ECLI:NL:RBAMS:2024:2938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
13/328242-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een fles door verdachte tegen haar levensgezel

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 9 december 2023 in Amsterdam met een glazen fles tegen het achterhoofd van haar levensgezel geslagen, waarbij de fles is gebroken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een ruzie was tussen de verdachte en de aangever, waarbij de verdachte zich bedreigd voelde door de agressieve houding van de aangever. Ondanks het beroep op noodweer en noodweerexces, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet gerechtvaardigd handelde, omdat er op het moment van de daad geen sprake meer was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat de mishandeling zich richtte tegen een levensgezel, omdat de relatie niet voldeed aan de wettelijke definitie van 'levensgezel'. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, gezien de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte multiproblematiek vertoont, waaronder psychische problemen en verslaving, en dat de ISD-maatregel de enige reële optie is om haar te helpen en de maatschappij te beschermen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/328242-23
Parketnummer vordering tot tenuitvoerlegging: 13/268264-23
Datum uitspraak: 5 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. J.T.E. Vis, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van wat deskundige [reclasseringswerker], namens Reclassering Leger des Heils (Jeugdbescherming & Reclassering), naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 9 december 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] (haar, verdachtes, levensgezel) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [aangever]
-met een fles tegen het (achter)hoofd heeft geslagen en/of
-tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
-in het gezicht heeft gekrabd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 9 december 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, haar levensgezel, [aangever], heeft mishandeld door die [aangever]
-met een fles tegen het (achter)hoofd te slaan en/of
-tegen het gezicht te slaan en/of te stompen en/of
-in het gezicht te krabben.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiele vrijspraak bepleit van het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel ‘levensgezel’. Voor het overige heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toekomt, zoals in rubriek 5 zal worden besproken.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd en de verklaring van aangever [aangever] stelt de rechtbank vast dat verdachte en [aangever] in de ochtend van 9 december 2023 in de berging van een flat in Amsterdam Zuidoost ruzie hadden gekregen, dat zij over en weer aan het duwen en trekken waren en dat verdachte op enig moment met een glazen fles tegen het hoofd van [aangever] heeft geslagen, waarbij de fles is stukgegaan. Daardoor heeft [aangever] een pijnlijke bult op zijn achterhoofd opgelopen. Door zo te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangever] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het lichaam dat kwetsbare en vitale onderdelen bevat. Als deze onderdelen worden beschadigd dan kan dit ernstige gevolgen hebben. Bovendien heeft verdachte gebruik gemaakt van een glazen fles, waarmee ernstig en blijvend letsel kan worden veroorzaakt. Dat verdachte ook met kracht heeft geslagen maakt de rechtbank op uit het feit dat de fles door de slag op het hoofd is gebroken. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever].
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid dat de mishandeling zich heeft gericht tegen een levensgezel. De rechtbank is van oordeel, zoals ook door de raadsman is bepleit, dat [aangever] niet als ‘levensgezel’ van verdachte in de zin van artikel 304, eerste lid onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden aangemerkt. Doorslaggevend voor het begrip ‘levensgezel’ is dat sprake moet zijn van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Verdachte en [aangever] hadden eerder weliswaar een relatie en leefden veelal samen op straat, maar die relatie voldoet niet aan het hiervoor genoemde wettelijke criterium voor het begrip ‘levensgezel’.
1.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlageopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 9 december 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [aangever]
met een fles tegen het achterhoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. In de ochtend van 9 december 2023 kregen verdachte en [aangever] ruzie, werd [aangever] fysiek en verbaal agressief en bedreigde hij verdachte met een mes. Verdachte wilde weg van [aangever], maar hij liet haar niet gaan. Om zichzelf te verdedigen tegen het geweld van [aangever] en om aan hem te ontkomen, heeft zij met de fles tegen zijn hoofd geslagen. Zij heeft hierbij binnen de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit gehandeld.
De raadsman stelt zich subsidiair op het standpunt dat verdachte een beroep toekomt op noodweerexces. Het handelen van verdachte was het gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte was bang voor [aangever] en wilde vluchten. Die angst werd veroorzaakt door de agressie en dreiging die van [aangever] uitging.
