ECLI:NL:RBAMS:2024:2883

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
741882
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door verduistering van een auto na proefrit met een Volkswagen Porsche

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft eiser, eigenaar van verschillende auto’s, waaronder een Volkswagen Porsche uit 1968, gedaagde aangeklaagd wegens onrechtmatige daad. Gedaagde had de Porsche op 2 juni 2022 op proefrit genomen, maar heeft deze niet teruggebracht. Eiser heeft gedaagde meerdere keren verzocht de auto terug te geven, maar zonder resultaat. Eiser heeft uiteindelijk aangifte gedaan van verduistering. Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld, onder andere door te stellen dat eiser een schadevergoeding van zijn verzekering zou kunnen ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de auto niet terug te geven en dat de schade aan eiser moet worden vergoed. De rechtbank heeft de vordering van eiser tot schadevergoeding van € 51.900 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.565,74 toegewezen, evenals de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde niet kon aantonen dat hij geen verwijt kon worden gemaakt en dat zijn beroep op overmacht en schulduitsluitingsgrond niet succesvol was. De uitspraak is gedaan op 22 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/741882 / HA ZA 23-1005
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D.D. Dielissen-Breukers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.J. Horenblas.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 oktober 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 21 februari 2024,
- de akte in het geding brengen producties aan de zijde van [eiser] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 april 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van verschillende auto’s die hij bedrijfsmatig verhuurde, waaronder een personenauto van het merk Volkswagen type Porsche, bouwjaar 1968, met kenteken [kenteken] (hierna: de Porsche).
2.2.
Tijdens de coronaperiode heeft [eiser] besloten om zijn auto’s, waaronder de Porsche, te verkopen. In mei 2022 heeft [gedaagde] contact gezocht met [eiser] als potentiële koper van de Porsche. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] op donderdag 2 juni 2022 een proefrit zou maken. [gedaagde] heeft daarvoor een bedrag van € 100 overgemaakt aan [eiser] en op de dag van de proefrit een bedrag van € 500 contant overhandigd aan [eiser] als aanbetaling/borg. [eiser] heeft een foto van het rijbewijs van [gedaagde] gemaakt. Omstreeks 17:00 uur is de Porsche aan [gedaagde] meegegeven.
2.3.
[gedaagde] zou de Porsche op zaterdag 4 juni 2022 omstreeks 15:00 uur terugbrengen. Toen dit niet gebeurde, heeft [eiser] diezelfde avond telefonisch contact opgenomen met [gedaagde] . Hierbij is afgesproken dat [gedaagde] de Porsche zondagochtend 5 juni 2022 tussen 08:00 en 09:00 zou terugbrengen. Dit is niet gebeurd.
2.4.
[eiser] heeft op 5 juni 2022 aangifte gedaan van verduistering c.q. diefstal van de Porsche. Omdat de politie volgens hem de zaak niet met prioriteit heeft opgepakt, is hij op 26 juli 2022 naar het woonadres van [gedaagde] gereden. Op dat moment was [gedaagde] niet thuis. [eiser] heeft vervolgens navraag gedaan bij de buren. Een van de buurtbewoners heeft daarbij laten weten dat de Porsche enkele dagen bij de woning van [gedaagde] heeft gestaan. Hiervan had de buurtbewoner ook foto’s. Tevens heeft de buurtbewoner verteld dat er eerder een andere Porsche voor de deur van [gedaagde] stond. Tot op heden is de Porsche van [eiser] niet teruggebracht door [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 51.900 aan schadevergoeding en € 1.565,74 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente over de hoofdsom en kosten. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, dan wel diefstal. Dit levert een onrechtmatige daad op waarvan [gedaagde] de schade dient te vergoeden die [eiser] heeft geleden.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade te vergoeden die daarvan het gevolg is. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt, een en ander behoudens rechtvaardigingsgronden. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvatting voor zijn rekening komt.
4.2.
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij de Porsche van [eiser] , tegen de gemaakte afspraken in, heeft meegenomen en niet heeft teruggebracht. Dit levert een onrechtmatige daad op die te wijten is aan de schuld van [gedaagde] , omdat daarmee een inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser] . Hiermee staan de onrechtmatigheid en de toerekenbaarheid in beginsel vast.
4.3.
