ECLI:NL:RBAMS:2024:2918

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
C/13/743894 / HA ZA 23-1141
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over oproeping van derden in geding op grond van artikel 118 Rv met betrekking tot aansprakelijkheid en vorderingen in reconventie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 mei 2024, is een incidentele vordering behandeld van de besloten vennootschap Schiphol Nederland B.V. om derden op te roepen in een civiele procedure. De zaak betreft een geschil tussen Schiphol en de vennootschap onder firma [naam V.O.F.], die door Schiphol is ingeschakeld voor de bouw van de nieuwe A-Pier op de luchthaven Schiphol. Schiphol heeft de overeenkomst met [naam V.O.F.] beëindigd en vordert in de hoofdzaak onder andere een verklaring voor recht dat [naam V.O.F.] tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst. In het incident heeft Schiphol verzocht om de vennoten van [naam V.O.F.] en een rechtspersoon die een 403-verklaring heeft afgegeven, op te roepen als partijen in het geding. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende aanleiding is om deze derden op te roepen, omdat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van [naam V.O.F.]. De rechtbank heeft de incidentele vordering toegewezen en bepaald dat de oproeping van de derden moet plaatsvinden met inachtneming van de wettelijke voorschriften. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, en de hoofdzaak zal op 5 juni 2024 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/743894 / HA ZA 23-1141
Vonnis in incident van 22 mei 2024
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[naam V.O.F.] V.O.F.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [naam V.O.F.] ,
advocaat: mr. I. de Groot,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHIPHOL NEDERLAND B.V.,
te Haarlemmermeer,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: Schiphol,
advocaat: mr. G.W. van der Bend.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 december 2023,
- de akte overlegging producties van [naam V.O.F.] van 20 december 2023,
- de incidentele conclusie van Schiphol tot oproeping van derden ex artikel 118 Rv [1] , tevens houdende voorwaardelijk verzoek tot aanhouding van het geding in de hoofdzaak, met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident van [naam V.O.F.] , met producties,
- de beslissing van de rolrechter van 8 mei 2024.
1.2.
Hierna is vonnis in het incident bepaald.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
Schiphol heeft in 2018 opdracht gegeven aan [naam V.O.F.] voor de bouw van de nieuwe A-Pier op de luchthaven Schiphol. De opdracht is vastgelegd in een aanneemovereenkomst.
2.2.
[naam V.O.F.] is een vennootschap onder firma. Haar vennoten zijn de in [vestigingsplaats] gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ballast Nedam Bouw & Ontwikkeling Speciale Projecten B.V. (hierna: BN Speciale Projecten) en de in Turkije gevestigde rechtspersoon naar Turks recht TAV Tepe Akfen Yatirim İnşaat Ve İşletme A.Ş. (hierna: TAV).
2.3.
Ballast Nedam Bouw & Ontwikkeling Holding B.V. (hierna: BN Holding) heeft zowel op 29 april 2016 als op 11 maart 2022 een verklaring als bedoeld in artikel 2:403 lid 1 aanhef en onder f BW [2] verstrekt aan BN Speciale Projecten (hierna samen in enkelvoud: de 403-verklaring).
2.4.
BN Speciale Projecten, TAV en BN Holding worden hierna samen ook aangeduid als Derde-Partijen.
2.5.
Bij brief van 28 november 2021 heeft Schiphol de overeenkomst met [naam V.O.F.] beëindigd met ingang van 29 november 2021.

3.De vorderingen

in de hoofdzaak
3.1.
[naam V.O.F.] vordert onder meer – kort samengevat en beperkt tot de primaire vorderingen – een verklaring voor recht dat Schiphol tekort is gekomen door de overeenkomst te ontbinden dan wel op te zeggen, diverse andere verklaringen voor recht, betaling van een bedrag van € 154.957.993,26, veroordeling van Schiphol tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat en het retourneren van door [naam V.O.F.] gestelde bankgaranties.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [naam V.O.F.] ten grondslag, kort gezegd, dat sprake was van gebreken in het ontwerp, dat Schiphol voor die gebreken verantwoordelijk is en dat Schiphol de overeenkomst onrechtmatig heeft ontbonden.
3.3.
Schiphol heeft in de hoofdzaak nog niet van antwoord gediend.
in het incident
3.4.
