ECLI:NL:RBAMS:2024:2935

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
13/294927-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en handel in verdovende middelen

Op 21 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en verdovende middelen, alsook aan de handel in drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 november 2023 in Diemen een vuurwapen en aanzienlijke hoeveelheden MDMA en 3MMC voorhanden had. De verdachte ontkende het voorhanden hebben van het vuurwapen, maar bekende het bezit van de drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als enige bewoner van de woning, beschikkingsmacht had over het wapen en zich bewust was van de aanwezigheid ervan. De verdachte werd ook beschuldigd van het medeplegen van drugshandel, waarbij de rechtbank concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan alle tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een training cognitieve vaardigheden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de aanwezigheid van een minderjarig kind in de woning.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/294927-23
Datum uitspraak: 21 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] , thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. de Bont en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. J. Leyten naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich alleen of met een ander heeft schuldig gemaakt aan
1. het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 7 november 2023 in Diemen;
2. het opzettelijk aanwezig hebben van 133 tabletten MDMA en 43,2 gram MDMA op 7
november 2023 in Diemen;
3. het opzettelijk aanwezig hebben van 43,2 gram 3MMC op 7 november 2023 in Diemen;
4. handel in cocaïne, amfetamine en MDMA in de periode van 26 augustus 2021 tot en met
7 november 2023 in Diemen en/of Amsterdam,
subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid daartoe en meer subsidiair ten laste gelegd
als het voorbereiden van handel in voornoemde drugs.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In juni 2023 zien verbalisanten een vermoedelijke drugskoerier die bij een woonhuis 1 minuut naar binnen gaat en dan weer vertrekt. Verbalisanten houden vervolgens in die woning een persoon aan die meerdere verdovende middelen op zak heeft en die verklaart dat zij cocaïne heeft besteld bij een contactpersoon, wiens telefoonnummer in haar telefoon staat opgeslagen als zijnde van ‘ [naam] ’. Naar aanleiding daarvan is een onderzoek gestart naar deze contactpersoon.
In het onderzoek komen [medeverdachte] en ook zijn (ex-)partner [verdachte] als verdachten in beeld. Omdat uit verschillende chat- en tapgesprekken het vermoeden dat zij zich bezighouden met de handel in verdovende middelen wordt bevestigd, is op 7 november 2023 de woning van verdachte [verdachte] op [adres 2] binnengetreden en doorzocht. In een keukenkastje worden in een oranje plastic tas patronen en een (naar later blijkt: getransformeerd) pistool aangetroffen, dat voldoet aan de juridische omschrijving van een vuurwapen als bedoeld in de Wet wapens en munitie. Ook wordt in het keukenkastje een rode plastic tas aangetroffen met daarin, zo is later vastgesteld, de verdovende middelen MDMA en 3MMC.
Verdachte heeft het voorhanden hebben van het vuurwapen (feit 1) ontkend.
Het opzettelijk aanwezig hebben van de drugs heeft zij bekend (feiten 2 en 3). Deze drugsvoorraad was volgens verdachte van medeverdachte [medeverdachte] afkomstig.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 4 heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] zich bezig hield met de handel in drugs en dat zij hem af en toe gunsten verleende. Zo zou zij drugs hebben gewogen, verpakt en in haar brievenbus hebben gelegd. Op [straatnaam] , de woning waar zij een periode met [medeverdachte] samenwoonde, was dat geen brievenbus maar een schoen. Ook heeft zij af en toe geld aangenomen dat door kopers in de brievenbus – of in de schoen – werd gestopt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad, dat zij -al dan niet samen met een ander of anderen- drugs aanwezig heeft gehad en dat zij (primair) drugs heeft verhandeld, (subsidiair) medeplichtig daartoe was of dat zij (meer subsidiair) de handel in drugs heeft voorbereid.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt, kort weergegeven, bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 1, 2, 3 en 4 primair heeft begaan. Zij heeft daarbij ten aanzien van het aanwezig hebben van MDMA (feit 2) en 3MMC (feit 3) verwezen naar het proces-verbaal van de doorzoeking, het laboratoriumrapport en de bekennende verklaring van verdachte. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van handel in drugs (feit 4 primair), gelet op de inhoud van de chatgesprekken en de deels bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie (feit 1), is de officier van justitie van mening dat verdachte als enige bewoner van de woning beschikkingsmacht had over het wapen en zich ook bewust was van de aanwezigheid van het wapen en de munitie. Het wapen en de munitie bevonden zich in een oranje plastic tas in een keukenkastje waarin zich ook schoonmaakmiddelen bevonden. Blijkens de verklaring van verdachte ter zitting keek zij met zekere regelmaat in dat kastje en moet die oranje tas daar minstens een maand hebben gelegen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, kort weergegeven, het volgende bepleit.
