ECLI:NL:RBAMS:2024:2892

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
C/13/745095 / FA RK 24-291
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en wijziging van achternaam in het kader van gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2024 een tussenbeschikking gegeven in een geschil tussen de vader en moeder van een minderjarige. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.V. Scheffer, verzocht om uitbreiding van de zorgregeling naar co-ouderschap, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M. van Blokland, zich verzette tegen deze uitbreiding en een aantal zelfstandig verzoeken indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen contra-indicaties zijn voor gedeeld ouderschap en dat ouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kind. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder tot vervangende toestemming voor het aanvragen van een dubbele achternaam en een verbod op sociale media afgewezen, omdat de wet vereist dat ouders gezamenlijk instemmen met dergelijke wijzigingen. De rechtbank heeft de zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige in een gefaseerde opbouw bij de vader zal verblijven, en benadrukt dat beide ouders zich moeten inspannen voor een goede samenwerking in de opvoeding. De rechtbank heeft ook de noodzaak van begeleiding door een orthopedagoog als voorwaarde voor uitbreiding van de zorgregeling afgewezen, omdat beide ouders capabele verzorgers zijn. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder heeft de gelegenheid gekregen om haar verzoek tot kinderalimentatie aan te passen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/745095 / FA RK 24-291 (ED TM)
Beschikking van 16 mei 2024 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, de kinderalimentatie en wijziging van de achternaam
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. M.V. Scheffer te Utrecht,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. E.M. van Blokland te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de vader, ingekomen op 15 januari 2024;
  • het verweerschrift van de moeder, tevens houdende zelfstandig verzoeken, ingekomen op
  • 13 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 januari 2024.
Verschenen zijn de vader met zijn advocaat en de moeder met haar advocaat.
1.3.
Gezien het moment van indiening van het zelfstandig tegenverzoek tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding heeft de rechtbank op de mondelinge behandeling bepaald dat vader nog een verweertermijn zal worden gegeven. Gezien de onderlinge samenhang met de hierna te bepalen zorgregeling zal de rechtbank over de verdere voortgang als na te melden bepalen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben om en nabij 5 jaar een relatie met elkaar gehad, welke relatie is geëindigd medio september 2022.
Uit deze relatie is geboren:
[minderjarige](hierna te noemen [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021.
Deze minderjarige is erkend door vader. [minderjarige] woont bij haar moeder.
2.2.
Bij beschikking van 21 juli 2023 zijn partijen door de rechter, op het verzoek van vader, gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast.
2.3.
Vader heeft uit een eerder huwelijk twee kinderen, die zijn ten tijde van deze beschikking 10 en 12 jaar oud. De man heeft met zijn ex-vrouw een co-ouderschapsregeling, naar de rechtbank begrijpt zijn de zoons week op week af bij vader dan wel hun moeder.
2.4.
Moeder heeft uit een eerdere relatie een dochter, ten tijde van deze beschikking 13 jaar oud. Deze verblijft gemiddeld genomen een weekend in de twee weken bij haar vader en is de rest van de tijd bij de moeder.
2.5.
Moeder woont in [woonplaats 2] , vader woont in [woonplaats 1] , waar ook zijn zoons uit de vorige relatie wonen.

3.De verzoeken en verweren

3.1.
Partijen hebben allebei een zeer omvangrijk verzoek ten aanzien van de zorgregeling. Voor de leesbaarheid van de beschikking zal de rechtbank deze in kopie aan de beschikking hechten, maar niet hier integraal opnemen.
3.2.
Het verzoek van de man behelst een zeer voorzichtige opbouw voor de uitbreiding van de zorgregeling, waarbij het einddoel is dat [minderjarige] bij haar beide ouders verblijft conform het ritme van een co-ouderschap. [minderjarige] zou dan uiteindelijk om de week van vrijdag tot vrijdag bij hem verblijven. Ook heeft de vader een vakantie- en feestdagenregeling verzocht.
3.3.
