ECLI:NL:RBAMS:2024:2947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
AMS 22/3093, 22/3212, 22/3213
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van zestien woonzorgstudio's en het transformeren van een oude brandweerkazerne in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2024 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor het bouwen van zestien woonzorgstudio's en het transformeren van een oude brandweerkazerne. De vergunninghouder had op 23 juli 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd, waarop eisers bezwaar maakten. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verklaarde het bezwaar van eiseres 1 niet-ontvankelijk en de bezwaren van de andere eisers ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres 1 en de eisers gegrond verklaard, waarbij het college onterecht het bezwaar van eiseres 1 niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de nieuwbouw voorziet in het bieden van 'woonzorg' en dat de omgevingsvergunning in redelijkheid kon worden verstrekt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit II, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de eisers bij bezonning en daglichttoetreding onvoldoende waren meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierechten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/3093, 22/3212, 22/3213

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

Erfgoedvereniging [eiseres 1] , [eiseres 1] ,te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. J. van Vulpen),

[eisers] , te Amsterdam, eisers

(gemachtigden: mr. L.W. Tellegen en mr. H. Kabir),

[eiseres 2] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigden: mr. L.W. Tellegen en mr. H. Kabir),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. van der Wal).
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
Woningstichting [naam 1], te Amsterdam, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. R.D. van Oevelen).
Partijen worden hierna aangeduid als eisers (tezamen), [eiseres 1] , [eisers] , [eiseres 2] , het college en [naam 1] .

Procesverloop

Op 23 juli 2021 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning [1] verleend. Hiertegen hebben eisers afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Met een besluit van 18 mei 2022, verzonden 18 mei 2022, heeft het college het bezwaar van [eiseres 1] niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit I). Met een besluit van 17 mei 2022, verzonden 18 mei 2022, heeft het college het bezwaar van [eisers] ongegrond verklaard (het bestreden besluit II). Met een besluit van 18 mei 2022, verzonden 18 mei 2022, heeft het college het bezwaar van [eiseres 2] ongegrond verklaard (het bestreden besluit III).
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn op de zitting van 12 maart 2024 behandeld. Namens [eiseres 1] zijn verschenen [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] . [eiseres 2] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Namens [eisers] zijn verschenen [eisers] , bijgestaan door hun gemachtigden. Namens [naam 1] is verschenen [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde en [naam 3] van de [stichting] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Per 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2. Op 18 december 2020 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het, na sloop van de bestaande garage, oprichten van zestien woonzorg- studio's (hierna: de nieuwbouw) op het adres [adres 2] [huisnummer 1] en het transformeren van de voormalige [gebouw] (hierna: de [gebouw] ) naar tien woningen op het adres [adres 1] [huisnummer 2] , in Amsterdam.
3. Op het project zijn het bestemmingsplan ‘De Pijp 2018’ (het bestemmingsplan) en het bestemmingsplan ‘De Pijp 2018, eerste herziening’ van toepassing. De gronden hebben de enkelbestemming ‘Maatschappelijk’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie 2’ en ‘Waarde-Cultuurhistorie 1’.
4. Op grond van planregel 28.a, onder 5 en onder 6 van het bestemmingsplan heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor:
- het overschrijden van de maximale bouwhoogte [2] van 14 meter door de nieuwbouw met 1,5 meter en door de liftopbouw van de nieuwbouw plaatselijk met 1,95 meter;
- het overschrijden van de maximale bouwhoogte [3] van 9 meter, met 1,25 meter, door de hekwerken van de dakterrassen van de [gebouw] .