Van het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie (feit 1) moet verdachte worden vrijgesproken. Niet is vast te stellen dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen in haar woning. Het bevond zich immers uit het zicht in een dichtgebonden tas in een rommelige keukenkast. Ook lag de tas, zo concludeert de raadsvrouw ter zitting op basis van een foto in het dossier, in een kleine dichte prullenbak. Daarnaast waren er nog andere personen die toegang hebben gehad tot de woning van verdachte, waaronder medeverdachte [medeverdachte] . Op het wapen is bovendien geen DNA-spoor aangetroffen van verdachte maar wel van [medeverdachte] .
Verdachte dient eveneens te worden vrijgesproken van het medeplegen van handel in drugs (feit 4 primair) en de medeplichtigheid daartoe (feit 4 subsidiair). Verdachte heeft over de ten laste gelegde periode slechts enkele malen een gunst verleend aan haar ex-partner en heeft daarbij nooit direct contact gehad met kopers. Zij fungeerde enkel en alleen als ‘postkantoor’ en heeft dan ook een zeer ondergeschikte rol gehad. Bovendien handelde verdachte niet met het opzet om een rol te spelen in het dealen van harddrugs Er is alleen sprake van voorbereidingshandelingen, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van de overige feiten refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Bewijsoverweging
De rechtbank heeft op basis van de feiten en omstandigheden in de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte de ten laste gelegde feiten onder 1, 2, 3 en 4 primair heeft begaan.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van feiten 2 en 3 sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Om die reden wordt voor die feiten in de bijlage volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen. Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank als volgt.
Feiten 2 en 3 (medeplegen bezit drugs)
Op grond van het proces-verbaal van de doorzoeking, het laboratoriumrapport en de bekennende verklaring van verdachte staat het voor de rechtbank vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van MDMA en 3MMC. De vraag die voor de rechtbank resteert is of verdachte deze feiten in vereniging heeft gepleegd. Nu verdachte heeft verklaard dat zij de drugs heeft aangenomen van [medeverdachte] , bezien in het licht van het hierna weergegeven redengevende bewijs voor feit 4 primair (medeplegen handel in drugs), is de rechtbank van oordeel dat ook ten aanzien van deze feiten verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] . De drugs hebben zich in de machtssfeer van beide verdachten bevonden en zij hadden hier ook beide wetenschap van. Het was de voorraad voor de gezamenlijke handel. Er is dan ook sprake van medeplegen.
Met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 overweegt de rechtbank nog als volgt.
Uit het laboratoriumrapport dat is opgenomen in de bewijsmiddelen in
bijlage IIvolgt dat bij verdachte in totaal
43,6gram van een materiaal bevattende MDMA is aangetroffen. Nu vermoedelijk abusievelijk het voorhanden hebben van
43,2gram van een materiaal bevattende MDMA ten laste is gelegd en deze hoeveelheid binnen de werkelijk aangetroffen hoeveelheid valt, zal de rechtbank de ten laste gelegde 43,2 gram van een materiaal bevattende MDMA bewezen verklaren.
Mede gelet op de verweren van de verdediging, overweegt de rechtbank in aanvulling op de gebruikte bewijsmiddelen nog het volgende ten aanzien van de feiten 1 en 4 primair.
