ECLI:NL:RBAMS:2024:2867

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
13/073270-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Tsjechische onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een omgezette taakstraf

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Tsjechische onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB was uitgevaardigd door de Rechtbank Brno, Tsjechië, en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De zaak is behandeld in de Internationale Rechtskamer van de rechtbank, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld. Het EAB vermeldt een vonnis van de Rechtbank Brno van 30 maart 2017, waarin de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een taakstraf van 300 uur, die later is omgezet in een vrijheidsstraf van 242 dagen. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure die tot het vonnis heeft geleid. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de weigeringsgrond niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het vonnis en een deel van de taakstraf had uitgevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is en heeft de overlevering toegestaan. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de wet en dat er geen beletselen zijn voor de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/073270-24 (EAB 2)
Datum uitspraak: 21 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 19 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 april 2022 door de Rechtbank Brno, Tsjechië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Tsjechië) op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Y. Finani, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Tsjechische taal. De raadsvrouw heeft verklaard de zaak waar te nemen voor haar kantoorgenoot mr. A.C. Vingerling.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de Rechtbank Brno (Tsjechië) van 30 maart 2017, referentienummer: 10 T 40/2017-71, en een beslissing van de Rechtbank Brno (Tsjechië) van 7 juni 2021, referentienummer: 10 T 40/2017-71, tot omzetting van het resterende aantal uren van de oorspronkelijk opgelegde taakstraf van 300 uur in een vrijheidsstraf van 242 dagen (hierna: de omzettingsbeslissing).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 242 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure die tot het vonnis heeft geleid en niet kan worden vastgesteld dat de oproep voor de zitting in persoon aan hem is uitgereikt. De opgeëiste persoon is al eerder meermaals gedagvaard voor het niet betalen van kinderalimentatie, en hem is in die procedures telkens geen straf opgelegd vanwege een geslaagd beroep op zijn financiële onmacht. Als de opgeëiste persoon op de hoogte was geweest van de procedure die tot het vonnis heeft geleid, had hij dat ook in die zaak kunnen aantonen en was hem geen straf opgelegd. Bovendien bevat het EAB onduidelijke en tegenstrijdige informatie over de gegeven garantie over het instellen van verzet of hoger beroep. Enerzijds is niet duidelijk of de verzetsgarantie betrekking heeft op de initiële strafprocedure of de omzettingsprocedure, anderzijds is de gegeven verzetsgarantie in strijd met de informatie dat sprake is van een onherroepelijke veroordeling.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Bij vonnis van 30 maart 2017 is de opgeëiste persoon veroordeeld tot een taakstraf van 300 uur. Bij beslissing van 7 juni 2021 heeft de Rechtbank Brno de omzetting bevolen van het nog niet verrichte deel daarvan in een vrijheidsstraf. De opgeëiste persoon was niet bij de procedure aanwezig die tot deze beslissing heeft geleid en geen van de omstandigheden als genoemd in artikel 12, onder a tot en met d, OLW doet zich voor met betrekking tot deze beslissing. De rechtbank kan echter afzien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in deze procedure niet zijn geschonden. Hij was immers op de hoogte van het vonnis van 30 maart 2017 én heeft vervolgens ook een deel van de daarbij opgelegde taakstraf verricht, waardoor hij zich ervan bewust moet zijn geweest dat het niet uitvoeren van de rest van deze taakstraf tot omzetting in een vrijheidsstraf zou kunnen leiden. De omzetting van de resterende taakstraf was het gevolg van een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit op 24 april 2018 door de Rechtbank Brno. Voor die veroordeling is een garantie gegeven zoals omschreven in artikel 12, onder d, OLW, zodat de weigeringsgrond niet van toepassing is.
Het oordeel van de rechtbank
Het vonnis van de Rechtbank Brno van 30 maart 2017
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van dit vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het EAB en de aanvullende informatie van 26 april 2024 vast dat de opgeëiste persoon het vonnis op 10 april 2017 persoonlijk in ontvangst heeft genomen, dat hij daarbij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht om verzet of hoger beroep in te stellen en dat hij dat niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan. Daarmee is sprake van de omstandigheid als omschreven in artikel 12, onder c, OLW en doet de weigeringsgrond zich ten aanzien van dit vonnis dus niet voor.
Bij het vonnis is aan de opgeëiste persoon een taakstraf van 300 uur opgelegd. Op 7 juni 2021 zijn de 242 uren die hij nog niet had verricht, omgezet in een vrijheidsstraf van 242 dagen. De reden van omzetting is (hoofdzakelijk) gelegen in de veroordeling door de Rechtbank Brno op 24 juli 2018 voor een nieuw strafbaar feit. Dit vonnis is in hoger beroep bevestigd bij arrest van de Gewestelijke Rechtbank Brno van 27 juni 2018 (tevens EAB 3; 13/073288-24).
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] kan men afleiden dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot omzetting van een eerder opgelegde taakstraf in een vrijheidsstraf ook onderworpen moet worden aan de toets van artikel 12 OLW. Het is immers die veroordeling die naar het recht van de uitvaardigende lidstaat verplicht of toestaat om de omzettingsbeslissing te nemen en zonder die veroordeling en dus zonder de omzettingsbeslissing had het EAB niet kunnen worden uitgevaardigd.
Het arrest van de Gewestelijke Rechtbank Brno van 27 juni 2018
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk in eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5]
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
“3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten
gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden
tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om
verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 8 dagen.
Tegen de veroordeelde is op basis van de beslissing van de Rechtbank Brno d.d. 6 april 2018, referentienummer 9 T 132/2017-120, strafvervolging ingesteld als voortvluchtige (…)
§ 306a van het Wetboek van Strafvordering van de Tsjechische Republiek nr. 141/1961 Sb., in de meest recente versie
  • Indien de gronden voor de procedure tegen een voortvluchtige niet meer bestaan, wordt de strafprocedure voortgezet overeenkomstig de algemene bepalingen. Indien de beschuldigde daarom verzoekt, wordt het bewijsmateriaal dat in de eerdere procedure is verzameld en waarvan de aard dit toelaat of waarvan herhaling niet wordt verhinderd door een andere ernstige omstandigheid, opnieuw verzameld in de procedure voor de rechtbank; zo niet, dan worden de proces-verbalen inzake bewijsverkrijging aan de beschuldigde voorgelezen of worden de video- en audio-opnamen van de handelingen die met behulp van het videoconferentie-apparaat zijn verricht, aan hem afgespeeld en krijgt hij de gelegenheid om daartoe zijn standpunt kenbaar te maken.
  • Wanneer de procedure tegen de voortvluchtige is geëindigd met een rechtsgeldige veroordeling en de gronden voor de procedure tegen de voortvluchtige vervolgens niet langer bestaan, vernietigt de rechter van eerste aanleg op verzoek van de veroordeelde, ingediend binnen acht dagen na de uitspraak van het vonnis, dit vonnis en wordt de terechtzitting opnieuw gehouden, voor zover bepaald in lid 1. Het recht een verzoek tot vernietiging van een onherroepelijke veroordeling in te dienen, wordt de veroordeelde bij de betekening van het vonnis meegedeeld.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW.
Verder blijkt uit aanvullende informatie van 29 april 2024, die is verstrekt in de procedure die ziet op EAB 3, dat het arrest definitief is geworden op 27 juni 2018, maar dat “
The resumption of the proceedings in the subject matter is still possible, as the criminal proceedings against Mr. [opgeëiste persoon] were based on the resolution of the Municipal Court in Brno of 06. 04. 2018, no. 9 T 132/2017-120, conducted as against a fugitive. Therefore, Mr. [opgeëiste persoon] has the right to renew the proceedings if he requests it. This follows from § 306a/2 of the Criminal Code of the Czech Republic, listed in Section D EAW.”
Hieruit leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon – ondanks dat sprake is van een onherroepelijke veroordeling in hoger beroep – na overlevering alsnog een recht op hernieuwde beoordeling van zijn strafzaak toekomt.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich ten aanzien van dit arrest dus niet voor.
De omzettingsbeslissing van de Rechtbank Brno van 7 juni 2021
Naar aanleiding van de nieuwe veroordeling is het resterende deel van de aanvankelijk opgelegde taakstraf omgezet in een vrijheidsstraf. Bij deze omzettingsbeslissing is de aard van de aanvankelijk opgelegde straf gewijzigd en uit de aanvullende informatie van 25 maart 2024 blijkt dat de rechter bij die beslissing over een zekere mate van beoordelingsruimte beschikte. Dat maakt dat deze omzettingsbeslissing ook onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. [6]
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een beslissing, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
“3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten
gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden
tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om
verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 8 dagen.