5. Op grond van artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Bor [4] heeft het college wat betreft de [gebouw] een omgevingsvergunning verleend voor:
- het overschrijden van de maximale goothoogte [5] van 10,5 meter, met 1,67 meter door de dakuitbouw aan de rechterzijde;
- het overschrijden van de maximale goothoogte [6] van 10,5 meter, met 2,10 meter door de dakuitbouwen aan de linkerzijde;
- het wijzigen van de hoofdvorm van het bouwwerk, bepaald door het kapprofiel, door de dakuitbouwen. [7]
Op grond van artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor heeft het college wat betreft de [gebouw] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik als woningen [8] op gronden met de bestemming ‘Maatschappelijk’.
6. De bestreden besluiten berusten op een (ongedateerd) advies van de bezwaarschriftencommissie.
Beoordeling van de beroepen
Zaaknummer 22/3093 ( [eiseres 1] )
7. De rechtbank moet in de eerste plaats beoordelen of [eiseres 1] terecht nietontvankelijk is verklaard in haar bezwaar.
8. Het college heeft met het bestreden besluit I het bezwaar van [eiseres 1] nietontvankelijk verklaard omdat volgens het college met het bestreden besluit geen belangen worden geraakt die [eiseres 1] beoogt te beschermen. Kort weergegeven is de [gebouw] niet aangewezen als monument en staat de [gebouw] ook niet in een beschermd stadgezicht. Er staan in de statuten van [eiseres 1] geen aanknopingspunten, dat het begrip 'cultuurmonumenten' in haar statutaire doelstelling ruimer moet worden uitgelegd dan dat dit begrip slechts betrekking heeft op monumenten. Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat de [gebouw] verre van gaaf is en in de stukken wellicht wat overgewaardeerd. De [gebouw] heeft een bijzondere typologie, maar is historisch-ruimtelijk niet bijzonder. Aan de buitenzijde is lelijke houten bekleding aangebracht en de plattegronden zijn niet meer beschikbaar, aldus het college.
8.1.
[eiseres 1] voert aan dat het bestreden besluit I niet deugdelijk is gemotiveerd. De externe wijzigingen van de [gebouw] hebben effect op de oorspronkelijke architectuur van de gevelwand en daarmee op de schoonheid en het historisch-ruimtelijk karakter van de [gebouw] en haar omgeving. Dit zijn belangen die [eiseres 1] beoogt te beschermen. Het feit dat de [gebouw] geen bijzondere monumentenstatus toekomt, is geen reden om haar niet als belanghebbende aan te merken. [eiseres 1] verwijst hiervoor naar onder meer een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 januari 2012. [9]
8.2.
De vereniging [eiseres 1] heeft volgens de statuten als doelstelling het behoud van de bescherming en instandhouding van de schoonheid en het historisch-ruimtelijke karakter van Nederland in het algemeen en van cultuurmonumenten in het bijzonder.
8.3.
In de ongedateerde Bouwenvelop in het dossier staat dat de [gebouw] twee hoge bouwlagen heeft met daarboven een ruime neogotische kapverdieping met wolfseind. De [gebouw] is op de ordekaart van de oude De Pijp gekwalificeerd als een Orde 2 pand. Dit zijn bouwwerken van vóór 1940, die vanwege hun hoge architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld. Uitgangspunt bij Orde 2 panden is behoud/restauratie. Bij aanwijzing van De Pijp als rijksstadsgezicht wordt een Orde 2 pand extra beschermd, aldus de Bouwenvelop.
8.4.
De rechtbank oordeelt, in lijn met de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling, dat het college [eiseres 1] onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank zal het beroep van [eiseres 1] daarom gegrond verklaren. De [gebouw] is in 1898-1899 gebouwd, in een sobere chaletbouw. Volgens de Bouwenvelop levert de [gebouw] als Orde 2 pand een belangrijke bijdrage aan het stadsbeeld, waarvoor behoud en restauratie het uitgangspunt zijn. Gelet op de doelstelling van [eiseres 1] en haar toelichting tijdens de zitting dat het haar gaat om het behoud en het herstel van de buitenkant van de [gebouw] , is niet vereist dat de [gebouw] in een beschermd stadgezicht staat, dan wel een bijzondere monumentenstatus heeft of dat daartoe een aanvraag is ingediend. Dat de [gebouw] niet in gave staat verkeert en dat de plattegronden van de [gebouw] ontbreken, doet op zichzelf niet af aan de cultuur-historische bijdrage van de [gebouw] aan het stadsbeeld. Ook dit is dus geen reden om [eiseres 1] niet als belanghebbende aan te merken.
9. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door inhoudelijk op het bezwaar te beslissen. Tijdens de zitting hebben partijen daarmee ingestemd. [eiseres 1] heeft toegelicht dat haar enige grond van bezwaar is dat het college, in het kader van behoud en herstel van de [gebouw] , [naam 1] had moeten verplichten de houten toegangsdeuren geopend terug te plaatsen, om de oorspronkelijke functie van het pand te benadrukken.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat deze bezwaargrond niet slaagt. Het college moet beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend en de aanvraag voorziet niet in het terugplaatsen van de houten toegangsdeuren van de [gebouw] . Bovendien heeft de welstandscommissie geadviseerd dat ook door de huidige uitwerking (de glazen puien) de oorspronkelijke uitstraling van de gevel herkenbaar blijft; de zichtbaarheid van het oorspronkelijk gebruik van het pand blijft daarmee gewaarborgd. [eiseres 1] heeft niet nader onderbouwd dat de houten toegangsdeuren nodig zijn om te benadrukken dat het een voormalige [gebouw] betreft. De rechtbank zal daarom het bezwaar van [eiseres 1] ongegrond verklaren. Het college hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
Zaaknummers 22/3212 ( [eisers] ) en 22/3213 ( [eiseres 2] )
10. De rechtbank moet beoordelen of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verstrekken. Zij doet dit aan de hand van de gronden van beroep.
De bestemming ‘Maatschappelijk’
11. Eisers voeren aan dat het beoogde gebruik van de gronden waarop de nieuwbouw is voorzien in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het project in (nagenoeg) zelfstandig wonen voorziet. In dat geval is sprake van een woonbestemming. Dit is in strijd met de bestemming ‘Maatschappelijk’, waarbinnen een woonzorgcentrum is toegestaan. Volgens de toelichting bij het bestemmingsplan gaat het bij een woonzorgcentrum om onzelfstandige bewoning, met zorg in de directe nabijheid. De studio’s hebben echter een eigen voordeur, keuken en badkamer en de gemeenschappelijke ruimte op de begane grond is niet specifiek bedoeld voor zorgbehoevenden. In de slaap/spreekkamer op de begane grond is zorg mogelijk, maar niet in de avond/nacht, door het ontbreken van een badkamer, toilet of eigen keuken. Eisers concluderen dat het project niet voorziet in het bieden van intensieve zorg en daarom niet binnen het bestemmingsplan past.
11.1.
Volgens het college komen in de nieuwbouw woningen voor mensen met een zorgindicatie, die niet zelfstandig kunnen wonen en die zijn aangewezen op de zorg van een zorgaanbieder bij het verrichten van algemene dagelijkse levensverrichtingen (onder meer opstaan, eten (maken), medicatie, dag invulling). Aan de beoogde bewoners zal dagbesteding worden aangeboden in de nabijgelegen bakkerij van de [stichting] . In het bestemmingsplan wordt onder de functie 'maatschappelijke dienstverlening' - onder meer - verstaan het bieden van woonzorg (waarbinnen een woonzorgcentrum). Een redelijke uitleg hiervan houdt in dat onder het begrip ‘woonzorg’ meer wordt verstaan dan alleen een woonzorgcentrum. Ook in het normaal spraakgebruik is dit het geval. Het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal definieert het begrip ‘woonzorg’ als “begeleiding en ondersteuning van hulpbehoevenden in hun eigen woonruimte op het gebied van dagelijks levensonderhoud”. Het beoogde gebruik van de nieuwbouw past binnen deze omschrijving, aldus het college.
11.2.
Namens [naam 1] is tijdens de zitting toegelicht dat in de nieuwbouw overdag twee zorgverleners aanwezig zullen zijn en ’s nachts een slaapwacht. In de woonzorgstudio’s zijn geen keukens voorzien. In de gemeenschappelijke ruimte kan eten worden bereid en is plaats voor het zorgpersoneel van de [stichting] om te verblijven en om daar of in de studio’s zorg te verlenen, aldus [naam 1] .
11.3
Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank, anders dan eisers, dat de nieuwbouw voorziet in het bieden van ‘woonzorg’ als bedoeld in planregel 1.63 van het bestemmingsplan. Gelet op de uitleg die het college en de vergunninghouder hebben gegeven over het doel van de nieuwbouw sluit de beoogde zorg ook overigens aan bij wat in het normaal spraakgebruik onder woonzorg wordt verstaan. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank niet meer toe aan de bespreking van wat in de visie van eisers onder het begrip ‘woonzorgcentrum’ moet worden verstaan. De door eisers tijdens de zitting genoemde uitspraken leiden niet tot een ander oordeel, aangezien daarin een andere rechtsvraag aan de orde is, te weten of sprake is van nagenoeg zelfstandig wonen passend binnen de bestemming ‘Wonen’. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Overschrijding maximale bouwhoogte
12. [eisers] voeren aan dat door de voorziene zonnepanelen vrijwel het gehele dak van de nieuwbouw de maximale bouwhoogte van 14 meter met meer dan 1,50 meter overschrijdt en dat de belangen van de omwonenden hierdoor onevenredig worden geschaad.
12.1.
Op grond van planregel 28, onder a. en onder 6. van het bestemmingsplan mag het college in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor het overschrijden van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, onder meer voor liftschachten en zonnepanelen.
12.2.
Het college is het ermee eens dat niet is onderkend dat de maximaal toegestane bouwhoogte ook door de zonnepanelen wordt overschreden. De rechtbank zal het beroep van [eisers] daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit II vernietigen. Hierna zal de rechtbank bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit II in stand te laten.
Bezonning en daglichttoetreding
13. [eisers] voeren aan dat de nieuwbouw grote gevolgen heeft voor de bezonning van de in de [adres 2] en in de [adres 1] gelegen woningen. [eiseres 2] voert aan dat door de nieuwbouw geen licht meer zal binnenkomen in onder meer haar tuin in de [adres 1] .
13.1.
De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de nieuwbouw zal leiden tot een afname van bezonning van woningen of lichtinval in tuinen in de [adres 1] , aangezien de nieuwbouw vrijwel geheel ten noorden van die straat is voorzien. Wat betreft de gestelde afname van bezonning in de [adres 2] overweegt de rechtbank als volgt.
13.2.
De in opdracht van [naam 1] en de [stichting] verrichte bezonningsstudie door Negen graden architectuur, die onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing, beoordeelt de rechtbank als onvoldoende. Daarin zijn namelijk de liftschacht en de zonnepanelen niet meegenomen en zijn geen gangbare peildata gehanteerd (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober). Dit volgt ook uit het door eisers ingebrachte bezonningsonderzoek van 20 oktober 2021 van [naam 5] Bezonningsingenieur.nl (hierna: [naam 5] ). Het college heeft deze onvolkomenheden erkend. Bij de beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de resultaten van het bezonningsonderzoek van [naam 5] , ter plaatse van het tegenover de nieuwbouw gelegen appartement [adres 2] [huisnummer 3] . Bij dat onderzoek zijn de liftschacht en de zonnepanelen namelijk wel meegenomen en is uitgegaan van gangbare peildata. Hieruit blijkt het volgende.
13.3.