Feit 1 (bezit vuurwapen)
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen is volgens vaste jurisprudentie vereist dat bij verdachte een meer of mindere mate van bewustheid van de aanwezigheid van het wapen (en de munitie) was en dat zij de feitelijke macht over het wapen en de munitie kon uitoefenen, in de zin dat zij daarover in zekere mate kon beschikken. Daarvoor is niet doorslaggevend of de goederen haar toebehoren.
Verdachte heeft verklaard dat de woning alleen door haar en haar (3-jarige) dochter wordt bewoond en dat zij zelden bezoek ontvangt. Zij beschikt, naast de verhuurder, als enige over de huissleutel. Van enige betrokkenheid van de verhuurder bij het wapen is gesteld noch gebleken. Daarmee is verdachte naar het oordeel van de rechtbank de bewoner van de woning waarin het wapen en munitie zijn aangetroffen
De rechtbank overweegt dat de bewoner in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de goederen die zich in zijn of haar woning bevinden. Dat is geen onweerlegbaar uitgangspunt. Van verdachte mag, bij het aantreffen van contrabande in haar woning, die zij op het moment van het aantreffen ook daadwerkelijk bewoont, wel een redelijke verklaring worden gevergd. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat die redelijke verklaring niet is gegeven en verdachte beschikkingsmacht had over het vuurwapen en munitie en zich bewust was van de aanwezigheid daarvan in haar woning. Daartoe is het volgende redengevend.
Beschikkingsmacht
Het wapen met de munitie is aangetroffen in een keukenkastje onder het aanrechtblad. In dat kastje bevonden zich ook spullen die over het algemeen vaak gebruikt worden, zoals olie, schoonmaakmiddelen en toiletpapier. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij dagelijks dit kastje gebruikte en er in keek. In dit keukenkastje bevond zich ook de rode plastic zak waarin de verdovende middelen zaten. Verdachte heeft het aanwezig hebben van die verdovende middelen bekend. Uit deze rode zak pakte verdachte regelmatig verdovende middelen om te wegen en te verpakken.
Het wapen zat in een oranje plastic zak in hetzelfde keukenkastje.
De feitelijke beschikkingsmacht is hiermee gegeven.
Bewustheid
Verdachte heeft meerdere verklaringen afgelegd. In haar eerste verhoor verklaarde verdachte over de rode tas (met verdovende middelen) dat ze die twee of vier maanden voor haar aanhouding in bewaring had genomen en in het keukenkastje had gelegd. Ze had gezien dat er een Tupperware doosje in zat en had de tas dicht geknoopt en wist niet wat er in het doosje zat. Over het aangetroffen wapen, zo verklaarde ze, wist ze niets, ze had die (oranje) zak nog nooit gezien en vroeg de verbalisanten of dat wapen in die rode tas was aangetroffen of misschien uit die rode tas kon zijn gevallen. Bij de rechter-commissaris verklaarde verdachte dat ze een keer een tas voor iemand had bewaard, dat zou voor een week zijn, voor iemand die ze vertrouwde.
In haar tweede verhoor door de politie, geconfronteerd met onderzoeksbevindingen, verklaarde verdachte dat ze wèl wist dat er drugs in de rode tas zaten maar dat ze niets wist van het wapen en alleen kon bedenken dat het uit de rode tas moet zijn gevallen.
Ter terechtzitting verklaarde verdachte dat zij niet alleen wist dat er drugs in de rode tas zaten maar ook dat ze er regelmatig drugs uithaalde, deze woog en verpakte ten behoeve van de verkoop ervan.
De vraag van verdachte aan verbalisanten tijdens het eerste verhoor, of het wapen ook in de rode tas was aangetroffen en of dat wapen misschien uit die rode tas kon zijn gevallen, is in het licht van deze verklaring ter terechtzitting onbegrijpelijk.