5.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er weliswaar sprake was van een noodweersituatie voor verdachte, maar dat zij daarop disproportioneel heeft gereageerd. Door met een fles tegen het hoofd van [aangever] te slaan, is zij te ver gegaan en daarom is er geen sprake van een gerechtvaardigde noodweerhandeling.
Het is echter onvoldoende gebleken dat dit handelen van verdachte een gevolg was van een hevige gemoedsbeweging van verdachte, waardoor ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Voor noodweer, ingevolge artikel 41, eerste lid, Sr, is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Om het beroep op noodweer te kunnen beoordelen, moet de rechtbank allereerst beoordelen of zij de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd, aannemelijk acht.
Verdachte heeft ter terechtzitting de volgende toedracht geschetst:
In de nacht van 8 op 9 december 2023 hadden verdachte en [aangever] in de berging van een flat in Amsterdam Zuidoost geslapen. In de ochtend had verdachte verderop in de gang geplast en daarover werd [aangever] boos. Hij begon te schelden, trok haar op de grond, sloeg haar, pakte een mes, bedreigde haar daarmee en deed zijn hand op haar mond waardoor zij moeilijk kon ademhalen. Verdachte zei “sorry, laten we slapen”. [aangever] had verdachte toen van achteren vast, [aangever] ging liggen en verdachte draaide zich om en deed alsof zij ging slapen. Toen heeft zij de fles gepakt die achter [aangever] lag en zij sloeg hem daarmee op zijn hoofd. Op het moment dat verdachte sloeg zat [aangever] op zijn knieën op het matras en stond verdachte voor hem, waardoor zij hem op zijn achterhoofd kon raken. Toen zij hem sloeg was het mes bij hem in de buurt.
De verklaring die verdachte bij de rechtbank heeft afgelegd wijkt op onderdelen af van haar eerdere verklaringen bij de politie, maar in grote lijnen verklaart verdachte steeds dat [aangever] boos is geworden op verdachte, dat hij haar heeft geslagen, haar heeft uitgescholden, haar heeft vastgehouden en met een mes heeft bedreigd. [aangever] heeft in zijn verklaringen betwist verdachte te hebben bedreigd met een mes, al zegt hij wel een mes in zijn hand te hebben gehad. Hij heeft verder erkend dat zij over en weer aan het duwen en trekken waren en dat hij haar heeft uitgescholden, geslagen en vastgehouden. In zoverre acht de rechtbank het aannemelijk dat er die ochtend op enig moment sprake is geweest van een noodweersituatie voor verdachte. Dat deze noodweersituatie ook bestond op het moment dat verdachte [aangever] sloeg met de fles, acht de rechtbank echter onvoldoende aannemelijk geworden. Verdachte verklaart over dit moment dat zij eerst deed alsof zij ging slapen en dat, op het moment dat zij sloeg, [aangever] op zijn knieën op het matras zat en zij voor hem stond. [aangever] heeft eveneens verklaard dat hij op het matras zat toen verdachte hem sloeg. Hij verklaarde verder dat zij toen niet meer aan het vechten waren en dat hij haar niet vast had. Gezien deze verklaringen gaat de rechtbank ervanuit dat er geen sprake (meer) was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [aangever] op het moment van het slaan met de fles. Ook acht de rechtbank niet aannemelijk dat het slaan met de fles het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging (angst) die was veroorzaakt door een eerdere wederrechtelijke aanranding (slaan en dreigen met mes) door [aangever]. Gelet hierop slaagt het beroep op noodweer(exces) niet. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat zij, nadat [aangever] haar had geslagen en bedreigd met een mes, weer op het matras waren gaan liggen. [aangever] had op dat moment nog wel een mes, maar hij deed daar volgens verdachte niets mee. Bovendien heeft zij tegenover de verbalisanten die ter plaatse kwamen gezegd dat zij woest was op [aangever].
Er zijn dan ook geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Het bewezen geachte feit is strafbaar en verdachte is strafbaar.

