2. uiteen is gezet.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat [aangever 1] zou komen te overlijden. [aangever 1] heeft steekverwondingen opgelopen in onder meer zijn hoofd, nek, schouder en rug. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in deze delen van het menselijk lichaam vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. Naar algemene ervaringsregels levert het meermalen steken in die lichaamsdelen met een dergelijk mes als door verdachte is gebruikt een aanmerkelijke kans op de dood op. Ook verdachte moet zich van deze kans bewust zijn geweest.
Het ligt in de lijn der verwachting dat een slachtoffer door de geweldshandelingen die verdachte heeft gepleegd zeer ernstig en potentieel dodelijk verwond kan raken. Uit de wijze waarop verdachte heeft gehandeld kan de rechtbank zonder meer het voorwaardelijk opzet op de dood van [aangever 1] afleiden. Dit geldt temeer nu verdachte heeft verklaard dat [aangever 1] een jas over hem heen heeft gelegd, waardoor het zicht van verdachte volledig werd belemmerd. Verdachte stelt dan ook dat hij niet gericht heeft gestoken en niet wist op welke plekken en hoe vaak hij [aangever 1] had geraakt. De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte hiermee extreem gevaarzettend van aard is geweest. Het mes had immers op elke mogelijke plek in het lichaam terecht kunnen komen, met alle gevolgen van dien. Het meermalen ongecontroleerd en op korte afstand met een mes in de richting van het lichaam van [aangever 1] steken dan wel slaan, waarbij het zicht volledig is belemmerd, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg ook heeft aanvaard. Van enige contra-indicatie is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden – anders dan de raadsman – van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [aangever 1] . Dat betekent dat de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht – op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte:
feit 1 primair
op 23 april 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes in het hoofd en de nek en de schouder en de rug van die [aangever 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 23 april 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een riem om de keel/hals van die [aangever 2] heeft gedaan en vervolgens heeft aangetrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

5.1.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van enig onder 1 ten laste gelegd feit komt, heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte ter zake daarvan moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het dossier niet is uitgesloten dat verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf. Verdachte meende zelf min of meer gewurgd te worden door [aangever 1] . Er is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een beroep op noodweer niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Indien door of namens verdachte een beroep op noodweer wordt gedaan, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en zoals die uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt.
Op basis van de in rubriek 3.3. vervatte redengevende feiten en omstandigheden staat voor de rechtbank onomstotelijk vast dat verdachte als agressor heeft gehandeld. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm, niet als verdedigingshandelingen dienen te worden aangemerkt, maar als handelingen die – naar de kern bezien – zonder meer aanvallend zijn, terwijl bovendien niet is gebleken dat [aangever 1] buitenproportioneel op het gewelddadige handelen van verdachte heeft gereageerd.
Een en ander in samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de door verdachte gestelde gang van zaken – namelijk dat verdachte geweld jegens [aangever 1] heeft toegepast omdat hij anders zelf min of meer gewurgd zou worden – niet aannemelijk is geworden. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Ook overigens is het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk geworden.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages die zijn opgemaakt over de persoon van verdachte:
  • een pro Justitia psychologisch onderzoek van 9 september 2023, opgesteld door
  • een pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 11 september 2023, opgesteld door
  • de beantwoording van ‘aanvullende vragen psycholoog’ van 14 januari 2024, opgesteld door E. Stam, GZ-psycholoog;
  • een pro Justitia psychologisch onderzoek van 22 maart 2024, opgesteld door
  • een pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 9 april 2024, opgesteld door
Uit de rapportages van de psycholoog en de psychiater blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende.
Bij verdachte is sprake van een waanstoornis, en van een stoornis in het gebruik van amfetamines en alcohol. Deze stoornissen waren ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig. Volgens de psychiater is bij verdachte sprake van een uitgebreid paranoïde waansysteem over identiteitsfraude. Verdachte is er al jaren van overtuigd dat er met zijn identiteit is gefraudeerd. Verdachte vindt dat hij niet psychotisch of anderszins gestoord is. Hij was ten tijde van het ten laste gelegde niet in staat om in te zien dat zijn overtuiging – dat aangevers bewijs voor deze identiteitsfraude in huis hadden en voor hem verborgen hielden – niet klopte en zijn gedrag tegen de aangevers werd door zijn waan bepaald. Ook de psycholoog vindt dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig werd gedreven door zijn wanen. De psycholoog stelt verder dat zijn middelengebruik wellicht de drempel tot handelen heeft verlaagd en zijn wanen heeft versterkt. Bij bewezenverklaring is door zowel de psychiater als de psycholoog geadviseerd om de ten laste gelegde feiten niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de deskundigen op dit punt over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert dat de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Verdachte is niet strafbaar en zal ter zake van de bewezenverklaarde feiten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Maatregel van terbeschikkingstelling

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: de tbs-maatregel met dwangverpleging) zal worden opgelegd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat aan alle voorwaarden voor het opleggen hiervan is voldaan. Gelet op de ernst van de ten laste gelegde feiten en het hoge recidiverisico zijn minder vergaande alternatieven niet mogelijk.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank verdachte niet als geheel ontoerekeningsvatbaar aanmerkt, heeft de raadsman primair verzocht om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om – overeenkomstig het advies van de deskundigen – een zorgmachtiging af te geven en daarbij te bepalen dat de tenuitvoerlegging zal plaatsvinden in een Forensisch Psychiatrische Kliniek. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Omdat verdachte ten tijde van de bewezen geachte feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, kan aan hem geen straf worden opgelegd. Het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden is dan ook niet aan de orde. Wel kan een maatregel aan verdachte worden opgelegd.