Daarbij heeft verdachte op de terechtzitting verklaard dat zij dagelijks in het keukenkastje kwam, onder andere omdat in dat kastje ook de rode tas lag waaruit zij drugs haalde. De verklaring van verdachte dat zij de oranje tas niet zou hebben gezien, acht de rechtbank gelet op het voorgaande dan ook onaannemelijk. Ook als de oranje tas in een -al dan niet dicht- prullenbakje in het keukenkastje zou hebben gelegen, zoals de raadsvrouw bij pleidooi ter zitting heeft betoogd, dan nog is dit geen redelijke verklaring voor de aanwezigheid van dat wapen en de munitie.
Daar komt bij dat het algemeen bekend is dat handel in drugs, het onder feit 4 bewezenverklaarde, gepaard kan gaan met geweld en dat vuurwapenbezit in die wereld daarom niet ongebruikelijk is.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie in haar woning..
Het feit tot slot dat op het vuurwapen DNA-sporen van [medeverdachte] zijn aangetroffen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank wil aannemen dat het wapen, net als de drugs, van [medeverdachte] afkomstig waren. Dat neem echter de bewustheid van de aanwezigheid van het wapen, gelet op het hiervoor overwogene, niet weg.
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 4 primair (medeplegen handel in drugs)
Op grond van de bevindingen van de politie en de verklaring van verdachte dat [medeverdachte] zich bezighield met drugshandel staat het voor de rechtbank vast dat deze handel in drugs heeft plaatsgevonden.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verdachte als medepleger hiervan kan worden aangemerkt. Van medeplegen van de drugshandel door verdachte is sprake indien de drugshandel door [medeverdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met verdachte is gepleegd, waarbij verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
Uit de chatgesprekken die zijn vervat in het dossier komt volgens de rechtbank duidelijk naar voren dat verdachte en [medeverdachte] samen en in vereniging in de periode van 26 augustus 2021 tot en met 7 november 2023 bezig waren met de handel in verdovende middelen en dat verdachte hier ook opzet op had.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] de bestellingen van drugs aan haar doorgaf, dat zij de bestellingen klaarmaakte door de drugs af te wegen en te verpakken en zij deze vervolgens in de brievenbus of (aanvankelijk) in een schoen legde. Zij kreeg daar soms direct geld voor terug Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de in de chats gebruikte afkortingen zoals onder andere ‘C’, K’, ‘P’ en ‘M’ allen betrekking hebben op harddrugs. ‘C’ staat voor cocaïne, ’K’ voor ketamine, ‘X’ voor XTC, ‘P’ voor pep en tot slot ‘M’ voor MDMA. Uit de chatgesprekken volgt verder dat verdachte aan [medeverdachte] liet weten als de voorraad drugs bijna op was en zij hem dan vroeg om te ‘bestellen’. De voorraad werd dan aangevuld. Wanneer medeverdachte [medeverdachte] eind december 2022 aan verdachte laat weten dat hij niet meer zoveel gebruik maakt van de (de rechtbank begrijpt: drugs
-)telefoon, stuurt zij hem lachend een spraakbericht met de inhoud: ‘
Geef maar hier die telefoon. Ik verdien wel geld voor je dochter’. Uit het vorenstaande komt volgens de rechtbank tot uiting dat de rol van verdachte verder ging dan alleen het ‘willoos’ uitvoeren van opdrachten van [medeverdachte] , zoals zij doet voorkomen. Gelet hierop en op de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
Verdachte heeft een dermate substantiële bijdrage geleverd aan de handel in drugs dat daaruit volgt dat zij ook opzet op het medeplegen van de handel heeft gehad. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
4.4.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1op 7 november 2023 te Diemen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten pistool (getransformeerd), van het merk Zoraki (Atak Arms) voorzien van de valse Merkaanduiding 'Walther', type M906 voorzien van de valse modelaanduiding ‘PPK’, kaliber 7.65mm Browning (synoniem .32 Auto) met origineel kaliber 9mm P.A.K. zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten ongeveer 41 stuks, munitie van het kaliber 7.65mm Browning (synoniem .32 Auto) voorhanden heeft gehad;
Feit 2op 7 november 2023 te Diemen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 133 tabletten van een materiaal bevattende MDMA en 43,2 gram van een materiaal bevattende MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3op 7 november 2023 te Diemen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 43,2 gram van een materiaal bevattende 3MMC, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 4 primairin de periode van 26 augustus 2021 tot en met 7 november 2023 te Diemen en Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen telkens opzettelijk heeft verwerkt en of verkocht en of afgeleverd en of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
