ECLI:NL:RBAMS:2024:2921

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
23/4031
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering urgentieverklaring op basis van bindingseis en belangen van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarin eiser, een man die met zijn dochter in crisisopvang verbleef, een aanvraag om een urgentieverklaring had ingediend. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen op basis van de bindingseis, omdat de echtgenote van eiser in Pakistan woont en niet in Nederland is gevestigd. Eiser voerde aan dat deze bindingseis ten onrechte tegen hem werd ingeroepen, aangezien hij en zijn echtgenote geen gezamenlijk huishouden voeren. De rechtbank oordeelde dat de bindingseis niet kon worden tegengeworpen, omdat er geen sprake was van bewuste wederzijdse zorg of taakverdeling tussen eiser en zijn echtgenote. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van het kind, de dochter van eiser, die een stabiele thuissituatie nodig heeft. De rechtbank gaf verweerder de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/4031

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. C.G.M. de Groot),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen. Bij besluit van 30 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2024
.Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1 . Eiser verbleef met zijn dochter (geboren op [geboortedatum] 2015) van 8 juli 2022 tot 25 september 2023 in de crisisopvang van het Leger des Heils. Op 13 januari 2023 heeft hij een aanvraag om een urgentieverklaring gedaan. Momenteel verblijft eiser met zijn dochter op het adres [adres] [huisnummer] in Amsterdam. De moeder van het kind is overleden. Eiser is opnieuw getrouwd, zijn huidige echtgenote woont in Pakistan.
Besluitvorming verweerder
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, de aanvraag afgewezen. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat het voltallige huishouden van eiser niet voldoet aan de bindingseis, omdat eisers echtgenote zich nog niet gevestigd heeft in Nederland. [1] Voor een toepassing van de hardheidsclausule [2] ziet verweerder geen aanleiding, omdat niet is gebleken van een acuut levensbedreigend medisch probleem.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Dit doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Bindingseis
4.1.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat zijn huishouden niet voldoet aan de bindingseis. Hij voert geen gezamenlijk huishouden met zijn echtgenote. Zij woont in Pakistan en heeft geen Nederlandse verblijfsvergunning. Het inburgeringstraject zal moeilijk en zwaar zijn voor zijn echtgenote, omdat zij laagopgeleid is. Het is onzeker wanneer en of zij ooit naar Nederland komt.
4.2.
De rechtbank moet oordelen of de echtgenote van eiser deel uitmaakt van zijn huishouden in de zin van de Huisvestingsverordening en of verweerder de bindingseis daardoor heeft kunnen tegenwerpen. Volgens de Huisvestingsverordening is er onder andere sprake van een huishouden als twee personen met of zonder kinderen, samen een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren. Daarbij moet er sprake zijn van bewuste wederzijdse zorg en taakverdeling die het enkel gezamenlijk bewonen van een bepaalde woonruimte te boven gaat en waarbij de intentie bestaat om voor onbepaalde periode samen te wonen. [3] Bij de beoordeling van de vraag of een duurzame gemeenschappelijke huishouding bestaat, spelen zowel objectieve als subjectieve factoren, zoals de bedoeling van betrokkenen, een rol.
4.3
De rechtbank overweegt dat eiser en zijn echtgenote niet samenwonen. Hoewel eiser bij de urgentieaanvraag heeft gezegd dat hij wil samenwonen met zijn echtgenote, is het niet reëel dat dit binnen afzienbare termijn zal gebeuren. De echtgenote van eiser woont immers in Pakistan en heeft nooit met eiser samengewoond. Ook heeft zij geen stappen ondernomen om zich (rechtmatig) in Nederland te vestigen. Daarnaast is niet gebleken dat er tussen eiser en zijn echtgenote sprake is van bewuste wederzijdse zorg of enige vorm van taakverdeling. Anders dan verweerder stelt, is het enkele feit dat eiser gehuwd in dit specifieke geval onvoldoende om te spreken van een huishouden in de zin van de Huisvestingsverordening. Om die reden heeft verweerder niet kunnen tegenwerpen dat eisers echtgenoot behoort tot zijn huishouden. Verweerders verwijzing naar de fiscale definitie van het partnerbegrip volgt de rechtbank niet. De Huisvestingsverordening kent immers zijn eigen definitie van het begrip huishouden. Het gevolg is dat de bindingseis onder deze omstandigheden niet kan worden tegengeworpen.
4.3.
In het verweerschrift heeft verweerder geschreven dat de weigeringsgrond dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem [4] ook van toepassing zou zijn op de situatie van eiser. Het toevoegen van een weigeringsgrond in het verweerschrift vindt de rechtbank te laat ingebracht. Het had op de weg van verweerder gelegen om het bestreden besluit in te trekken, te wijzigen of te vervangen. Doordat de rechtbank van oordeel is dat verweerder de bindingseis niet heeft kunnen tegenwerpen, blijft er geen weigeringsgrond over. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder zal in het nieuwe besluit moeten toetsen aan de urgentiecategorieën.
Hardheidsclausule
5.1.
Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule. Verweerder heeft geen onderzoek gedaan naar de belangen van eisers dochter en had dit wel moeten doen op grond van artikel 3 van het IVRK [5] . De dochter heeft belang bij een stabiele thuissituatie. Zij heeft bewust meegemaakt dat haar moeder onder nijpende omstandigheden is overleden en heeft daarna geen stabiliteit gekend.
5.2.
De rechtbank merkt eerst op dat artikel 3 van het IVRK geen norm bevat die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving direct toepasbaar is door de rechter. De rechter dient wel te toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind. De rechtbank is in deze zaak van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van eisers dochter. Niet is gebleken dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar de belangen van het kind. In dit kader moet verweerder, gelet op de omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht, bij de beoordeling of de hardheidsclausule moet worden toegepast onderzoek doen naar de belangen van de dochter en haar psychische problematiek. Verweerder moet de belangen van eisers dochter uitdrukkelijk bij de beoordeling betrekken en dan toelichten waarom deze in dit specifieke geval er wel of niet toe verplichten om de urgentieverklaring te verlenen. Het volstaat niet om enkel te erkennen dat eisers dochter een traumatische ervaring heeft meegemaakt.

Conclusie

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1 .750,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1 ).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1 .750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Segbedzi, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M. Nannan Panday, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder i, van de Huisvestingsverordening Amsterdam.
2.Artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening Amsterdam.
3.Artikel 1 , onder k, van de Huisvestingsverordening Amsterdam.
4.Artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Amsterdam.
5.Het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind.