ECLI:NL:RBAMS:2024:2924

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
13/125317-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor meerdere straatroven en diefstal met geweld in Amsterdam

Op 22 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van vier straatroven en diefstal met geweld in Amsterdam in mei 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij deze misdrijven, waarbij slachtoffers onder druk werden gezet om waardevolle spullen af te geven. De verdachte heeft tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd voor de meeste feiten, maar ontkende het gebruik van geweld. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van fysiek geweld, maar wel van bedreiging met geweld, wat voldoende was om de feiten bewezen te verklaren. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en 240 uur taakstraf, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en begeleiding. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare delicten. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de zoon van een van de slachtoffers, die materiële schade had geleden door de diefstal van zijn iPhone. De rechtbank benadrukte de impact van de straatroven op de slachtoffers en de noodzaak om de verdachte een kans te geven om zijn leven te beteren zonder hem direct naar de gevangenis te sturen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/125317-23
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ter terechtzitting opgegeven verblijfadres: [verblijfadres] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.L. Vermeulen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.M. Buchel, advocaat te Zandvoort, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven en na wijziging ter terechtzitting – tenlastegelegd dat hij zich, in Amsterdam, schuldig heeft gemaakt aan:
afpersing in vereniging van de zoon van [naam 1] op 14 mei 2023;
diefstal in vereniging met behulp van een valse sleutel op 14 mei 2023;
afpersing in vereniging van [naam 2] op 14 mei 2023, subsidiair medeplichtigheid;
afpersing in vereniging van [naam 3] op 16 mei 2023;
het medeplegen van opzet-/schuldheling van een bromfiets in de periode van
1 april 2023 tot en met 16 mei 2023;
diefstal in vereniging met geweld van een iPhone op 16 mei 2023, toebehorende aan [naam 4] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1
Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw
3.1.1
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat alle zes ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden en dat er steeds sprake is geweest van medeplegen. Beiden hebben ook betoogd dat ten aanzien van feit 3 sprake is van het primair tenlastegelegde. Ook stellen beide partijen zich op het standpunt dat er ten aanzien van de feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop en dat het onder 5 tenlastegelegde schuldheling oplevert.
3.1.2
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 5 de volledige periode zoals ten laste gelegd bewezen, de raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van de periode 14 tot en met 16 mei 2023.
3.1.3
De raadsvrouw acht steeds enkel de bedreiging met geweld bewezen voor wat betreft feiten 1, 3, 4 en 6, maar niet dat verdachte daadwerkelijk geweld heeft gebruikt. De officier van justitie sluit zich hierbij grotendeels aan, behalve ten aanzien van feit 6. Voor wat betreft feit 6 is zij van mening dat het uit de handen van het slachtoffer trekken van zijn telefoon een geweldshandeling oplevert.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
T.a.v. de feiten 1, 2, 3, 4 en 6
3.2.1
Verdachte heeft ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 4 en 6 ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank acht deze feiten dan ook bewezen. Gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting (onder andere inhoudende dat de rolverdeling tussen verdachte en zijn medeverdachte(n) steeds gelijkwaardig was), acht de rechtbank ten aanzien van alle feiten eveneens het medeplegen bewezen.
3.2.2
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er in geen van de gevallen sprake is geweest van gebruik van geweld. Er is steeds sprake geweest van de ‘enkele’ bedreiging met geweld. Ook het feitencomplex dat hoort bij feit 6 levert naar het oordeel van de rechtbank geen geweldshandelingen op. Aangever [naam 4] heeft verklaard dat zijn telefoon uit zijn handen is
gepakt, hetgeen onvoldoende is voor het gebruik van geweld.
T.a.v. feit 5
3.2.3
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de scooter waarop hij en zijn medeverdachte(n) reden gestolen was. Hij heeft verklaard dat het een geleende scooter was, die met behulp van een sleutel gestart moest worden. Deze verklaring correspondeert niet met de bevindingen van de politie, die geverbaliseerd heeft dat het slot van de betreffende scooter uitgeboord bleek te zijn. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank echter van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet volgt dat verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van de scooter wist dat deze van misdrijf afkomstig was, zodat verdachte van de opzetheling dient te worden vrijgesproken. Wel vindt de rechtbank dat onder verdachte onder voornoemde omstandigheden, te weten het rondrijden op een geleende scooter met een uitgeboord slot redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de scooter van misdrijf afkomstig was. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het medeplegen van schuldheling bewezen.
3.2.4
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte en zijn mededader de scooter gedurende de gehele tenlastegelegde periode voorhanden gehad hebben. Zij acht daarom enkel de periode van 14 tot en met 16 mei 2023 bewezen. Vaststaat dat verdachte en zijn mededader in deze periode de scooter hebben gebruikt voor het plegen van de bewezenverklaarde straatroven.