De officier van justitie heeft voor de hoogte van de strafeis aangesloten bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en als strafverzwarend element aangevoerd dat hier sprake was van het verhandelen van drugs in georganiseerd verband. Het ging volgens de officier van justitie namelijk om grote hoeveelheden drugs die op een georganiseerde manier werd opgehaald, aangeleverd en verstrekt over een periode van ruim twee jaar. Verdachte was niet de leider van deze organisatie maar had wel een belangrijke spilfunctie in deze handel. De officier van justitie rekent het verdachte aan dat zij al die tijd niet één keer een poging gedaan om hieraan te ontsnappen en gaat ervan uit dat hieraan een financieel oogpunt aan ten grondslag heeft gelegen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een straf gelijk aan de duur van het voorarrest en een forse taakstraf, waarvan een groot deel voorwaardelijk, passend is. De bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd door de reclassering kunnen eveneens worden opgelegd. Daarbij verzoekt de raadsvrouw in het voordeel van verdachte rekening te houden met het feit dat zij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie en dat verdachte slechts een kleine rol had in het grotere geheel, hetgeen als straf verminderend moet worden verdisconteerd. Ook heeft verdachte altijd gewerkt en een sober leven geleid; een financieel motief ontbreekt derhalve. De raadsvrouw verzoekt daarnaast om rekening te houden met het feit dat verdachte zich in een afhankelijke positie bevond ten opzichte van [medeverdachte] . [medeverdachte] is de vader van haar dochter, waardoor zij beïnvloedbaar was. Verder wijst de raadsvrouw erop dat haar dochter mede van haar afhankelijk is. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat verdachte niet meer voor haar dochter kan zorgen en gevreesd wordt dat dit negatieve gevolgen zal hebben voor haar. Tot slot rechtvaardigt de beperkte hoeveelheid drugs en het feit dat het wapen –zou verdachte hiervoor worden veroordeeld– niet van haar was, afwijking van de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), in het voordeel van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich, samen met haar ex-partner [medeverdachte] , schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne, amfetamine, MDMA en XTC. Tevens heeft verdachte een hoeveelheid harddrugs en 3MMC aanwezig gehad in haar woning. Het is algemeen bekend dat met name de harddrugs, eenmaal onder het bereik van gebruikers, een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Harddrugs werken over het algemeen zeer verslavend. Een aanmerkelijk deel van de criminaliteit vindt direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van drugs. Ook dit is een feit van algemene bekendheid. Verdachte is hier door haar handelen mede verantwoordelijk voor.
De rechtbank acht het gegeven dat een peuter in de woning aanwezig was terwijl de voorraad te verhandelen verdovende middelen op grijphoogte in de woning aanwezig was, in een niet afgesloten keukenkastje onder het aanrecht, extra kwalijk en ook zorgwekkend.
Verdachte had ook een vuurwapen met munitie voorhanden. Hiermee heeft zij eveneens een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van andere personen in het leven geroepen. Bovendien lag het doorgeladen wapen binnen handbereik voor het driejarige dochtertje van verdachte die ook in de woning van verdachte verbleef. Verdachte heeft dus niet alleen risico’s voor de maatschappij in het leven geroepen, maar ook heeft zij groot gevaar veroorzaakt voor haar eigen minderjarige kind. Dat baart de rechtbank grote zorgen.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte in de periode van 2005 tot 2008 een aantal keer met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar nadien niet meer.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 22 februari 2024 van Reclassering Midden-Noord. Uit dit rapport blijkt dat de reclassering verdachte ziet als een vrouw die zich assertief en zelfbewust presenteert, maar deze vaardigheden niet heeft kunnen gebruiken toen haar ex-vriend ( [medeverdachte] ) haar om gunsten vroeg, wat leidde tot de delicten. De reclassering acht het mogelijk dat het pestverleden van verdachte hierbij van invloed is geweest. Zij probeert het anderen naar de zin te maken en conflicten te vermijden wat haar kwetsbaar en makkelijk te manipuleren maakt. Verdachte beschikt volgens de reclassering niet over de nodige vaardigheden om niet opnieuw verkeerde keuzes te maken en adviseert in dat verband een training cognitieve vaardigheden voor verdachte. Ook adviseert de reclassering een meldplicht voor verdachte.