De vrouw heeft in haar verweer verzocht te bepalen dat:
een zorgregeling wordt opgebouwd zoals is opgenomen onder punt 19 t/m 22 van haar verzoek;
een definitieve zorgregeling te bepalen waarin [minderjarige] in de oneven weken van vrijdag 17:00 tot zondag 17:00 bij de man verblijft;
de verdeling de vakanties en de feestdagen worden vastgesteld zoals opgenomen 23:
de man per maand een bedrag van € 270,- betaalt voor de onderhoudskosten voor [minderjarige] met als ingangsdatum de datum van indiening van dit verzoekschrift;
vervangende toestemming wordt verleend voor de procedure ter wijziging van de achternaam van het kind in dier voege dat de achternaam van de vrouw wordt toegevoegd aan de achternaam van de dochter;
de man geen foto’s en/of informatie mag plaatsen van [minderjarige] op sociale media.
3.4.
De vader heeft ter zitting verweer gevoerd tegen de verzoeken, behalve voor zover ziende op de kinderalimentatie nu de behandeling van dit verzoek is aangehouden.
3.5.
Op de standpunten en stellingen van partijen wordt hieronder nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nu partijen gezamenlijk met het gezag zijn belast, beoordeelt de rechtbank de verzoeken ten aanzien van het verdelen van de zorg- en opvoedtaken aan de hand van artikel 1:253a lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2.
Uit de stukken en het door partijen verklaarde ter zitting is de rechtbank gebleken dat vader [minderjarige] ziet iedere zondag van 11:00 uur tot 12:00 uur. Dit heeft zijn oorsprong, naar de rechtbank begrijpt, in het middagslaapje van [minderjarige] om 12:30 uur en de moeizame samenwerking tussen ouders. Pogingen tot een voorzichtige uitbreiding zijn tot op heden gestrand.
4.3.
Aan de kant van moeder leeft de wens dat ouders eerst aan de onderlinge communicatie werken, onder meer door begeleiding van een orthopedagoog. Deze zou ouders dan kunnen begeleiden in het vormgeven van de zorgregeling. Voor zover de rechtbank moeder begrijpt ziet zij begeleiding van een orthopedagoog of een aanverwante deskundige als voorwaarde voor de uitbreiding van de zorgregeling. Moeder stelt er geen vertrouwen in te hebben dat het goed kan komen in de samenwerking tussen ouders en hun gedeelde ouderschap als zij niet eerst in begeleid overleg gaan. Verder geeft moeder aan dat zij sowieso niet verwacht dat een zorgregeling van meer dan een weekend per twee weken haalbaar is tussen haar en vader. Moeder geeft daarnaast aan dat zij gebonden is aan de zorgregeling met de vader van haar andere dochter. Daar kan zij niet (nogmaals) in schuiven. Verder heeft moeder onder punt 15 van haar verweer een opsomming gegeven van de punten waarom zij meent dat er geen ruimte is voor een uitgebreidere zorgregeling dan zij voorstaat , waarover hieronder meer.
4.4.
Vader geeft aan bereid te zijn te werken aan de communicatie, maar dat dit niet als eerste voorwaarde voor het contact tussen hem en [minderjarige] kan worden gesteld. Hij is meer dan bekwaam om voor [minderjarige] te zorgen en dit zou überhaupt niet ter discussie moeten staan als voorvraag voor het contact tussen hem en [minderjarige] . Hij verwijst daarvoor onder meer naar de zorgregeling die hij en zijn ex-vrouw al jaren naar tevredenheid uitvoeren, waarmee hij ook een co-ouderschap heeft. Hij geeft aan lang met moeder te hebben meebewogen in haar wensen op dit vlak, maar nu geen mogelijkheden meer te zien om verder te komen, vandaar dat hij de onderhavige zaak is begonnen. Vader wenst een volwaardig vader te kunnen zijn en ziet geen belemmeringen aanwezig. Hij heeft ter zitting aangegeven met zijn ex-vrouw in overleg te kunnen over hun co-ouderschap, zodat [minderjarige] tegelijk met haar (half-)broers bij vader kan zijn.
4.5.
De rechtbank ziet gronden om het verzoek van vader als na te noemen toe te wijzen en overweegt daartoe als volgt. Vader en moeder zijn beiden capabele ouders, die reeds eerder hun sporen hebben verdiend in het ouderschap, met kinderen uit vorige relaties. Op geen enkele wijze is gebleken dat vader geen bekwame ouder zou zijn of dat zijn aanwezigheid in het leven van [minderjarige] voor haar nadelig zou uitvallen. Meer in het algemeen kan juist gesteld worden dat het voor een evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] wenselijk zou zijn als vader een aanzienlijk meeromvattende rol op zich kan nemen in haar leven dan de rol die hij nu heeft.