De hierna te noemen oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op twee bekenden van hem. Na ruim een dag met zijn drieën in de woning van [aangever 1] te hebben doorgebracht, heeft verdachte plotseling geprobeerd om [aangever 2] met zijn broekriem te wurgen. Zodra [aangever 1] tussenbeide probeerde te komen, heeft verdachte laatstgenoemde meerdere malen met een mes in onder meer zijn hoofd en zijn rug gestoken.
De aanleiding voor verdachtes geweldsuitbarsting is gelegen in een bij verdachte aanwezige waanstoornis, waardoor verdachte er al jaren van overtuigd is dat er met zijn identiteit is gefraudeerd. Ten tijde van het bewezenverklaarde meende verdachte dat aangevers over bewijs voor deze identiteitsfraude beschikten en dat zij dit voor hem verborgen hielden. Verdachte wilde de woning koste wat het kost met dit bewijs verlaten. Dat verdachte kennelijk bereid is om daarbij zulk extreem geweld toe te passen, baart de rechtbank grote zorgen. Dat de slachtoffers het handelen van verdachte niet met de dood hebben moeten bekopen, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft verdachte de slachtoffers pijn en letsel toegebracht en een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van delicten als de onderhavige nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen daarvan ondervinden. Dergelijke misdrijven veroorzaken bovendien gevoelens van angst, onrustig en onveiligheid in de samenleving als geheel.
7.3.2.
De persoon van verdachte
Uit de eerder genoemde pro Justitia rapportages blijkt, in aanvulling op wat daarover is vermeld onder rubriek 6. – zakelijk weergegeven – het volgende.
Door beide deskundigen wordt het risico op recidive van soortgelijke feiten ingeschat als matig verhoogd. Het is noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld voor zijn waanstoornis. De psychiater wijst in dit verband op het belang van antipsychotische medicatie, een cognitieve gedragstherapeutische behandeling en abstinentie van amfetamines en andere drugs. Verdachte dient daarnaast begeleid te worden met betrekking tot een dagbesteding en het vinden van een geschikte woning. Zowel de psychiater als de psycholoog vindt een opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek het meest passend. Zij adviseren om de behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging. Indien een zorgmachtiging niet haalbaar blijkt te zijn, wordt oplegging van de tbs-maatregel geadviseerd. Het verhoogde risico op recidive kan alleen door behandeling worden verlaagd. Verdachte heeft geen ziekte-inzicht of -besef, hij verzet zich tegen het innemen van medicatie en ook zijn middelenmisbruik, dakloosheid en financiële problemen vormen risicofactoren. Omdat verdachte zegt voor een opname en behandeling open te staan, adviseren de deskundigen om in eerste instantie de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Als dit niet uitvoerbaar wordt geacht, dan resteert slechts oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging om het verhoogde risico op recidive te verlagen.
Naar aanleiding van de adviezen van de deskundigen en het verhandelde op de zitting van
26 januari 2024 heeft de rechtbank de officier van justitie de opdracht gegeven een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voor te bereiden. De rechtbank heeft dan ook acht geslagen op de hierna genoemde stukken van het persoonsdossier omtrent verdachte:
  • de medische verklaring ten behoeve van de voorbereiding van een zorgmachtiging van 18 april 2024, opgesteld door E.P.K. Sikkens, psychiater;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur [geneesheer-directeur] van 19 april 2024;
  • een bericht van beëindiging van het voorbereiden van een zorgmachtiging van het Openbaar Ministerie van 22 april 2024.
Door psychiater Sikkens is een negatieve medische verklaring afgegeven. Daaruit blijkt – kort gezegd – dat hij behandeling in het kader van een zorgmachtiging niet passend vindt. Het ernstig agressieve gedrag van verdachte lijkt (deels) voort te komen vanuit zijn psychische stoornis, maar het ernstige nadeel is dusdanig groot dat een zorgmachtiging een onvoldoende adequaat middel is om dit gedrag te begrenzen. Er is een hoger beveiligingsniveau dan een FPK nodig en de waanstoornis van verdachte vergt een langere en intensievere behandelduur dan een zorgmachtiging kan bieden, te meer omdat een waanstoornis vaak niet goed te behandelen is met medicatie.
