ECLI:NL:RBAMS:2024:2937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
13/329577-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van vuurwapen en verdovende middelen met vrijspraak van vernieling

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, Cobra's en een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen in een opslagruimte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft hem vrijgesproken van de tenlastegelegde vernieling. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 maart 2024, waar de officier van justitie, mr. E. de Bruijn, de vordering indiende en de verdediging werd gevoerd door mr. N. Stegerhoek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had van verschillende soorten drugs, waaronder MDMA, cocaïne en hennep, en dat hij ook een vuurwapen en munitie in zijn bezit had. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de beschikkingsmacht had over de opslagruimte en de daarin aangetroffen goederen. De vrijspraak van de vernieling was gebaseerd op het gebrek aan bewijs dat de verdachte verantwoordelijk was voor de schade aan de opslagruimte. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn wens om zijn leven weer op te pakken door een studie te volgen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/329577-23 (A), 13/031863-23 (B) (ter terechtzitting gevoegd) en 13/006598-24 (C) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 5 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd te: [detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. de Bruijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Stegerhoek naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op zitting – ten laste gelegd dat hij zich alleen of met één of meer anderen heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
het opzettelijk aanwezig hebben van 501 pillen, 320 en 93,9 gram MDMA, 30,2, 16,2 en 16,3 gram cocaïne en 601 en 1319 pillen 2-CB in de periode van 5 mei 2023 tot en met 25 mei 2023 in Amsterdam;
het opzettelijk aanwezig hebben van 1230 en 4677 gram hennep en 599 of 577 gram hasjiesj in de periode van 5 mei 2023 tot en met 25 mei 2023 in Amsterdam;
het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in de periode van 5 mei 2023 tot en met 25 mei 2023 in Amsterdam;
het voorhanden hebben van 5 stuks Cobra’s in de periode van 5 mei 2023 tot en met 25 mei 2023 in Amsterdam;
vernieling van een slot en/of een kozijn van een opslagruimte van [naam opslagruimte] op 25 mei 2023 in Amsterdam.

Zaak B

het opzettelijk aanwezig hebben van 12 pillen en 1,68 gram MDMA, 15 pillen 2CB en 2,38 gram cocaïne op 16 september 2022 in Amsterdam;
Zaak C
het opzettelijk aanwezig hebben van 29 pillen en 2,7 gram MDMA en 10 pillen 2-CB op 13 september 2023 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten in zaak A, B en C heeft begaan. Zij heeft daarbij verwezen naar de processen-verbaal van bevindingen en de laboratoriumrapporten in zaak A, B en C en de dactyloscopische resultaten en de camerabeelden – waarop verdachte is herkend – in zaak A. Verdachte heeft volgens de officier van justitie het ten laste gelegde onder 1, 2, 3 en 4, te weten het voorhanden hebben van verdovende middelen, een vuurwapen, munitie en cobra’s, in vereniging gepleegd. Ten aanzien van de ten laste gelegde 10 pillen 2C-B in zaak C vordert de officier van justitie partiële vrijspraak, nu het volgens het laboratoriumrapport niet mogelijk is geweest om de eventueel aanwezige 2C-B eenduidig te identificeren.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, kort weergegeven, het volgende bepleit. Van het voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie zoals ten laste gelegd onder 3 in zaak A, moet verdachte worden vrijgesproken. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt niet
waarhet wapen in de opslagruimte is aangetroffen. Er stonden in de opslagruimte vele dozen en tassen. Ook stond er een stellagekast met daarin verschillende voorwerpen. Op de foto van de inhoud van de opslagruimte is het vuurwapen niet te zien. Het is daarom niet vast te stellen dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen in de opslagruimte. Daar komt bij dat op verschillende andere goederen in de opslagruimte DNA is aangetroffen van twee andere personen. Op de camerabeelden is bovendien te zien dat er meerdere mensen bij de opslagruimte zijn geweest.
Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 5 in zaak A, de vernieling. Op de verklaring van de aangever na is er geen enkele aanwijzing dat het slot en/of het kozijn van de opslagruimte is beschadigd.