Anders dan moeder meent, is voor het kunnen uitoefenen van zijn vaderrol geen vereiste dat ouders eerst door een orthopedagoog worden begeleid of in staat zijn tot een vlekkeloze communicatie. Ook in de specifieke situatie van deze ouders ziet de rechtbank geen gronden om aan te nemen dat zij eerst tot een vorm van bijzondere begeleiding moeten overgaan alvorens de vader zijn ouderschap kan gaan uitoefenen. Ten aanzien van de door de moeder gestelde verstoorde communicatie is zeer wel denkbaar dat de moeizame samenwerking in het tot stand brengen van een zorgregeling of enige aanwezigheid van vader in het leven van [minderjarige] een bron van frustratie is bij hem, die juist een goede samenwerking in de weg staat. Het gegeven dat vader enkel door de gang naar de rechter zijn positie als vader kan waarborgen, zal zeer waarschijnlijk een verstorende werking hebben op de onderliggende verhoudingen. De rechtbank hoopt dan ook dat met de duidelijkheid over de zorgregeling en de hierbij uitgesproken ruimte die de vader in het leven van [minderjarige] kan innemen de mogelijkheid ontstaat tot een meer ontspannen gesprek van ouders over [minderjarige] en hun gedeeld ouderschap. Gezien de te bepalen zorgregeling mag ook van de kant van vader verwacht worden dat hij zich tot het uiterste inzet om te komen tot een goede samenwerking met moeder en zij elkaar zo ontspannen mogelijk zullen informeren over de tijd die [minderjarige] bij hem/haar heeft doorgebracht. Gezien de omvang van de zorgregeling moeten ouders elkaar informeren over de bijzonderheden die zich hebben voorgedaan in de tijd dat [minderjarige] bij hem/haar was en zullen zij moeten proberen om gezamenlijk op te trekken in de zaken die [minderjarige] aangaan.
Ten aanzien van de overige door de moeder aangevoerde gronden overweegt de rechtbank, voor zover hier nodig, als volgt. Vader en moeder wonen weliswaar niet in dezelfde stad, maar de woning van moeder in [woonplaats 2] en van vader in [woonplaats 1] liggen dermate dicht bij elkaar dat dit geen enkele belemmering hoeft te zijn. Vader heeft onbetwist gesteld dat het 9 kilometer en 10 minuten rijden is van zijn huis naar moeder, wat een zeer overzichtelijke reistijd is. Met het oog op het gezamenlijk gezag zullen ouders verder gezamenlijk beslissingen moeten nemen en verwacht mag dan ook worden dat zij samen scholen, sporten en andere activiteiten kiezen, die zowel bij vader als moeder in de buurt kunnen plaatsvinden, dan wel op enige andere plek waar zij zich beiden in kunnen vinden. Daarnaast valt [woonplaats 1] tegenwoordig onder de gemeente [plaats] en zijn er voor de administratieve kwesties dan ook geen belemmeringen te verwachten. Anders dan moeder stelt, zijn derhalve niet enkel haar keuzes en wensen bepalend, maar heeft vader een even grote stem in het geheel als zij. De rechtbank begrijpt dat moeder het als zeer ingrijpend zal ervaren dat vader vanaf heden een steeds grotere rol zal innemen in het leven van [minderjarige] , en denkbaar is dat partijen op punten nog moeten zoeken naar een manier om samen te werken. Dit alles kan echter geen reden zijn om vader nog langer buiten de boot te houden, juist nu de leeftijd van [minderjarige] maakt dat vader relatief soepel zijn vaderrol op zich kan nemen en het een wezenlijke bijdrage voor haar ontwikkeling is als hij betrokken is de komende jaren.
Moeder geeft verder aan dat [minderjarige] zeer gevoelig is en zij de wisselingen tussen vader en moeder niet aan zou kunnen. Afgezien van het feit dat hiervan op geen enkele wijze is gebleken, kan gesteld worden dat een co-ouderschap een zeer overzichtelijke vorm van gedeeld ouderschap biedt. Er is geen reden om aan te nemen dat [minderjarige] hierin na een aanvankelijke wenperiode niet prima zal gedijen. Feit is nu eenmaal dat kinderen van gescheiden ouders zich tot een bepaalde mate moeten aanpassen aan de situatie van het hebben van twee huizen en verschillende leefomgevingen en dat dit soms niet ideaal is. Niet kan worden gezegd dat er in het geval van [minderjarige] bijzondere redenen zijn waarom zij dit niet aan zou kunnen. De rechtbank wenst moeder met klem erop te wijzen dat te verwachten is dat [minderjarige] in het begin zal moeten wennen aan deze aanzienlijke verandering, maar dat het vooral aan moeder is, zijnde tot op heden haar primaire verzorger, om [minderjarige] hierin op positieve wijze te steunen.
Moeder geeft verder aan dat zij toekomstig wenst te verhuizen naar een andere stad. Vooralsnog woont moeder echter gewoon in [woonplaats 2] . Ook kan moeder met het oog op het gezamenlijk gezag niet zonder de toestemming van vader verhuizen en zullen in een dergelijke situatie waarschijnlijk nog de nodige hobbels genomen moeten worden. Voor nu hecht de rechtbank meer waarde aan het belang van [minderjarige] dat zij volwaardig kan meedraaien in het leven van vader en haar halfbroertjes. Deze eventuele wens van moeder kan daarom op dit moment geen rol spelen.
De stelling van moeder dat zij geen BSO wenst af te nemen omdat zij als ZZP-er haar werktijd naar eigen inzicht invult, staat los van de kwestie hoe vader zijn zorgdagen invult. Nu vader niet heeft gesteld een probleem op dit punt te ervaren gaat de rechtbank ervan uit dat hij dit dan ook kan vormgeven, waarbij het hem vrij staat om op zijn zorgdagen welke vorm van BSO/ opvang dan ook te regelen indien dit nodig is. Voor het merendeel van de ouders (alleenstaand dan wel gezamenlijk) is het nodig om op één of meerdere werkdagen opvang te regelen. De rechtbank ziet niet in waarom dit in het geval van vader een probleem zou moeten opleveren.
Dat de vrouw tot slot aangeeft dat de situatie van de vader en zijn ex niet te vergelijken valt met die van hun is natuurlijk correct. Zaak is juist dat [minderjarige] ook in de gelegenheid wordt gesteld om met haar vader een sociale context op te bouwen die zijn eigen vorm heeft, zoals haar halfbroertjes dat ook hebben gedaan, en dat [minderjarige] niet enkel een sociale context bij haar moeder heeft.
4.6.
Het voorgaande leidt er derhalve toe dat de rechtbank de hieronder te bepalen co-ouderschapsregeling, inclusief opbouw zal bepalen.
Ten aanzien van de vakanties heeft de rechtbank besloten dat er zo min mogelijk wisselingen en breuken in de vakanties dienen te zijn om [minderjarige] zoveel mogelijk rust en ontspanning te bieden in deze weken. Dit betekent dus ook dat [minderjarige] niet voor een enkele feestdag (zoals bijvoorbeeld kerst) op en neer zal gaan naar een ouder, als die feestdag in de vakantie valt, maar dat de gewone verdeling van de vakantie voorgaat. De rechtbank zal na te melden vakantieregeling bepalen. Hierbij is geen rekening kunnen houden met de zorgregelingen die ouders reeds hebben met de vader respectievelijk moeder van hun dochter / zoons, nu dit voor de rechtbank te onoverzichtelijk is. Ouders hebben natuurlijk de vrijheid om in onderling overleg de zorgregeling aan te passen, maar dienen daarbij de door de rechtbank te bepalen omvang als raamwerk aan te houden.
Op alle dagen dat [minderjarige] niet uit school van de ene naar de ander ouder overgaat heeft te gelden dat moeder [minderjarige] bij vader zal brengen en vader haar naar moeder zal brengen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat, alhoewel het voor [minderjarige] wenselijk is dat ouders op een vriendelijke wijze de overdracht vormgeven, het niet noodzakelijk is dat moeder de tas van [minderjarige] naar binnen brengt tot haar slaapkamer. Mochten vader en moeder daar in onderling overleg een plan voor maken is dit natuurlijk toegestaan, maar dit kan geen voorwaarde worden voor de zorgregeling en overdracht bij het huis van vader.
4.7.
