Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
);
Rechtbank Amsterdam
Op 22 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan oplichting van het UWV en de Rijksdienst. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer en het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 24 april 2024. De officier van justitie, mr. A. Kristic, had gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden en een gevangenisstraf van twee maanden en een geldboete van € 10.000,- opgelegd zou krijgen.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere uitspraken en de verklaringen van de verdachte. De verdachte had verklaard dat hij de bankgegevens en passen had afgegeven voordat de coronasteun bestond, wat volgens de rechtbank betekende dat hij niet het opzet had gehad op de oplichtingen. Daarnaast waren de chatberichten die door het Openbaar Ministerie waren ingediend, verzonden na de gepleegde oplichtingen, waardoor deze ook niet konden bijdragen aan de bewezenverklaring.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het ten laste gelegde niet bewezen te verklaren en de verdachte vrij te spreken van alle beschuldigingen. Deze uitspraak werd gedaan door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, en mrs. F. Dekkers en G. Demmink, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. K. Buiskool.