De rechtbank ziet in het dossier met name de assertieve kant van verdachte naar voren komen in het medeplegen. Dat neemt niet weg dat de rechtbank wil aannemen dat in de verhouding tot de vader van haar kind verdachte zich mogelijk in zekere mate conflict mijdend heeft opgesteld en (daarmee) kwetsbaarder was dan ze deed voorkomen.
Strafoplegging
De rechtbank vindt dat in de strafmaat en strafmodaliteit tot uiting moet komen dat het handelen van verdachte ernstig en zeer schadelijk is voor de samenleving. Gelet hierop acht de rechtbank een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Bij het bepalen hiervan heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Dit leidt per bewezenverklaard feit tot de volgende uitkomsten.
Feit 1
Verdachte heeft een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, inclusief munitie voorhanden gehad. Hiervoor geldt in beginsel als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank ziet echter reden om een hogere straf op te leggen. Bij verdachte was namelijk sprake van een viertal straf vermeerderende factoren. Zo was het wapen doorgeladen, lag het in de omgeving en zelfs binnen handbereik van haar jonge dochter en tegelijk met het vuurwapen was ook munitie voorhanden. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan en acht gelet hierop voor het voorhanden hebben van het wapen, inclusief de munitie, in totaal acht maanden passend en geboden. Dat het wapen volgens verdachte niet van haar was doet aan het voorgaande niet af. Het feit dat andermans wapen doorgeladen en binnen handbereik voorhanden is vermindert immers niet de strafwaardigheid van het feit of het van dat wapen uitgaande gevaar.
Feit 2
Voor het aanwezig hebben van 100 tot 150 gram harddrugs geldt een taakstraf van 150 tot 240 uur als uitgangspunt. De rechtbank overweegt dat verdachte met een hoeveelheid van iets meer dan 100 gram aan de onderkant van deze categorie valt waarmee de rechtbank in dit geval in strafmatigende zin rekening wil houden. Er is echter ook sprake van een strafverzwarende omstandigheid, namelijk een zogenoemde dealerindicatie. gelet op de overige bewezenverklaarde feiten. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat verdachte dit feit heeft gepleegd tezamen met haar ex-vriend, de vader van haar nog zeer jonge dochter. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan. Gelet op de dealerindicatie en het medeplegen en de overige inhoud van dit vonnis is een taakstraf geen passende strafmodaliteit. In plaats daarvan vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2,5 maand passend en geboden.
Feit 3
Het aanwezig hebben van drugs zoals bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet (lijst II), overweegt de rechtbank dat dit feit zodanig in het verlengde ligt van de bewezenverklaring van feit 2, dat de straftoemeting voor dit feit ten voordele van de verdachte zal worden verdisconteerd in de voor feit 2 passend geachte gevangenisstraf van 2,5 maand.
Feit 4
Voor het handelen in harddrugs vanuit een woning gedurende zes tot twaalf maanden geldt op grond van de LOVS als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden. In onderhavige zaak is bewezen verklaard dat verdachte zich langer, namelijk twee jaar lang, heeft bezig gehouden met de handel in harddrugs hetgeen dus een hogere straf rechtvaardigt. De rechtbank is echter van oordeel dat een gevangenisstraf van twaalf maanden de ernst van het bewezen verklaarde feit voldoende tot uitdrukking brengt. In dat verband heeft de rechtbank het volgende overwogen. Duidelijk is dat [medeverdachte] een sturende rol in het geheel heeft gehad. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat verdachte mogelijk ook uit loyaliteit en vanuit haar afhankelijke positie als moeder van hun kind jegens hem heeft gehandeld. Daarbij weegt de rechtbank tevens in het voordeel van verdachte mee dat het bewezenverklaarde feit weliswaar een relatief lange periode bestrijkt, maar dat de intensiteit ervan niet goed beoordeeld kan worden. Verdachte heeft zelf verklaard over ongeveer eenmaal per week. Ook heeft verdachte spijt betuigd. De rechtbank acht een strafmaat van twaalf maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan ook passend en geboden.