Schiphol vordert – naar de rechtbank begrijpt – dat:
i) het Schiphol wordt toegestaan om de Derde-Partijen op grond van artikel 118 Rv als partijen in het geding in de hoofdzaak te betrekken en
ii) de oproepingstermijn van TAV te verkorten van drie maanden tot één week.
3.5.
Voor zover de rechtbank niet vóór 27 mei 2024 op de vordering onder i) beslist en/of de onder ii) verzochte verkorting van de dagvaardingstermijn niet toestaat, verzoekt Schiphol het geding in de hoofdzaak aan te houden totdat op de incidentele vordering is beslist en de oproepingstermijn voor de Derde-Partijen is verlopen.
3.6.
Onder de voorwaarde dat de hoofdzaak geen vertraging oploopt, refereert [naam V.O.F.] zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de incidentele vordering tot oproeping van de Derde-Partijen en verkorting van de oproepingstermijn van TAV, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Schiphol in de kosten van het incident. De voorwaarde dat de hoofdzaak geen vertraging oploopt, houdt voor [naam V.O.F.] concreet in dat:
- Schiphol de Derde-Partijen uiterlijk tegen de roldatum van 29 mei 2024 oproept;
- Schiphol uiterlijk op 5 juni 2024 haar conclusie van antwoord en eis in reconventie moet indienen;
- het voorwaardelijke verzoek van Schiphol om de hoofdzaak aan te houden, wordt afgewezen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident
Over de oproeping van de twee vennoten
4.1.
De vorderingen in de hoofdzaak zijn ingesteld door (uitsluitend) [naam V.O.F.] . Schiphol heeft aangekondigd in de hoofdzaak vorderingen in reconventie te zullen instellen in verband met tekortkomingen van [naam V.O.F.] onder de aanneemovereenkomst. Schiphol heeft verder aangekondigd dezelfde vorderingen in reconventie ook tegen de twee vennoten van [naam V.O.F.] te zullen instellen. Daartoe heeft Schiphol aangevoerd dat BN Speciale Projecten en TAV als vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van [naam V.O.F.] en dat de vennoten ook hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de tegen [naam V.O.F.] in te stellen vorderingen in reconventie. Met het oog hierop vordert Schiphol om haar toe te staan BN Speciale Projecten en TAV als partijen in het geding op te roepen.
4.2.
[naam V.O.F.] heeft zich niet verzet tegen de oproeping in het geding van haar vennoten.
4.3.
Artikel 118 Rv geeft (procedurele) regels voor de oproeping van derden als partij in een procedure. Voor oproeping van een derde kan aanleiding bestaan als sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, op basis van een uitdrukkelijke wettelijke bepaling of op basis van de juridische verhouding tussen (één van) partijen en die derde.
4.4.
Gesteld noch gebleken is dat in dit geval sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding of dat een wettelijke bepaling de oproeping van BN Speciale Projecten en TAV voorschrijft.
4.5.
In het kader van de juridische verhouding tussen (één van) partijen en de derde(n) is van belang dat de Hoge Raad in zijn arrest van 20 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:485) het volgende heeft overwogen (r.o. 3.1.3):
Opmerking verdient dat een gedaagde jegens wie een vof uitsluitend op eigen naam een vordering heeft ingesteld en die een eis in reconventie wenst in te stellen (mede) tegen een of meer afzonderlijke vennoten van die vof, de rechter kan verzoeken de gelegenheid te geven op de voet van art. 118 Rv die vennoot of vennoten in het geding te betrekken. Voor het geven van die gelegenheid zal aanleiding kunnen bestaan indien sprake is van samenhangende vorderingen in conventie en reconventie en de proceseconomie gediend is met afdoening van die vorderingen in dezelfde procedure. De rechter kan ook ambtshalve overgaan tot het bieden van die gelegenheid indien een zodanige vordering in reconventie is ingesteld. (…)
4.6.
Schiphol heeft aangekondigd de vorderingen in reconventie te zullen baseren op de aanneemovereenkomst en dat zij dezelfde vorderingen in reconventie in verband met de gestelde hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennoten van [naam V.O.F.] ook wil instellen tegen de vennoten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van samenhang zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad en is de proceseconomie gediend met afdoening van ook de (aangekondigde) vorderingen in reconventie tegen de vennoten in deze procedure. Dit betekent dat er aanleiding is om Schiphol toe te staan om BN Speciale Projecten en TAV in de hoofdzaak als partij in het geding op te roepen.