Uit de bevindingen van de geneesheer-directeur volgt dat deze de conclusie van de medische verklaring ondersteunt.
7.3.3.
De tbs-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden is.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Minder vergaande alternatieven vindt de rechtbank niet toereikend. Het volgende is daartoe redengevend.
Mede gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur vindt de rechtbank een opname in een civiele setting op grond van een zorgmachtiging niet aangewezen. Met een zorgmachtiging wordt immers een zo spoedig mogelijke terugkeer in de maatschappij beoogd, terwijl de problematiek van verdachte om een langdurige behandeling vraagt. Een zorgmachtiging biedt zowel door de beperkte duur als door het beperkte beveiligingsniveau onvoldoende waarborgen om het hoge recidiverisico terug te dringen en is daar ook niet voor bedoeld.
Ook een tbs-maatregel met voorwaarden is naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend. De gedragsdeskundigen hebben in de pro Justitia rapportages geconcludeerd dat bij verdachte geen sprake is van ziektebesef en -inzicht. Verdachte is bovendien niet gemotiveerd voor het innemen van medicatie. Verdachte ziet noch de ernst van zijn problematiek noch de noodzaak van behandeling. Om die reden is een ambulant traject in het verleden niet van de grond gekomen. Verdachte staat naar eigen zeggen open voor een opname en behandeling, maar geeft tegelijkertijd aan dat hij alleen voor de zorgmachtiging wil gaan en dat hij niet op voorhand de mogelijkheid van de tbs-maatregel met voorwaarden wil onderzoeken. Gelet op deze houding van verdachte, de ernst van de vastgestelde stoornissen en zijn gebrek aan ziektebesef en -inzicht, heeft de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in dat oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden een reële kans van slagen heeft.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de pro Justitia rapportages en het verhandelde ter zitting overtuigd geraakt van de noodzaak tot een langdurige en intensieve behandeling van verdachte in een strak kader. Hoewel geen sprake is van recidive op het gebied van ernstige agressie- en geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijk gevaar bestaat voor herhaling van soortgelijke feiten, en daarmee voor fysieke agressie. De rechtbank baseert deze inschatting onder meer op de ernstige geconstateerde waanstoornis, die blijkens de toelichting van psychiater Sikkens moeilijk behandelbaar is. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat de moeder en zus van verdachte hebben aangegeven dat het de laatste jaren steeds slechter gaat met verdachte, door zijn alcohol- en drugsgebruik. Ook in detentie heeft verdachte het gevoel dat informatie wordt achtergehouden, waardoor hem de mogelijkheid wordt ontnomen om zijn gelijk ten aanzien van zijn identiteit te kunnen aantonen. Uit het reclasseringsadvies van 30 oktober 2023 blijkt dat verdachte in detentie een televisie kapot heeft gegooid en een medewerkster heeft geslagen. Ter zitting verklaarde verdachte dat hij haar voor haar bek had willen slaan, maar op haar billen heeft geslagen. De rechtbank vindt het onverantwoord om verdachte, zonder dat het recidivegevaar is weggenomen of in belangrijke mate is afgenomen – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren – terug te laten keren in de maatschappij. Het beveiligen van de maatschappij, het verkleinen van de herhalingskans en het realiseren van behandeling voor de ernstige problematiek van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank alleen mogelijk binnen het kader van de tbs-maatregel met dwangverpleging.
Gelet op al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van de tbs-maatregel. Verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog, die hebben vastgesteld dat tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten bij verdachte sprake was van een waanstoornis en een stoornis in het gebruik van amfetamines en alcohol. Daarnaast zijn de bewezen verklaarde feiten misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornissen een zodanig groot gevaar voor de veiligheid van personen vormt dat dit oplegging van de tbs-maatregel vereist.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

8.Beslag

De rechtbank heeft geconstateerd dat ten aanzien van de volgende in beslag genomen en niet teruggegeven goederen nog een beslissing moet worden genomen:
  • 11 STK Verdovende Middelen (goednummer 6332538);
  • een iPhone (goednummer 6332650);
  • een mes (goednummer onbekend).
Nu met betrekking tot het mes het bewezenverklaarde is begaan en de verdovende middelen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl al deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank zal de teruggave van de iPhone gelasten aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 37a, 37b, 38e, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair, feit 2
telkens: poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingterzake daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 11 STK Verdovende Middelen (goednummer 6332538);
  • een mes (goednummer onbekend).
Gelast de
bewaringten behoeve van de
rechthebbendevan:
- een iPhone (goednummer 6332650).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. N. Heida en K. van den Berg, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2024.
[[...]]