Met de officier van justitie is de raadsman van mening dat verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde 10 pillen 2C-B in zaak C dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de overige feiten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak zaak A feit 5 (vernieling)
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling, zoals ten laste gelegd onder 5 in zaak A en overweegt daartoe als volgt.
Op 25 mei 2023 is om 15:00 uur de opslagruimte met nummer [nummer] (hierna: de opslagruimte) door de politie binnengetreden en doorzocht. Na de doorzoeking hebben zij de opslagruimte afgesloten middels een cilinderslot en de sleutel hiervan afgegeven bij de balie van [naam opslagruimte] . Uit de loggegevens en de camerabeelden volgt dat verdachte op 25 mei 2023 op twee momenten, rond 17:00 uur en rond 19:10 uur, bij de opslagruimte is geweest. Later op de avond zou een medewerker van [naam opslagruimte] hebben ontdekt dat het slot van de opslagruimte is verbroken en dat het kozijn is verbogen.
De rechtbank is van oordeel dat er tussen de doorzoeking van de politie en de momenten dat verdachte bij de opslagruimte is geweest een te lang tijdsbestek heeft gezeten om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat het verdachte moet zijn geweest die de vernieling heeft aangericht. Het valt niet uit te sluiten dat iemand anders de vernieling heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van het in zaak A onder 5 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank heeft op basis van de feiten en omstandigheden in de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte de ten laste gelegde feiten onder 1, 2, 3 en 4 in zaak A en de feiten in zaak B en C heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Zaak A feiten 1, 2, 3 en 4 (voorhanden hebben van drugs, een vuurwapen, munitie en cobra’s)
In de opslagruimte is op 25 mei 2023 een grote hoeveelheid verdovende middelen, een vuurwapen, munitie en professioneel vuurwerk aangetroffen. Om tot een veroordeling te komen van het voorhanden hebben van deze goederen is vereist dat verdachte beschikkingsmacht had over de goederen en dat hij zich ook bewust was van de aanwezigheid van de goederen.
Op grond van de loggegevens van de opslagruimte, de (beschrijving van de) camerabeelden en vergelijking van NN1 op de camerabeelden met een politiefoto van verdachte, staat het vast dat verdachte gebruik maakte van de opslagruimte en dat hij daar toegang toe had. Verdachte kan bovendien gelinkt worden aan de auto’s die op de camerabeelden te zien zijn ten tijde van de logmomenten en er zijn dactyloscopische sporen van hem aangetroffen op een aantal goederen dat zich in de opslagruimte bevond.
Verdachte is in de onderzochte periode vaak, bijna dagelijks, bij de opslagruimte geweest. Uit de camerabeelden is af te leiden dat verdachte de toegangscode van de opslagruimte uit zijn hoofd wist. Verdachte is veelal alleen te zien op de camerabeelden. Slechts op één van de beelden is hij in het bijzijn van een andere persoon (NN3) te zien. De rechtbank heeft tijdens de zitting de broer van verdachte herkend als zijnde NN3. Deze persoon was namelijk als toeschouwer aanwezig op de zitting van 22 maart 2024 en is door de bode aangekondigd als ‘de broer van verdachte’. Op deze beelden is te zien dat verdachte degene was die de toegangscode intoetste. Verder is uit het dossier niet gebleken dat er andere personen bij de opslagruimte zijn geweest. Bovendien was het verdachte die na de politiedoorzoeking op 25 mei 2023 verhaal kwam halen bij de balie van [naam opslagruimte] nadat hij er kennelijk achter was gekomen dat er iets aan de hand was met de opslagruimte.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als feitelijk hoofdgebruiker van de opslagruimte en hiermee de beschikkingsmacht had over de goederen die zich in de opslagruimte bevonden. In beginsel wordt hij daarom ook geacht bekend te zijn met alles wat zich in de ruimte bevond. Deze aanname kan worden weerlegd als de verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel. Verdachte heeft ten aanzien van het wapen verklaard dat hij daar geen weet van had en heeft zich voor het overige op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank acht deze verklaring, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, niet aannemelijk. Volgens de rechtbank kan het dan ook niet anders dan dat verdachte zich in zijn hoedanigheid als feitelijk hoofdgebruiker van de opslagruimte bewust was van de aanwezigheid van de goederen, waaronder het wapen. Dat in het proces-verbaal niet is vermeld waar het wapen zich precies in de opslagruimte bevond, zoals door de raadsman is aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte de verdovende middelen, het vuurwapen, de munitie en de cobra’s voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot het oordeel te komen dat sprake is geweest van medeplegen.