6.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

6.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
In geval van veroordeling van verdachte verzet de raadsman zich niet tegen oplegging van de ISD-maatregel. Hij verzoekt de rechtbank bij de vormgeving daarvan rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft [aangever] met een glazen fles tegen zijn hoofd geslagen, waarbij de fles is stukgegaan. Dat betreft een ernstig feit. Door zo te handelen heeft verdachte niet alleen pijn en letsel toegebracht bij [aangever], zij heeft ook het risico genomen dat hij hierdoor zwaar gewond kon raken. De rechtbank neemt haar dat kwalijk.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 20 maart 2024 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 9 december 2023 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, terwijl het in dit vonnis bewezenverklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er, zoals blijkt uit de hierna genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Blijkens genoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het gepleegde feit. De rechtbank vindt ook dat de veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist, gelet op de ernst en het aantal door verdachte begane agressie gerelateerde delicten. Verdachte heeft inmiddels meerdere gevangenisstraffen uitgezeten, maar dit heeft niet geleid tot vermindering van het delictgedrag. Verdachte veroorzaakt nog steeds aanzienlijke overlast en het recidiveren van verdachte moet daarom worden beëindigd.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 4 maart 2024, opgemaakt door [reclasseringswerker]. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.
Bij verdachte is sprake van multiproblematiek. Verdachte is tijdens een eerdere klinische opname gediagnosticeerd met PTSS en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Ook is er sprake van een licht verstandelijke beperking. Verdachte gebruikte voorafgaand aan de preventieve hechtenis harddrugs, hoofdzakelijk heroïne en crack. Ook de overige leefgebieden zijn problematisch. Verdachte beschikt niet over huisvestiging, heeft geen werk of dagbesteding, geen inkomsten en geen inschrijfadres. Het ontbreekt verdachte aan een steunend sociaal netwerk. Gesteld kan worden dat zij haar hele volwassen leven op straat heeft geleefd. Er zijn in het leven van verdachte geen beschermende factoren aan te wijzen. De inschatting is dat verdachte niet in staat is om zelfstandig deze problemen aan te pakken. In het verleden is diverse malen zowel in een gedwongen kader als in een vrijwillig kader geprobeerd verdachte te helpen bij haar problemen, echter tot op heden zonder resultaat. Het lukte haar tot dusverre nooit om haar afspraken na te komen en meer stabiliteit in haar leven te bewerkstelligen.
De reclassering ziet momenteel geen mogelijkheden om verdachte in een forensisch kader ambulant te begeleiden bij een gebrek aan passende huisvesting en begeleiding. Daarnaast zijn er ook grote twijfels bij de haalbaarheid hiervan gelet op het gebrek aan medewerking van verdachte in het verleden. Een ISD-maatregel wordt gezien als enige reële optie voor verdachte om te werken aan haar problemen en aan haar resocialisatie enerzijds en anderzijds het zoveel mogelijk beschermen van de maatschappij.
De rechtbank heeft [reclasseringswerker] ter zitting als deskundige gehoord. Hij heeft het advies bevestigd.
Gelet op het advies van de reclassering komt de rechtbank tot de conclusie dat het opleggen van een ISD-maatregel op dit moment de enige mogelijkheid is om de maatschappij te beschermen tegen de delicten die verdachte pleegt en om het recidiverisico terug te brengen. Binnen deze maatregel kan – afhankelijk van de medewerking van verdachte – hulp ten aanzien van haar problematiek worden geboden. Weliswaar heeft verdachte gesteld dat zij zelf wel weet hoe zij van haar verslaving af moet komen en dat zij alleen maar slechter wordt van het verblijf in een kliniek, maar de rechtbank heeft er onvoldoende vertrouwen in dat verdachte zelfstandig het hardnekkige patroon van verslaving – in combinatie met haar psychische problematiek en instabiliteit op alle leefgebieden – kan doorbreken.
Maximale termijn van twee jaar
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van haar problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse toetsing
De rechtbank ziet in de rapportage geen aanleiding een ambtshalve toetsing te bepalen van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat de vordering ontbreekt in het dossier.
De raadsman stelt zich eveneens op het standpunt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de aangekondigde vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd in de zaak met parketnummer 13/268264-23, omdat de vordering ontbreekt in het dossier.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaar.
Verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 13/268264-23.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en S.A.M. Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. Spaander, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2024.
[…]

1.[…]