4.De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zoals weergegeven in
bijlage IIzijn vervat. Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 4 en 6 bestaat deze weergave, op grond van artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering, enkel uit een opgave van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave kan ten aanzien van die feiten worden volstaan, nu verdachte ten aanzien van deze feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en er ten aanzien van deze feiten geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Voor wat betreft feit 5 zijn de bewijsmiddelen, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte, wel inhoudelijk weergegeven in bijlage II.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
T.a.v. feit 1:op 14 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld de zoon van [naam 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een iPhone en bijbehorende code van de iPhone, die aan voornoemde zoon van [naam 1] toebehoorden, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en zijn mededaders dreigend tegen voornoemde zoon van [naam 1] hebben gezegd dat hij zijn code van zijn iPhone moest geven en moest uitloggen op iCloud en dat hem, de zoon van [naam 1] , geen pijn zou worden gedaan als hij zijn mond zou houden en niet naar de politie zou gaan;
T.a.v. feit 2:op 14 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere geldbedragen die aan de zoon van [naam 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten het met de telefoon van voornoemde zoon van [naam 1] meerdere tikkies betalen van verdachte;
T.a.v. feit 3:op 14 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een setje AirPods en een iPhone die aan voornoemde [naam 2] toebehoorden, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en zijn mededaders voornoemde [naam 2] hebben ingesloten en tegen voornoemde [naam 2] hebben gezegd dat hij met verdachte en zijn mededaders moest meelopen richting een steeg en voornoemde [naam 2] dreigend de woorden hebben toegevoegd: “leeg je zakken” en “log je iCloud uit”;
T.a.v. feit 4:op 16 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een setje AirPods (merk Apple) die aan voornoemde [naam 3] toebehoorden, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en zijn mededader voornoemde [naam 3] hebben ingesloten en voornoemde [naam 3] bij de kraag hebben vastgepakt en gehouden en een opgeheven vuist aan voornoemde [naam 3] hebben getoond en voornoemde [naam 3] dreigend de woorden hebben toegevoegd: “je moet nu je AirPods uitdoen en in je case stoppen anders ga ik je hoeken”;
T.a.v. feit 5:in de periode van 14 mei 2023 tot en met 16 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een bromfiets (kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
T.a.v. feit 6:op 16 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, in het Beatrixpark,een telefoon (merk Apple, type iPhone) die aan [naam 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door voornoemde [naam 4] dreigend de woorden toe te voegen: "je gaat nu je iCloud verwijderen en je gaat naar niemand kijken of iets raars doen en je mag niks tegen iemand anders zeggen, anders klappen we jou in elkaar" en "Joh we kunnen je nu ook gewoon helemaal in elkaar slaan he" en voornoemde telefoon uit de handen van voornoemde [naam 4] te pakken.
Voor zover in de bewezenverklaring taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De vordering van de officier van justitie
8.1.1
De officier van justitie ziet geen aanleiding om ten aanzien van verdachte het adolescentenstrafrecht (ASR) toe te passen.
8.1.2
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van
2 mei 2024.
8.2
Het standpunt van de raadsvrouw
8.2.1
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ASR moet worden toegepast. Zij heeft verzocht om aan verdachte geen jeugddetentie op te leggen die langer is dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden is wat de raadsvrouw betreft passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 16 april 2024. Hieruit blijkt dat hij in december 2019 en juni 2020 eerder is veroordeeld tot werkstraffen voor vermogensdelicten. Er is dus sprake van recidive.
Gelet op een veroordeling van september 2023 voor het rijden onder invloed van drugs en een veroordeling van april 2024 voor overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening van Almere 2011 is er daarnaast sprake van de situatie als bedoeld in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank ziet echter geen reden om in de hoogte van de uiteindelijk op te leggen straf rekening te houden met deze twee eerdere veroordelingen.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte al dan niet moet worden berecht aan de hand van het adolescentenstrafrecht. Zij beantwoord deze vraag ontkennend. De reclassering heeft in haar rapport van 2 mei 2024 het volgende overwogen:
“Gezien de leeftijd van veroordeelde hebben wij het jeugdstrafrecht overwogen. Op basis van het ASR en contact met de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) adviseren wij bij een veroordeling het volwassenenstrafrecht toe te passen. Veroordeelde lijkt niet open te staan voor pedagogische behandeling, er is geen sprake van schoolgang, hij oogt niet jonger dan zijn kalenderleeftijd en wij zien geen meerwaarde voor het jeugdstrafrecht voor wat betreft interventies en/of maatregelen. Hoewel veroordeelde niet zelfredzaam lijkt, laat hij zelfbepalend gedrag zien. Volgens de RvdK lijkt er sprake van een beeld waarin veroordeelde al vanaf jongs af aan op zijn eigen benen moest staan. In overleg met hen achten wij het dan ook passender dat de begeleiding daarop aansluit en achten wij begeleiding door de volwassenreclassering wenselijk.”
Het beeld dat de reclassering van verdachte schetst en dat ten grondslag ligt aan het advies om verdachte niet volgens het adolescentenstrafrecht te berechten komt overeen met de wijze waarop verdachte zich ter terechtzitting heeft gepresenteerd. De e-mail van de heer [naam 5] van 22 maart 2024, waarnaar de raadsvrouw ter terechtzitting heeft verwezen, maakt het voorgaande ook niet anders. In die e-mail geeft hij aan dat hem persoonlijk de mening is toegedaan dat verdachte via het ASR berecht dient te worden, maar dat er in dat kader een reclasseringsadvies nodig is waarin ook het wegingskader wordt betrokken dat geldt voor het al dan niet toepassen van adolescentenstrafrecht. Dit is dus gebeurd bij het reclasseringsadvies van 2 mei 2024, waarin toepassing van het volwassenenstrafrecht is geadviseerd.
Nu er verder ook geen andere aanknopingspunten zijn om verdachte via het adolescentenstrafrecht te berechten, onderschrijft de rechtbank het advies van de reclassering en maakt de conclusies uit het reclasseringsrapport tot de hare. Het volwassenenstrafrecht zal worden toegepast.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een viertal straatroven [1] en de heling van een scooter die is gebruikt tijdens deze straatroven. Het behoeft geen nadere toelichting dat deze straatroven voor de slachtoffers zeer angstige momenten hebben opgeleverd die de potentie hebben nog lang hun (psychische) sporen achter te laten. Het gemak waarmee verdachte tot het plegen van de straatroven is gekomen en de frequentie daarvan lijkt met zich mee te brengen dat verdachte zich van de gevolgen die zijn acties voor de slachtoffers gehad hebben niets heeft aangetrokken. Dit alles rekent de rechtbank hem zeer zwaar aan.
De reclassering beschrijft in haar reclasseringsrapport van 2 mei 2024 dat verdachte weinig stabiliteit kent ten aanzien van verschillende leefgebieden. Zo heeft hij volgens dat rapport geen vaste woon- of verblijfplek, geen dagbesteding en geen inkomen. Hij heeft schulden, een negatief sociaal netwerk en problemen op het gebied van middelengebruik en psychosociaal functioneren. Beschermende factoren worden door de reclassering niet gezien. Het schorsingstoezicht waarin verdachte loopt verloopt moeizaam. Hij heeft zich meermaals niet aan afspraken gehouden en lijkt niet gemotiveerd om mee te werken aan voorwaarden. Het reeds ingezette behandeltraject bij de Waag is om die reden beëindigd. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden om middels een plan van aanpak tot gedragsverandering of risicobeperking te komen. Het advies is daarom bij veroordeling om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering adviseert wel een pakket aan bijzondere voorwaarden voor het geval de rechtbank toch overgaat tot het opleggen van een (voorwaardelijke) straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat de situatie waarin hij zich nu bevindt, waarin hij onder andere op een andere plek verblijft en weg is van zijn oude omgeving, maakt dat het opleggen van bijzondere voorwaarden nu wel zin zal gaan hebben.
De rechtbank heeft zich gebogen over de voor verdachte passende strafmodaliteit. De oriëntatiepunten en vergelijkbare gevallen schrijven vrijwel onverminderd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor, die op zichzelf ook zeker op zijn plaats zou zijn voor hetgeen waar verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt. Het terugsturen van verdachte naar de gevangenis brengt echter een groot risico op negatieve beïnvloeding en andere negatieve gevolgen met zich mee die maken dat het kiezen voor die strafmodaliteit een nog grotere destabilisering van het leven van verdachte zal kunnen betekenen. De rechtbank wil verdachte echter nog een kans geven om door middel van de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden iets van zijn leven te maken, zonder hem terug te sturen naar de gevangenis. Deze bijzondere voorwaarden zijn nodig; op die manier kan verdachte zijn leven op de rit krijgen en wordt verdachte weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank komt tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. Om de ernst van de feiten te benadrukken legt de rechtbank aan verdachte daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren op, met aftrek van de dagen die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

9.1
Benadeelde partij de zoon van [naam 1]
9.1.1
De benadeelde partij de zoon van [naam 1] vordert € 100,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit het bedrag dat haar zoon naar verdachte en zijn mededaders over heeft moeten maken door middel van een tweetal tikkies. Zij vordert hierbij ook de wettelijke rente en verzoekt om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.2
In een mediationovereenkomst tussen verdachte en de zoon van [naam 1] is reeds overeengekomen dat verdachte de gevorderde € 100,- zal vergoeden. De laatste informatie van de officier van justitie wijst echter uit dat dit bedrag nog niet is voldaan. Verdachte heeft aangegeven niet zeker te weten of het bedrag al is voldaan. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is. De raadsvrouw heeft zich hierbij aangesloten.
9.1.3
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd
(14 mei 2023).
9.1.4
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
9.1.5
In het belang van [naam 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.1.6
Zowel verdachte als zijn mededaders (waaronder [mededader] ) zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de te betalen schade.
9.2
Benadeelde partij [naam 2]
9.2.1
De benadeelde partij [naam 2] (met zijn moeder als wettelijk vertegenwoordiger)
vordert € 159,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit de kosten voor
het vervangen van zijn AirPods. Hij vordert hierbij ook de wettelijke rente en
verzoekt om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.2
De voorliggende vordering is door [naam 2] eveneens ingediend in de zaak tegen medeverdachte [mededader] . In het vonnis dat in die zaak is gewezen is de vordering voor de helft (€ 79,50) toegewezen. Het voorstel van de officier van justitie is om dit ook in de zaak tegen verdachte te doen. De raadsvrouw heeft zich daarbij aangesloten.
9.2.3
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom, overeenkomstig het voorstel van de officier van justitie, voor de helft worden toegewezen voor een bedrag van € 79,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (14 mei 2023).
9.2.4
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
9.2.5
In het belang van [naam 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 36f, 47, 55, 63, 311, 312, 317 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. feit 1 en 2
eendaadse samenloop van:
- afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; en
- diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
t.a.v. feit 3, 4 en 6
telkens: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
t.a.v. feit 5
medeplegen van schuldheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Middendreef 293 te Lelystad. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Dagbesteding