Op de maatgevende datum 19 februari voldoen in de bestemmingsplansituatie alle onderzochte ramen aan de lichte TNO-bezonningsnorm. [10] In de geplande situatie is dat niet het geval. “Ondanks dat er gedurende lange periodes in het jaar geen vermindering van bezonning is, blijkt dat ten gevolge van de geplande nieuwbouw er twee ramen van het adres [adres 2] [huisnummer 3] niet voldoen aan de lichte TNO-bezonningnorm. Er is sprake van een verslechtering van de bezonningssituatie vooral op en rond 19 februari en 21 oktober.” [11] Uit tabel 2. van paragraaf 5.2.1. van het door [naam 5] uitgevoerde bezonningsonderzoek blijkt dat op de peildatum 19 februari in de beoogde situatie de bezonning op de genoemde twee ramen 15 minuten minder is dan het volgens de lichte TNO-bezonningsnorm minimaal vereiste aantal van 2 bezonninguren.
13.4.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de nieuwbouw dus enig effect zal hebben op het aantal bezonningsuren van eisers. Deze belangen van eisers zijn in de bestreden besluiten niet betrokken en daarom is de belangenafweging onvoldoende geweest. Dit is een gebrek in de besluitvorming.
13.5.
Tijdens de zitting heeft het college het belang bij het realiseren van de nieuwbouw nader toegelicht. Amsterdam heeft een grote bouwopgave en een tekort aan sociale huurwoningen en huisvesting voor speciale doelgroepen. Verder is voor een deel van de toekomstige bewoners nabij de nieuwbouw dagbesteding beschikbaar, aldus het college. Gelet op dit belang en op de beperkte, niet onaanvaardbare afname van de bezonning, oordeelt de rechtbank dat de nieuwbouw geen onevenredige afbreuk doet aan de belangen van eisers bij bezonning en daglichttoetreding. Het motiveringsgebrek in de besluitvorming is door het college op de zitting hersteld.
13.6
Tot slot hebben [eisers] tijdens de zitting voor het eerst betoogd dat de schaduw van de nieuwbouw de opbrengst van hun zonnepanelen zal doen afnemen. Omdat zij dit ook in het (aanvullend) beroepschrift al naar voren hadden kunnen brengen, laat de rechtbank deze beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.
Flora en fauna
14. [eisers] stellen dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde vogels en vleermuizen en dat voor het realiseren van het project een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is vereist. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank geeft daarvoor de volgende redenering.
14.1.
Op 31 januari 2019 heeft een ecoloog van adviesbureau ECOquickscan in opdracht van het college van de projectlocatie een quickscan flora en fauna opgesteld. Deze quickscan is gecontroleerd en akkoord bevonden door een ecoloog in dienst van de gemeente, zo heeft het college op de zitting toegelicht. Uit de quickscan komt onder meer naar voren dat er geen geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen zijn aangetroffen en dat het transformeren van de [gebouw] en de sloop van de garage dan ook geen negatief effect heeft op vleermuizen. Verder is het huidige gebouw ongeschikt voor jaarrond beschermde gebouwbewonende soorten, zoals de gierzwaluw en de huismus, door de aanwezigheid van een goed gesloten pannendak en het ontbreken van toegangen met voldoende ruimte voor vogels onder de dakrand en grotere gaten in de muren zelf. Vanwege het stedelijke karakter van het plangebied, de afwezigheid van grotere groenstructuren en het ontbreken van nesten (horsten) of oude bomen met (grote) holtes, is uit te sluiten dat in bomen broedende jaarrond beschermde vogels voorkomen. Andere vogels, die over voldoende flexibiliteit beschikken om zich elders te vestigen als de broedplaats verloren is gegaan, zijn niet jaarrond beschermd, aangezien in de omgeving voldoende alternatieve broedplaatsen aanwezig zijn. Op deze vogels worden dan ook geen negatieve effecten verwacht, indien rekening wordt gehouden met het broedseizoen (actieve broedplaatsen), aldus de quickscan.
14.2.
De rechtbank overweegt dat uit het door [eisers] ingebrachte tegenverslag van [naam 6] , van maart of april 2021 niet blijkt dat op de projectlocatie wel geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen zijn aangetroffen. Uit de quickscan maakt de rechtbank verder op dat kauwen en houtduiven, die volgens [eisers] in of om de [gebouw] wonen, geen jaarrond beschermde soorten zijn, omdat deze over voldoende flexibiliteit beschikken om zich elders te vestigen als de broedplaats verloren is gegaan. Uitvoering van het project zal dus niet leiden tot een verslechtering van de instandhouding van deze soorten. Verder acht de rechtbank het tegenverslag te algemeen van inhoud om de hiervoor weergegeven conclusies van de quickscan te weerleggen. Ook zijn de volgens het tegenverslag gedane constateringen niet met foto’s onderbouwd. De rechtbank oordeelt daarom dat het college de besluitvorming mede op de quickscan heeft mogen baseren en dat de uitvoering van het project geen verslechtering tot gevolg heeft van de instandhouding van beschermde soorten. Dit neemt niet weg dat, zoals door het college tijdens de zitting is
toegelicht, vóór de uitvoering van het project een nieuwe quickscan nodig is. De omgevingsvergunning van 23 juli 2021 vermeldt in dit verband al dat op grond van de Wet natuurbescherming in het broedseizoen van vogels, zonder controle voorafgaand door een ecoloog, de vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied niet mogen worden verwijderd, dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren en dat dieren de gelegenheid moeten hebben om uit te wijken en niet opzettelijk mogen worden gedood.
Autoparkeren
15. Eisers stellen dat het project resulteert in een parkeerbehoefte van meer dan vier parkeerplaatsen, omdat naast bezoekers ook personeel met de auto kan komen.
15.1.
Niet ter discussie staat dat volgens de parkeernota [12] de parkeernorm voor bewoners nul is en voor bezoekers 0,1 per woning. In de nieuwbouw en de [gebouw] zijn in totaal 26 studio’s en/of woningen voorzien. Op grond van planregel 26.2.1 van het bestemmingsplan en de parkeernota moeten daarom drie parkeerplaatsen worden gerealiseerd in, op of onder de nieuwbouw en/of de [gebouw] , dan wel op het bijbehorende perceel, afhankelijk van de bestemming, grootte en bereikbaarheid per openbaar vervoer. Bij kleine projecten kan van de parkeernota worden afgeweken als volgens de parkeernormen vier of minder parkeerplekken moeten worden gerealiseerd. [13]
15.2
Het college vindt dat in dit geval van de parkeernota kan worden afgeweken, omdat de inpassing van drie parkeerplaatsen lastig en duur is en de projectlocatie goed bereikbaar is met het openbaar vervoer. Verder blijkt uit parkeerdrukmetingen voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan dat de parkeerdruk in de buurt weliswaar hoog is, maar dat er op alle gemeten momenten op loopafstand (minder dan 500 meter) van de projectlocatie wel plekken zijn waar de parkeerdruk onder de 90% is. Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat iedere vier maanden een scanauto de parkeerdruk meet en dat het resultaat daarvan zichtbaar is op de openbaar te raadplegen website maps.amsterdam.nl van de gemeente Amsterdam. Volgens het college kan de parkeerbehoefte van het project daarom worden afgewenteld op parkeerplaatsen in de openbare ruimte, mede gezien het beleid van de gemeente om de stad zo autoluw mogelijk te maken.
15.3.
