ECLI:NL:RBAMS:2024:2922

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
81/104082-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan oplichting van het UWV en de Rijksdienst

Op 22 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan oplichting van het UWV en de Rijksdienst. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer en het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 24 april 2024. De officier van justitie, mr. A. Kristic, had gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden en een gevangenisstraf van twee maanden en een geldboete van € 10.000,- opgelegd zou krijgen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere uitspraken en de verklaringen van de verdachte. De verdachte had verklaard dat hij de bankgegevens en passen had afgegeven voordat de coronasteun bestond, wat volgens de rechtbank betekende dat hij niet het opzet had gehad op de oplichtingen. Daarnaast waren de chatberichten die door het Openbaar Ministerie waren ingediend, verzonden na de gepleegde oplichtingen, waardoor deze ook niet konden bijdragen aan de bewezenverklaring.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het ten laste gelegde niet bewezen te verklaren en de verdachte vrij te spreken van alle beschuldigingen. Deze uitspraak werd gedaan door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, en mrs. F. Dekkers en G. Demmink, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. K. Buiskool.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/104082-21
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1982,
wonende op het adres [woonadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2024. Op 22 mei 2024 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kristic.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 14 mei 2020 tot en met heden in ’s-Hertogenbosch (Nederland) en/of Retie (België) heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting van het [instituut]
);
2. medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot oplichting van de [Rijksdienst] ).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 2 maanden wordt opgelegd en een geldboete van € 10.000,-.
3.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Daarvoor vindt de rechtbank het volgende van belang.
De rechtbank stelt op basis van het vonnis van 4 april 2024 inzake [naam] vast dat hij in de periode van 14 mei 2020 tot en met 23 juli 2020 het [instituut] heeft opgelicht en in de periode van 14 mei 2020 tot en met 2 juli 2020 een poging heeft gedaan tot oplichting van het [Rijksdienst] . Verdachte wordt verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid van deze oplichtingen door het ter beschikking stellen van rekeningnummers en bijbehorende passen en het afgeven van poststukken.
Verdachte heeft ten aanzien van de verdenking van het ter beschikking stellen van rekeningnummers en bijbehorende passen verklaard dat hij bij het openen van de rekening met nummer [nummer] de inloggegevens en de bankpas heeft weggegeven. Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot dat rekeningnummer blijkt dat die rekening in ieder geval op 1 januari 2019 al was geopend.
Ten aanzien van het afgeven van poststukken heeft het Openbaar Ministerie verwezen naar chatberichten met [naam] , waarin [naam] vraagt om foto’s van brieven. Verdachte heeft op 30 juli 2020 foto’s gestuurd van deze brieven.
Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet - al dan niet in voorwaardelijke vorm - was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf. Nu verdachte de bankgegevens en passen heeft afgegeven nog vóórdat Coronasteun bestond, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat verdachte bij de afgifte daarvan het opzet heeft gehad op de oplichtingen van het [instituut] en de [Rijksdienst] , ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank overweegt verder dat de ten laste gelegde chatberichten zijn gestuurd nádat de oplichtingen zijn gepleegd, zodat ook deze chatberichten niet kunnen leiden tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2024.
[--]