[gedaagde] betwist de schade die [eiser] geleden zou hebben door zijn onrechtmatige handeling, omdat de schade van [eiser] wordt vergoed door zijn diefstalverzekering. Hierdoor heeft [eiser] op zijn minst een vordering op de verzekeraar. Door hierover te zwijgen bij dagvaarding is artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geschonden, aldus [gedaagde] .
4.4.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Een verzekering waarbij schade in verband met diefstal van een auto wordt gedekt is het gevolg van een individuele en vrije keuze van de eigenaar van een auto die daarvoor in de regel premie is verschuldigd. Of in een concreet geval sprake is van een verzekering en onder welke voorwaarden een schade onder deze verzekering is gedekt, is een aangelegenheid die een aansprakelijke derde (in dit geval [gedaagde] die onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld) niet aangaat. Het voorgaande zou anders kunnen zijn indien de verzekeraar al daadwerkelijk heeft uitbetaald aan [eiser] . Dan zou de schade (deels) weggenomen kunnen zijn. Een daadwerkelijke uitbetaling is echter niet door [gedaagde] aangevoerd en ook niet uit de stukken gebleken. Dat [eiser] onvoldoende gedaan zou hebben om uitbetaling te realiseren, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, maakt dit alles niet anders. Het is in beginsel aan [eiser] op welke wijze hij met zijn verzekeraar handelt bij de afwikkeling van een concrete schade.
4.5.
Het standpunt van [gedaagde] , dat geen sprake is van schade omdat [eiser] een potentiële vordering op de verzekeraar heeft, is aldus onjuist. In het verlengde hiervan is ook geen sprake van een schending van artikel 21 Rv.
rechtvaardigingsgrond / schulduitsluitingsgrond
4.6.
Omdat er is voldaan aan de voorwaarden voor een onrechtmatige daad, komt de rechtbank toe aan de behandeling van een eventuele rechtvaardigingsgrond en/of schulduitsluitingsgrond.
4.7.
[gedaagde] doet een beroep op overmacht. Een geslaagd beroep op overmacht heeft tot gevolg dat de onrechtmatigheid alsnog ontbreekt aan de daad. Voor een geslaagd beroep op overmacht is nodig dat [gedaagde] voldoende moet stellen om de rechtbank ervan te overtuigen dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het wegnemen van de Porsche. [gedaagde] heeft hierbij betoogd dat hij schulden heeft gemaakt bij de verkeerde mensen die druk op hem hebben uitgevoerd. Aan deze druk kon en hoefde [gedaagde] geen weerstand te bieden.
4.8.
[gedaagde] wordt hierin niet gevolgd. In het – summiere en niet onderbouwde – relaas van [gedaagde] zijn namelijk geen concrete omstandigheden aangevoerd waaruit het ontbreken van de onrechtmatigheid kan volgen. Zelfs als het waar zou wat [gedaagde] beweert, maakt dat nog niet dat hem in de in verhouding met [eiser] geen verwijt valt te maken.
4.9.
[gedaagde] doet tevens een beroep op een schulduitsluitingsgrond, omdat hij kampt met verslavingsproblematiek. Een geslaagd beroep hierop heeft tot gevolg dat het verweten handelen hem niet kan worden toegerekend.
4.10.
Ook hier wordt [gedaagde] niet in gevolgd. Hierbij wordt overwogen dat een gedraging die wordt verricht onder een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, krachtens artikel 6:165 BW, geen beletsel is voor toerekening. Aldus kan de onrechtmatige daad aan [gedaagde] worden toegerekend krachtens de wet op grond van artikel 6:162 lid 3 BW.
4.11.
De conclusie is dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] moet daarom de schade vergoeden die [eiser] daardoor heeft geleden. Omdat deze schade niet verder is betwist dan hierboven overwogen, wordt deze toegewezen tot de gevorderde
€ 51.900.
4.12.
De rechtbank wijst de wettelijke rente hierover toe met ingang van 4 juni 2022 zoals gevorderd. Op die dag zou [gedaagde] de Porsche terugbrengen.
4.13.
[eiser] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van
€ 1.565,74. De rechtbank stelt vast dat de hoofdvordering niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten valt. De gevorderde vergoeding wordt daarom getoetst aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. [eiser] heeft voldoende gesteld dat hij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Verder is voldaan aan het vereiste dat de kosten redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt.
4.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.013,73
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 51.900, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 4 juni 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.565,74,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.013,73. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde]
€ 92 extra betalen plus de kosten van betekening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. S.C.C. Valk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.