Over de oproeping van BN Holding
4.7.
Schiphol wil verder BN Holding als partij in het geding oproepen. Daartoe voert zij aan dat BN Holding op grond van de 403-verklaring hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van BN Speciale Projecten, waartoe behoren de schulden van [naam V.O.F.] . Daarmee is BN Holding rechtstreeks aansprakelijk voor de vorderingen die Schiphol op [naam V.O.F.] heeft, aldus Schiphol.
4.8.
In haar voorwaardelijke verweer heeft [naam V.O.F.] zich verzet tegen oproeping van BN Holding. Daartoe voert zij aan dat uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020 niet volgt dat een partij betrokken kan worden die zich op grond van een 403-verklaring hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor schulden van een dochtervennootschap. De in dat arrest genoemde rechtsregels zijn volgens [naam V.O.F.] evenmin naar analogie van toepassing op een dergelijke situatie.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de juridische positie van BN Holding ten opzichte van de vennoten en [naam V.O.F.] in dit geval voldoende vergelijkbaar is met de positie van de vennoten ten opzichte van [naam V.O.F.] . In beide situaties is de betrokkenheid namelijk gebaseerd op een gestelde hoofdelijke aansprakelijkheid. Om die reden is er voldoende aanleiding Schiphol toe te staan om ook BN Holding als partij in het geding op te roepen.
Over de termijn van oproeping
4.10.
De rechtbank ziet geen reden om de voor TAV geldende dagvaardingstermijn te verkorten naar één week. Daartoe is het volgende redengevend.
4.11.
De rechtspraak van de Hoge Raad verzet zich er niet tegen dat de datum waartegen de derde wordt opgeroepen een latere datum is dan het moment waarop een vordering in reconventie tegen die derde wordt ingesteld. In zoverre is er dus geen noodzaak voor verkorting van de dagvaardingstermijn voor TAV.
4.12.
Evenmin is er reden om ervan uit te gaan dat die oproeping niet tijdig zal zijn. De hoofdzaak bevindt zich immers nog in de fase van schriftelijke conclusiewisseling en een datum voor een mondelinge behandeling is nog niet bepaald. Wanneer de voor TAV geldende oproepingstermijn van drie maanden in aanmerking wordt genomen, zal dat naar verwachting niet tot vertraging van de hoofdzaak leiden en resteert ook voor TAV voldoende tijd om zich te verweren tegen in te stellen vorderingen in reconventie. Op grond van de door Schiphol en [naam V.O.F.] gemaakte procesafspraken heeft [naam V.O.F.] immers 24 weken de tijd, gerekend vanaf het moment van het nemen van de conclusie van antwoord, voor het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie.
Conclusie en proceskosten
4.13.
De incidentele vordering tot oproeping van de Derde-Partijen is toewijsbaar.
Schiphol zal in de gelegenheid worden gesteld de Derde-Partijen als partij in het geding op te roepen. Die oproeping dient plaats te vinden met inachtneming van de in artikel 118 Rv genoemde voorschriften.
4.14.
De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
4.15.
Uit hetgeen in het incident is beslist, volgt dat er geen reden is om de hoofdzaak aan te houden. De rolrechter heeft op 8 mei 2024 al beslist dat in de hoofdzaak de roldatum van 5 juni 2024 voor conclusie van antwoord – ongeacht op welk moment en wat in het incident zou worden beslist – wordt gehandhaafd. In lijn hiermee komt de hoofdzaak weer op de rol van 5 juni 2024 voor conclusie van antwoord.
4.16.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
staat Schiphol toe om uiterlijk op 3 juni 2024 en met inachtneming van het bepaalde in artikel 118 Rv:
- Ballast Nedam Bouw & Ontwikkeling Speciale Projecten B.V.
- TAV Tepe Akfen Yatirim İnşaat Ve İşletme A.Ş. en
- Ballast Nedam Bouw & Ontwikkeling Holding B.V.
op te roepen om uiterlijk
4 september 2024, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat, in deze procedure te verschijnen,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van
5 juni 2024voor het nemen van een conclusie van antwoord door Schiphol,
5.5.
bepaalt dat Schiphol uiterlijk op de rol van
4 september 2024de aan de Derde-Partijen uitgebrachte oproepingsexploten moet overleggen,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Burgerlijk Wetboek