Zaken B en C (voorhanden hebben van drugs)
Nu uit het laboratoriumrapport volgt dat het niet is gelukt om de mogelijk aanwezige 2C-B, zoals ten laste gelegd in zaak C, eenduidig te identificeren, zal verdachte van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken.
Op basis van de processen-verbaal van bevindingen, de kennisgevingen van inbeslagneming en de laboratoriumrapporten acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de in zaak B en C ten laste gelegde verdovende middelen, met uitzondering van de 2-CB in zaak C. In zaak B zijn de verdovende middelen aangetroffen in de schoudertas van verdachte en in zaak C in de onderbroek van verdachte. Verdachte had hiermee de middelen in zijn beschikkingsmacht en het kan ook niet anders dan dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de middelen.
1.
4.3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen – waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte:
Zaak A
Feit 1
op 25 mei 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 501 pillen, 320 gram en 93,9 gram van een materiaal bevattende MDMA en
- 30,2 gram, 16,2 gram en 16,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, en
- 601 pillen en 1319 pillen van een materiaal bevattende 2-CB,
zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
op 25 mei 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 1.168,3 gram en 4.330 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en
- ongeveer 599 gram en 577 gram hennep,
zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
op 25 mei 2023 te Amsterdam
- een vuurwapen van categorie III, te weten een omgebouwd gas/alarmpistool, merk Retay, kaliber 9x17mm, en
- munitie van categorie III, te weten 17 patronen, kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad;
Feit 4
op 25 mei 2023 te Amsterdam opzettelijk, 5 stuks Cobra‘s voorhanden heeft gehad.
Zaak B
op 16 september 2022 te Abcoude opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 12 pillen en 1,68 gram van een materiaal bevattende MDMA en
- 15 pillen van een materiaal bevattende 2CB en 2,38 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak C
op 13 september 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 29 pillen en 1,69 gram van een materiaal bevattende MDMA
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Ten aanzien van zaak A, B en C
Voor de hoeveelheden verdovende middelen in de bewezenverklaring is uitgegaan van de hoeveelheden in de laboratoriumrapporten die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen in
bijlage II.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat verzocht om rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij een
first offenderis. Verdachte wil graag zijn leven weer oppakken en heeft zich ingeschreven voor een studie aan [naam hogeschool]. De raadsman acht een straf gelijk aan de duur van het voorarrest met daarbij een voorwaardelijk strafdeel, passend. Aan het voorwaardelijk strafdeel kunnen de bijzondere voorwaarden worden verbonden die zijn geadviseerd door de reclassering.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de hierna te bespreken ernst van de feiten en persoon van verdachte laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich allereerst op meerdere momenten schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van verdovende middelen. De grote hoeveelheden aangetroffen verdovende middelen duiden bovendien op een georganiseerde professionele werkwijze in de handel in verdovende middelen. Drugs vormen in het algemeen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving. De ervaring leert dat de handel in drugs allerlei vormen van criminaliteit met zich brengt. Achter de wereld van drugshandel gaat een illegale wereld schuil, die draait op een eigen economie en waarin geweld niet wordt geschuwd. Het handelen van verdachte is een onmisbare schakel in deze vorm van criminaliteit.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Een vuurwapen vormt in handen van een daartoe niet bevoegde persoon een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving en kan tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Tegen dit soort feiten moet dan ook streng worden opgetreden.