Veroordeelde spant zich in voor het volgen van een opleiding of het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijwilligerswerk, met een vaste structuur. Hij laat zich daarin begeleiden door een instantie indien de reclassering dit nodig acht.

3.Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Indien de situatie erom vraagt verblijft veroordeelde in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

4.Meewerken aan schuldhulpverlening

Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden. Indien de reclassering dit nodig acht werkt veroordeelde mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

5.Meewerken aan middelencontrole

Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.

6.Ambulante behandeling

Veroordeelde laat zich behandelen door ForFACT of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.

7.Contactverbod

Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de heer [mededader] (geboortedatum [geboortedag] -2008), zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht bovengenoemde gestelde bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 (twee) urenper dag.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
T.a.v. de vordering van [naam 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] volledig toe tot een bedrag van
€ 100,- (honderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 mei 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens één van zijn mededaders is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] aan de Staat € 100,- (honderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 mei 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens één van zijn mededaders is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
2 (twee) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
T.a.v. de vordering van [naam 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 79,50 (negenenzeventig euro en vijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 mei 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 2] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 2] aan de Staat € 79,50 (negenenzeventig euro en vijftig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 mei 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L.J.F. Ceelie en F.E. Leopold, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2024.

Voetnoten

1.Gelet op de eendaadse samenloop ten aanzien van de feiten 1 en 2 gaat het om vier en niet vijf straatroven.