Dit betekent alles afwegende dat de rechtbank uit komt op een gevangenisstraf van, afgerond in het voordeel van verdachte, 22 maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan de rechtbank zes maanden voorwaardelijk zal opleggen. Aan dit voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd in het reclasseringsadvies van 22 februari 2022, derhalve een meldplicht en het volgen van een training cognitieve vaardigheden. De rechtbank hecht zeer aan deze voorwaarden in de hoop en de verwachting dat verdachte in de toekomst zo nodig weerbaarder wordt naar de vader van haar dochter nu zij nog lang met elkaar verbonden zullen zijn door hun dochter. Zij heeft een nog zeer jonge dochter waar zij, met [medeverdachte] , de verantwoordelijkheid voor draagt. Op dit moment draagt de vader feitelijk de zorg voor hun dochtertje en verblijven zij kennelijk, met toestemming van verdachte, samen in [buitenland]. Het belang van het meisje verdraagt zich niet met een leven van haar ouders in de criminaliteit. Om deze gedragsverandering te realiseren, is een flinke stok achter de deur noodzakelijk. Deze stok achter de deur, in de vorm van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met voorwaarden, moet voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in gaat. Om de ernst hiervan te benadrukken verbindt de rechtbank aan de voorwaardelijke gevangenisstraf tot slot een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank zal het verzoek tot het opheffen van de voorlopige hechtenis afwijzen gelet op de verder inhoud van dit vonnis en de op te leggen straf. De ernstige bezwaren en gronden zijn nog onverkort aanwezig en van een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv is geen sprake.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Pistool (G6419386)
  • 1 DV Patroon (G6419482)
  • 1 STK Mes (G6419404)
  • 7895 EUR (G6419428)
De officier van justitie heeft ten aanzien van het pistool en de patronen gevorderd dat deze voorwerpen onttrokken worden aan het verkeer. Ten aanzien van het mes en het geld heeft zij gevorderd dat deze voorwerpen verbeurd worden verklaard. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Nu met betrekking tot het mes niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, moet het mes worden teruggegeven aan verdachte. De rechtbank gelast dan ook de teruggave aan verdachte.
Omdat met betrekking tot het pistool en de patronen het onder 1 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van het geld was de eerste (spontane) verklaring van verdachte dat zij het geld in de etui moest bewaren voor iemand. Later heeft zij verklaard dat een groot deel van het geld van drugshandel afkomstig is. De rest zou haar fooiengeld betreffen. Dit laatste acht de rechtbank, mede gelet op de eerste verklaring van verdachte, onaannemelijk. Bovendien kunnen de legale inkomsten van verdachte het bedrag –al dan niet een deel daarvan– moeilijk verklaren. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het gehele geldbedrag uit baten van het strafbare feit is verkregen. Op grond van artikel 33a, aanhef en onder a van het Wetboek van Stafrecht is het geldbedrag dan ook vatbaar voor verbeurdverklaring. Het geldbedrag zal door de rechtbank verbeurd worden verklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4.2. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 4 primair:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maandenvan deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich binnen drie dagen na invrijheidstelling zal melden tijdens kantooruren na het ingaan van de proeftijd Reclassering Nederland op het adres [adres 3] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de veroordeelde actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de teruggave aan verdachte, van:
1 STK Mes (G6419404)
Verklaart verbeurd:
7895 EUR (G6419428)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Pistool (G6419386)
  • 1 DV Patroon (G6419482)
Wijst af het verzoek van verdachte tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. Spaander, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2024.
[…]
[…][…]
[…][…]
[…]
[…][…]
[…][…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]