(…)
In de tenuitvoerleggingsprocedure voor de rechtbank was de veroordeelde niet meer beschikbaar, zodat op basis van de beslissing van de Rechtbank Brno d.d. 30 april 2021, referentienummer 10 T 40/2017-135, de procedure werd gevoerd als tegen een voortvluchtige (…)
§ 306a van het Wetboek van Strafvordering van de Tsjechische Republiek nr. 141/1961 Sb., in de meest recente versie
  • Indien de gronden voor de procedure tegen een voortvluchtige niet meer bestaan, wordt de strafprocedure voortgezet overeenkomstig de algemene bepalingen. Indien de beschuldigde daarom verzoekt, wordt het bewijsmateriaal dat in de eerdere procedure is verzameld en waarvan de aard dit toelaat of waarvan herhaling niet wordt verhinderd door een andere ernstige omstandigheid, opnieuw verzameld in de procedure voor de rechtbank; zo niet, dan worden de proces-verbalen inzake bewijsverkrijging aan de beschuldigde voorgelezen of worden de video- en audio-opnamen van de handelingen die met behulp van het videoconferentie-apparaat zijn verricht, aan hem afgespeeld en krijgt hij de gelegenheid om daartoe zijn standpunt kenbaar te maken.
  • Wanneer de procedure tegen de voortvluchtige is geëindigd met een rechtsgeldige veroordeling en de gronden voor de procedure tegen de voortvluchtige vervolgens niet langer bestaan, vernietigt de rechter van eerste aanleg op verzoek van de veroordeelde, ingediend binnen acht dagen na de uitspraak van het vonnis, dit vonnis en wordt de terechtzitting opnieuw gehouden, voor zover bepaald in lid 1. Het recht een verzoek tot vernietiging van een onherroepelijke veroordeling in te dienen, wordt de veroordeelde bij de betekening van het vonnis meegedeeld.”
Gelet op de inhoud van het EAB gaat de rechtbank er vanuit dat deze verklaring ziet op de procedure omtrent de omzettingsbeslissing van 7 juni 2021. Het vonnis van 30 maart 2017 was immers al op 10 april 2017 aan de opgeëiste persoon betekend.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de hiervoor weergegeven verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich ten aanzien van de omzettingsbeslissing dus niet voor.
Conclusie
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW geen beletsel voor de overlevering vormt.
De rechtbank merkt tot slot nog het volgende op ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat de opgeëiste persoon heeft laten weten niet van de procedures en daaropvolgende vonnissen te hebben geweten.
De beginselen van wederzijdse erkenning en vertrouwen brengen met zich dat de rechtbank uitgaat van de informatie die de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB en de aanvullingen heeft verstrekt. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij niet op de hoogte was van de procedures en dat hij de vonnissen niet zou hebben ontvangen, is onvoldoende om die informatie te weerleggen. Het argument dat de opgeëiste persoon in eerdere procedures wel telkens is verschenen om zijn betalingsonmacht aan te tonen, is niet onderbouwd en biedt daarmee ook geen aanknopingspunten om aan de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te twijfelen.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het niet betalen van kinderalimentatie niet dubbel strafbaar is. De rechtbank ziet normaliter af van haar bevoegdheid om de overlevering op deze grond te weigeren, omdat het strafbare feit geen aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtsorde en weigering in dat geval zou leiden tot straffeloosheid. In de zaak van de opgeëiste persoon heeft echter te gelden dat hij zich in soortgelijke procedures in Tsjechië telkens met succes op zijn financiële onmacht heeft kunnen beroepen, dat hij op dit moment niet langer een alimentatieplicht heeft en dat de strafbaarstelling van het niet betalen van kinderalimentatie in Tsjechië binnenkort zal worden afgeschaft, waardoor in dit geval niet kan worden gezegd dat weigering van de overlevering zal leiden tot straffeloosheid.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van toepassing van de facultatieve weigeringsgrond van artikel 7 OLW, omdat de feiten geen aanknopingspunten hebben met de Nederlandse rechtsorde, het feit is begaan door een Tsjechische onderdaan tegen een andere Tsjechische onderdaan en de opgeëiste persoon in Tsjechië al is veroordeeld voor dit feit.