Ten slotte was verdachte in het bezit van zwaar professioneel vuurwerk, te weten vijf stuks cobra’s. Verdachte heeft met zijn handelen onverantwoorde risico’s genomen en de algemene veiligheid van personen en goederen in gevaar gebracht. Het is algemeen bekend dat vuurwerk gevaar kan opleveren. Dat geldt zeker voor professioneel vuurwerk, dat een substantieel zwaardere of explosievere lading bevat dan het vuurwerk dat in Nederland aan consumenten mag worden verkocht. Verdachte heeft zich van deze risico’s onvoldoende rekenschap gegeven. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 februari 2024. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Rapportage deskundigen
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 21 februari 2024, opgesteld door [reclasseringswerker]. Uit dit rapport komt het volgende naar voren.
Verdachte had ten tijde van de aanhouding in zaak A geen zinvolle dagbesteding anders dan dat hij één dag per week eten bezorgde. Hij heeft wel aangegeven bezig te zijn geweest met het zoeken van een nieuwe studie waarmee hij in februari 2024 kon beginnen. Indien verdachte veroordeeld wordt acht de reclassering het wenselijk dat het gedrag van verdachte onder toezicht van de reclassering wordt onderzocht middels een behandeling bij De Waag. Het is dan belangrijk te onderzoeken waarom verdachte aan de ene kant zijn leven aan het opbouwen is door een opleiding te willen volgen, en hij dit aan de andere kant aan het afbreken is door zich bezig te houden met criminele activiteiten. Daarnaast is het belangrijk dat hij een stabiele dagbesteding in de vorm van werk of het volgen van een opleiding heeft. Verdachte heeft aangegeven mee te werken aan het plan van aanpak. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Verdachte komt over conform zijn kalenderleeftijd en er is sprake van een gemiddeld intelligentieniveau. Daarnaast lijkt verdachte over handelingsvaardigheden te beschikken die op deze leeftijd verwacht mogen worden en is er geen gezinsgerichte aanpak nodig.
De reclassering adviseert bij een (deels) voorwaardelijke straf de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij De Waag en het meewerken aan dagbesteding. De rechtbank neemt het advies van de reclassering over.
Op te leggen straf
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging. De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht het daarnaast van belang dat een deel van de straf voorwaardelijk en een deel in de vorm van een taakstraf wordt opgelegd. Verdachte is niet eerder veroordeeld en is nog jong. Hij bevindt zich in een levensfase en omstandigheden waarin hij na detentie het tij kan keren en met de passende hulp weer een stabiel leven kan opbouwen. De rechtbank wil hem die kans bieden. Het voorwaardelijke strafdeel strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank heeft gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van verdovende middelen en een vuurwapen. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Zij zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd. Voor het voorwaardelijk strafdeel stelt de rechtbank een proeftijd van twee jaren vast. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 240 uur opleggen.
De rechtbank wijkt met deze straf af van de eis van de officier van justitie, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt en zij de hoogte van de strafeis niet in redelijke verhouding vindt staan met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Zaak A
  • Verdovende middelen (G6345926);
  • Verdovende middelen (G6345931);
  • Verdovende middelen (G6345935);
  • Verdovende middelen (G6345875);
  • Verdovende middelen (G6345847);
  • Verdovende middelen (G6345899);
  • Verdovende middelen (G6345904);
  • Verdovende middelen (G6345910);
  • Verdovende middelen (G6345922);
  • Verdovende middelen (G6345939);
  • Verdovende middelen (G6345883)
  • Verdovende middelen (G6345886);
  • Vuurwapen (G6345844);
  • Patronen (G6345921);
  • Cobra’s (G6345849).
Zaak B
  • 1015 EUR (G6236326);
  • 8 STK Verdovende Middelen (G6236320);
  • 25 STK Verdovende Middelen (G6236324);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6236325);
  • 2 STK Verdovende Middelen (G6236328);
  • 15 STK Verdovende Middelen (G6236330);
  • 12 STK Verdovende Middelen (G6236335);
  • 2 STK Verdovende Middelen (G6236336);
  • 3 STK Verdovende Middelen (G6236339);
  • 3 STK Verdovende Middelen (G6236342).
Zaak C
  • 135 EUR (G6394378);
  • 60 EUR (G6394440).
  • Verdovende middelen (G6394390);
  • Verdovende middelen (G6394394);
  • Verdovende middelen (G6394401);
  • Verdovende middelen (G6394408);
  • Verdovende middelen (G6394410);
  • Verdovende middelen (G6394412);
  • Verdovende middelen (G6394413).
De officier van justitie heeft ten aanzien van de verdovende middelen, het wapen, de munitie en de cobra’s gevorderd dat deze voorwerpen onttrokken worden aan het verkeer. Ten aanzien van de geldbedragen heeft zij gevorderd dat het geld verbeurd wordt verklaard, nu het geld afkomstig is uit drugshandel.
De raadsman heeft verzocht de geldbedragen terug te geven aan verdachte. Hij stelt zich op het standpunt dat handel in drugs niet aan verdachte ten laste is gelegd en dat het geld daarom niet in aanmerking komt voor verbeurdverklaring.
De rechtbank oordeelt als volgt. Omdat met betrekking tot het wapen, de munitie en de cobra’s het in zaak A bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer. De verdovende middelen in zaak A, B en C worden onttrokken aan het verkeer op grond van artikel 13a van de Opiumwet.
De rechtbank zal gelasten dat de geldbedragen aan verdachte worden terug gegeven nu deze op grond van artikel 33a Wetboek van Strafrecht niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Daarvoor is onder meer van belang dat nu ten aanzien van de verdovende middelen enkel is bewezen verklaard dat verdachte deze opzettelijk aanwezig heeft gehad, niet is voldaan aan sub a van genoemde artikel, omdat het geld niet door middel van of uit het strafbare feit is verkregen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 2, 3, 10, 11 en 13a van de Opiumwet, artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit en artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde onder 5 in zaak A niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.3. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van zaak A, feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van zaak A, feit 4:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
Ten aanzien van zaak B:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van zaak C:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maandenvan deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich zal melden bij de Reclassering Nederland, locatie [locatie] wanneer hij hiertoe opgeroepen wordt. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de veroordeelde zich in het kader van delictpreventie zal laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- de veroordeelde zich zal inspannen voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van het volgen van een opleiding of werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf van
240 (tweehonderdveertig) uren.
Beveelt dat, wanneer veroordeelde de taakstraf niet naar behoren (heeft) verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
Zaak B
1015 EUR (G6236326).
Zaak C
  • 135 EUR (G6394378);
  • 60 EUR (G6394440).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Zaak A
  • Verdovende middelen (G6345926);
  • Verdovende middelen (G6345931);
  • Verdovende middelen (G6345935);
  • Verdovende middelen (G6345875);
  • Verdovende middelen (G6345847);
  • Verdovende middelen (G6345899);
  • Verdovende middelen (G6345904);
  • Verdovende middelen (G6345910);
  • Verdovende middelen (G6345922);
  • Verdovende middelen (G6345939);
  • Verdovende middelen (G6345883)
  • Verdovende middelen (G6345886);
  • Vuurwapen (G6345844);
  • Patronen (G6345921);
  • Cobra’s (G6345849).
Zaak B
  • 8 STK Verdovende Middelen (G6236320);
  • 25 STK Verdovende Middelen (G6236324);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6236325);
  • 2 STK Verdovende Middelen (G6236328);
  • 15 STK Verdovende Middelen (G6236330);
  • 12 STK Verdovende Middelen (G6236335);
  • 2 STK Verdovende Middelen (G6236336);
  • 3 STK Verdovende Middelen (G6236339);
  • 3 STK Verdovende Middelen (G6236342).
Zaak C
  • Verdovende middelen (G6394390);
  • Verdovende middelen (G6394394);
  • Verdovende middelen (G6394401);
  • Verdovende middelen (G6394408);
  • Verdovende middelen (G6394410);
  • Verdovende middelen (G6394412);
  • Verdovende middelen (G6394413).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en S.A.M. Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. Spaander, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2024.
[…]

[…]

[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]

[…]

[…][…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…][…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]