Ten aanzien van de informatieregeling ziet de rechtbank, gezien de te bepalen zorgregeling, geen noodzaak tot het vaststellen hiervan. Dit laat onverlet dat ouders elkaar voldoende moeten informeren over het wel en wee van [minderjarige] gedurende haar tijd bij hem/haar.
4.8.
Ten aanzien van het verzoek van moeder om te bepalen dat vader geen sociale media mag gebruiken waar het [minderjarige] betreft, overweegt de rechtbank als volgt.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat moeder (recent nog) foto’s van [minderjarige] op haar eigen sociale media heeft geplaatst en vader daarom vindt dat er een dubbele moraal wordt gehanteerd. De rechtbank heeft met partijen besproken wat de gevolgen zijn van het plaatsen van het beeldmateriaal op sociale media, op het moment dat kinderen hier zelf nog geen zeggenschap over hebben. Gebleken is dat de moeder en de vader erachter staan om geen beeldmateriaal meer te plaatsen. Nu partijen allebei hebben toegezegd dit niet meer te doen, ziet de rechtbank geen noodzaak meer aanwezig om op dit punt een beslissing te nemen en zal de rechtbank dit verzoek van moeder afwijzen. Van belang is daarbij wel dat partijen zich allebei onthouden van het toekomstig plaatsen van beeldmateriaal van [minderjarige] op sociale media.
4.9.
Ten aanzien van het verzoek van moeder om vervangende toestemming tot het geven van het aanvragen van een dubbele achternaam overweegt de rechtbank als volgt. Per 1 januari 2024 is de wet Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG) in werking getreden. Ouders kunnen, kort gezegd, op grond van die wet kiezen voor een combinatie van hun beider achternamen.
Voor kinderen geboren vóór 1 januari 2024, en waarbij het oudste kind in het gezin niet is geboren voor 1 januari 2016, is in de wet een overgangsregeling opgenomen om alsnog te kunnen opteren voor een dubbele achternaam. De moeder wenst op grond van deze regeling de achternaam van [minderjarige] aan te passen. De rechtbank dient dit verzoek echter af te wijzen nu uit de parlementaire geschiedenis volgt dat enkel in geval ouders samen tot een dergelijke wijziging wensen over te gaan, een beroep op deze (overgangs-)regeling gedaan kan worden. Hieruit volgt dat geen beroep gedaan kan worden op de rechtbank voor vervangende toestemming tot het aanvragen hiervan.
Zie hiertoe, de nota van wijziging van 13 september 2022, Kamerstukken 355990-12:
Uitgangspunt van de huidige en toekomstige regeling om naamskeuze te doen is dat ouders het daar samen over eens zijn. Het doen van naamskeuze voor het eerste kind van de ouders is noch in de huidige, noch in de voorgestelde regeling verplicht. Als ouders geen gezamenlijke verklaring van hun keuze afleggen ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand, dan neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand de geslachtsnaam van het kind op zoals deze door de wet wordt bepaald. Kort gezegd komt de wettelijke vangnetnorm erop neer dat als het eerste kind buiten huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren het de geslachtsnaam van de moeder verkrijgt en als het binnen huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren het de geslachtsnaam van de vader verkrijgt. Alle volgende kinderen van dezelfde ouders krijgen dezelfde geslachtsnaam als het eerste kind. Ditzelfde uitgangspunt dat de ouders het eens moeten zijn over de te kiezen geslachtsnaam, is eveneens van toepassing in deze overgangsregeling. Ook die is alleen toegankelijk voor ouders die er allebei gebruik van wensen te maken. Komen de ouders niet tot een eensluidende gezamenlijke verklaring, dan houden de kinderen de geslachtsnaam die zij hebben.
4.10.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een bijdrage, zal de rechtbank moeder na de beschikking de gelegenheid geven tot het aanpassen van haar stellingen met inachtneming van de te bepalen zorgregeling. De man zal een verweertermijn krijgen, waarna de rechtbank een nieuwe mondelinge behandeling zal bepalen.
4.11.