Namens de [stichting] is tijdens de zitting toegelicht dat het personeel, maximaal twee zorgverleners, doorgaans uit Amsterdam komt en overigens met het openbaar vervoer naar het werk reist. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat het personeel met de fiets of het openbaar vervoer naar het werk reist, mede omdat zij niet voor een parkeervergunning in aanmerking komen en de kosten van betaald parkeren ook in dit deel van de stad hoog zijn. Met bezoek van bewoners van de woonzorgstudio’s dat met de auto reist is al rekening gehouden in de hiervoor weergegeven norm voor bezoekers van 0,1 per woning. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het college heeft kunnen afwijken van de parkeernormen in de parkeernota en daarmee aan de parkeereis heeft voldaan.
15.4.
Dat de parkeerdruk volgens eisers verder zal toenemen door de sloop van de parkeergarage, is niet relevant. De (huidige en toekomstige) parkeerproblematiek van eisers en andere omwonenden maakt geen onderdeel uit van de beoordeling van het aangevraagde bouwplan. Bij de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid wordt alleen rekening gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Dit is vaste rechtspraak. [14]
Fietsparkeren
16. Eisers stellen dat op grond van artikel 4.31, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 de [gebouw] moet worden voorzien van een gemeenschappelijke fietsenstalling. De [gebouw] had een niet-woonfunctie en krijgt een woonfunctie. Het gaat dan niet om verbouw, maar om nieuwbouw en dus mag niet worden uitgegaan van het 'rechtens verkregen niveau' in artikel 4.33 van het Bouwbesluit 2012, aldus eisers.
16.1.
Op grond van artikel 1.12, eerste lid en onder a, van het Bouwbesluit 2012 zijn op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, het veranderen of het vergroten van een bouwwerk de voorschriften voor een te bouwen bouwwerk uit de hoofdstukken 2 tot en met 5 van toepassing, tenzij in de afdeling van een voorschrift anders is bepaald. Dit laatste is het geval in artikel 4.33, in afdeling 4.5 van hoofdstuk 4 van het Bouwbesluit 2012. In dit artikel staat dat op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een woonfunctie de artikelen 4.31 en 4.32 van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau.
Hieronder wordt verstaan: het niveau dat het gevolg is van de toepassing op enig moment van de relevante op dat moment van toepassing zijnde technische voorschriften en dat niet lager ligt dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk en niet hoger dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een te bouwen bouwwerk. [15]
16.2.
De rechtbank oordeelt dat, anders dan eisers stellen, artikel 4.31 van het Bouwbesluit 2012 hier niet van toepassing is. Dit artikel geldt slechts in het geval van nieuwbouw. De in het tweede lid van dit artikel gestelde vereiste van een gemeenschappelijke fietsenstalling geldt niet als het gaat om verbouw van een bestaand gebouw. Bij de [gebouw] is dit het geval.
17. Subsidiair stellen eisers dat op grond van planregel 26.3.1 van het bestemmingsplan een fietsparkeerplaats in, op of onder de [gebouw] moet worden gerealiseerd.
17.1.
Planregel 26.3.1 luidt als volgt:
Indien bij de afgifte van een omgevingsvergunning de omvang of de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van fietsen, moet in, op of onder dat gebouw dan wel op het bij het gebouw horende perceel, afhankelijk van de bestemming, grootte en bereikbaarheid per openbaar vervoer, het conform de Nota Fietsparkeernormen te bepalen aantal fietsparkeerplaatsen aanwezig zijn.
17.2.
Op grond van paragraaf 3.3.3 van de fietsparkeernota [16] is voor woningen geen (fietsen)berging verplicht bij verbouw/herbestemming van bestaande gebouwen. In paragraaf 3.3.4. staat dat bij de transformatie van een bestaand gebouw van een niet-woonfunctie naar een woonfunctie het Bouwbesluit 2012 geen eisen stelt aan de aanwezigheid van bergingen. Uitgegaan wordt van het ‘rechtens verkregen niveau’ of het ‘niveau bestaande bouw’. Dat betekent dat de initiatiefnemer (minimaal) moet voldoen aan de regels die golden bij realisatie van het bouwwerk. Als geen (fietsen)berging was voorgeschreven, dan kan deze niet alsnog worden afgedwongen.
17.3.
Op grond van planregel 26.3.2. van het bestemmingsplan is het college bevoegd in afwijking van het bepaalde in planregel 26.3.1 een omgevingsvergunning te verlenen, onder meer als op andere wijze in de nodige fietsparkeer- of fietsstallingsruimte wordt voorzien. Dat is hier het geval. Niet ter discussie staat dat het project ter hoogte van de [gebouw] voorziet in tien zogenoemde ‘nietjes’ voor in totaal 20 te parkeren fietsen, volgens de daarvoor vereiste afmetingen. Dit betekent dat het project per woning in de [gebouw] voorziet in twee fietsparkeerplaatsen op straat.
17.4
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft de omgevingsvergunning kunnen verlenen; verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige gevolgen voor eisers.
Conclusie en gevolgen
Zaaknummer 22/3093
18. Het beroep van [eiseres 1] tegen het bestreden besluit I is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I en voorziet zelf in de zaak door het bezwaar van [eiseres 1] tegen het besluit van 23 juli 2021 ongegrond te verklaren.
18.1.
De rechtbank veroordeelt het college in de door [eiseres 1] in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Zaaknummer 22/3212
19. Het beroep van [eisers] tegen het bestreden besluit II is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II en ziet aanleiding de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten, gelet op de in de overwegingen 13. tot en met 13.6 weergegeven nadere motivering.
19.1.
Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eisers] het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
19.2.
De rechtbank veroordeelt het college in de door [eisers] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
19.3.
De kosten van het in opdracht van [eisers] verrichte bezonningsonderzoek komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat die kosten niet zijn onderbouwd. Het college heeft tijdens de zitting voorgesteld dat [eisers] het college om vergoeding van die kosten verzoeken. De rechtbank vindt dit voorstel redelijk en geeft partijen in overweging hierover onderling in contact te treden om tot overeenstemming te komen.
Zaaknummer 22/3213
20. Het beroep van [eiseres 2] tegen het bestreden besluit III is ongegrond. [eiseres 2] krijgt dus geen gelijk. Zij krijgt daarom haar proceskosten en het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
Zaaknummer 22/3093
  • verklaart het beroep van [eiseres 1] gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I;
  • voorziet zelf in de zaak;
  • verklaart het bezwaar van [eiseres 1] ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit I;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,- aan [eiseres 1] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [eiseres 1] tot een bedrag van € 875,-.
Zaaknummer 22/3212
  • verklaart het beroep van [eisers] gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit II in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [eisers] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [eisers] tot een bedrag van € 1.750,-.
Zaaknummer 22/3213
- verklaart het beroep van [eiseres 2] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, voorzitter, en mr. J.F. Kuiken en mr. J.A.C.M. Nielen, leden,
in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2024.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Is uw zaak spoedeisend en moet al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist dat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Planregel 11.2.2, onder a, van het bestemmingsplan.
3.Idem.
4.Besluit omgevingsrecht (Bor).
5.Planregel 11.2.2, onder b, van het bestemmingsplan.
6.Planregel 11.2.2, onder b, van het bestemmingsplan.
7.Planregel 11, tweede lid, onder a, van het bestemmingsplan.
8.Planregel 11.2, onder 1, van het bestemmingsplan.
9.ECLI:NL:RVS:2012:BV1201 (overweging 2.4.2.).
10.Tenminste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober in
11.Citaat uit het bezonningsonderzoek van [naam 5] , pagina 6 (paragraaf 6, Samenvatting en conclusie).
12.Nota Parkeernormen Auto, gemeente Amsterdam.
13.Dit staat in paragraaf 7.3 van de parkeernota.
14.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 20 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7614, overweging 2.4.2. en van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1055, overweging 4.1.
15.Artikel 1.1. van het Bouwbesluit 2012.
16.Nota Parkeernormen Fiets en Scooter, gemeente Amsterdam.