Het oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan niet is voldaan. Uit het EAB volgt immers niet dat door het niet betalen van de alimentatie het kind in een hulpbehoevende situatie terecht is gekomen, opdat het niet betalen van kinderalimentatie naar Nederlands recht niet strafbaar is.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van weigering af te zien. Daarbij is redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft, nu het feit is begaan in Tsjechië, door een onderdaan van Tsjechië tegen een andere onderdaan van Tsjechië. Evenmin is sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander met als gevolg dat de straf door de Nederlandse autoriteiten overgenomen zou kunnen worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een weigering zou leiden tot straffeloosheid, hetgeen moet worden voorkomen. De door de raadsvrouw aangehaalde omstandigheden maken dit niet anders.

5.Verjaring

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de tenuitvoerleggingstermijn van de opgelegde vrijheidsstraf is verstreken. Deze termijn bedraagt vijf jaar. Men kan er van uitgaan dat bij het uitvaardigen van het EAB is gecontroleerd of sprake was van verjaring, dan wel dat de tenuitvoerleggingstermijn is gestuit. Het is echter niet duidelijk vanaf wanneer die termijn dan zou zijn gestuit. De vraag is dus in hoeverre het EAB daadwerkelijk voor uitvoering vatbaar is.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de termijn voor tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf niet is verstreken. Zij verwijst daarvoor allereerst naar het feit dat er een EAB is uitgevaardigd en de Tsjechische autoriteiten ook in hun communicatie nadien niet hebben laten weten dat de overlevering van de opgeëiste persoon niet langer is gewenst. Uit het EAB volgt bovendien dat de tenuitvoerleggingstermijn voor deze feiten naar Tsjechisch recht na vijf jaren verstrijkt, maar dat de termijn niet loopt gedurende de tijd dat de straf niet ten uitvoer kan worden gelegd omdat de veroordeelde in het buitenland verblijft. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de opgeëiste persoon op 30 april 2018 als voortvluchtige aangemerkt en daarmee vastgesteld dat hij vanaf dat moment niet meer in Tsjechië verbleef en de straf om die reden niet kon worden geëxecuteerd.
Het oordeel van de rechtbank
Verjaring naar het recht van de uitvaardigende lidstaat is geen weigeringsgrond. Het uitvaardigen en het toesturen van het EAB door de uitvaardigende justitiële autoriteit impliceren dat deze autoriteit bij haar beoordeling of de overlevering (nog steeds) gewenst is ook de verjaring naar het recht van haar lidstaat heeft beoordeeld. [7] Niettemin moet overlevering achterwege blijven, indien na de uitvaardiging van het EAB de aan dat EAB ten grondslag liggende nationale rechterlijke beslissing niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is vanwege verjaring. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake.
Uit het EAB blijkt dat naar Tsjechisch recht de tenuitvoerleggingstermijn aanvangt vanaf het moment dat het vonnis onherroepelijk is geworden. Ook volgt uit het EAB dat de tenuitvoerleggingstermijn voor dit feit na vijf jaren verstrijkt en dat deze termijn wordt opgeschort gedurende de tijd dat de straf niet ten uitvoer kan worden gelegd, omdat de veroordeelde zich in het buitenland bevindt of in het geval de rechter maatregelen heeft genomen met het oog op de tenuitvoerlegging van de straf.
De bij vonnis van de Rechtbank Brno van 30 maart 2017 opgelegde taakstraf is bij vonnis van diezelfde rechtbank op 7 juni 2021 omgezet in een vrijheidsstraf van 242 dagen. De aan de opgeëiste persoon toegewezen advocaat, die hem op de zitting heeft vertegenwoordigd, heeft geen hoger beroep tegen deze beslissing ingesteld. Hieruit leidt de rechtbank af dat de beslissing op die datum, of kort daarna, onherroepelijk is geworden. Vanaf dat moment is de termijn voor de tenuitvoerlegging van deze straf aangevangen. De rechtbank gaat er echter vanuit dat deze tenuitvoerleggingstermijn is opgeschort, nu de Rechtbank Brno in april 2018 en in april 2021 heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voortvluchtig was en niet (meer) in Tsjechië verbleef. Het verweer van de raadsvrouw dat het recht op tenuitvoerlegging is verjaard, wordt dan ook verworpen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank Brno (Tsjechië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden en A.Q.L. van der Meulen, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
7.Rechtbank Amsterdam 5 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7307.