Daarom wordt als volgt beslist.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt de verdeling van de reguliere zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van heden de navolgende zorgregeling heeft te gelden:
- gedurende een maand na deze uitspraak zal [minderjarige] bij vader zijn op zondag van 10:00-17:30;
- in de tweede daaropvolgende maand zal [minderjarige] om de week bij vader zijn van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:30 en wekelijks op de woensdag van 12:00-17:30 uur waarbij zij bij vader mee-eet;
- in de derde daaropvolgende maand tot haar vierde levensjaar zal [minderjarige] bij vader zijn om de week van vrijdag 12:00 uur tot maandag 12:00 uur, en wekelijks op de woensdag van 12:00-17:30 uur waarbij zij bij vader mee-eet;
- vanaf haar februari 2025 zal [minderjarige] bij vader verblijven om de week van vrijdag 12:00 uur school tot woensdag 12:00 uur;
- en vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat vanaf vrijdag uit school tot vrijdag naar school;
5.2.
bepaalt voor de zomervakantie 2024 dat [minderjarige] bij haar vader zal verblijven gedurende tweemaal één week, die ouders in onderling overleg met elkaar dienen af te stemmen en bij haar moeder zal verblijven gedurende twee weken onafgebroken met [minderjarige] , waarbij de overige weken van de zomervakantie de reguliere zorgregeling zal gelden, tenzij ouders in onderling overleg tot een afwijkende regeling komen met het oog op de zorgregelingen voor hun kinderen uit de vorige relaties;
5.3.
bepaalt dat vanaf de herfstvakantie 2024 de verdeling van de vakanties en de feestdagen, tussen de vader en de moeder als na te melden zal zijn:
Vakanties:
  • Voorjaarsvakantie, [minderjarige] is in de even jaren bij vader en in de oneven jaren bij moeder;
  • Meivakantie, [minderjarige] is in de even jaren de eerste week bij de vader en in de tweede week bij de moeder en in de oneven jaren de eerste week bij de moeder, en de tweede week bij de vader;
  • Zomervakantie: in de even jaren de eerste twee weken alsmede de vijfde week bij de vader, en in de tweede twee weken alsmede de zesde week bij de moeder en in de oneven jaren de eerste twee weken alsmede de vijfde week bij de moeder en in de tweede twee weken alsmede de zesde week bij de vader;
  • Herfstvakantie: [minderjarige] is in de even jaren bij de moeder en de oneven jaren bij de vader;
  • Kerstvakantie: [minderjarige] is in de even jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder en in de oneven jaren in de eerste week bij de moeder en in de tweede week bij de vader;
  • Bij de meerweekse vakanties waarin tussendoor een overdracht plaatsvind is de overdracht op vrijdag om 12.00 uur, voor het overige zal een vakantie ingaan vanaf de vrijdag uit school;
Feestdagen:
  • Pasen: in de oneven jaren bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
  • Hemelvaart: in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
  • Pinksteren: in de oneven jaren bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
  • Kerst wordt gevierd bij de ouder waar [minderjarige] de eerste week vakantie verblijft en Oud & Nieuw bij de ouder waar [minderjarige] de tweede week van de vakantie verblijft;
Waarbij voor deze feestdagen geldt dat als zij in een vakantie vallen, het rooster van de vakantie leidend is voor de verdeling. [minderjarige] zal derhalve niet tussendoor op en neer gaan voor een feestdag bij de andere ouder;
  • Vader- en Moederdag worden bij de betreffende ouder gevierd;
  • Verjaardag [minderjarige] : in de even jaren zal [minderjarige] op haar eigen verjaardag bij de vader verblijven en in de oneven jaren bij haar moeder;
  • Sinterklaas viert [minderjarige] bij de ouder waarbij zij volgens de reguliere zorgregeling is, waarbij het de andere ouder vrij staat om ook een moment van Sinterklaasviering in te plannen, qua omvang met inachtneming van de leeftijd van [minderjarige] op dat moment;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte ten aanzien van de zorgregeling af;
5.6.
wijst het verzochte ten aanzien van de informatieregeling, de vervangende toestemming voor de dubbele achternaam en de sociale media af;
5.7.
bepaalt dat de vrouw tot 12 juni 2024 de gelegenheid krijgt voor het aanpassen van haar verzoekschrift ten aanzien van de kinderalimentatie;
5.8.
bepaalt dat de man tot vier weken daarna, zijnde
10 juli 2024de gelegenheid krijgt voor het indienen van een verweerschrift ten aanzien van de kinderalimentatie;
5.9.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de kinderalimentatie aan.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. E.M. Devis tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.E. Meijer, griffier, op 16 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).