3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure die tot het vonnis heeft geleid en niet kan worden vastgesteld dat de oproep voor de zitting in persoon aan hem is uitgereikt. De opgeëiste persoon is al eerder meermaals gedagvaard voor het niet betalen van kinderalimentatie, en hem is in die procedures telkens geen straf opgelegd vanwege een geslaagd beroep op zijn financiële onmacht. Als de opgeëiste persoon op de hoogte was geweest van de procedure die tot het vonnis heeft geleid, had hij dat ook in die zaak kunnen aantonen en was hem geen straf opgelegd. Bovendien bevat het EAB onduidelijke en tegenstrijdige informatie over de gegeven garantie over het instellen van verzet of hoger beroep. Enerzijds is niet duidelijk of de verzetsgarantie betrekking heeft op de initiële strafprocedure of de omzettingsprocedure, anderzijds is de gegeven verzetsgarantie in strijd met de informatie dat sprake is van een onherroepelijke veroordeling.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Bij vonnis van 30 maart 2017 is de opgeëiste persoon veroordeeld tot een taakstraf van 300 uur. Bij beslissing van 7 juni 2021 heeft de Rechtbank Brno de omzetting bevolen van het nog niet verrichte deel daarvan in een vrijheidsstraf. De opgeëiste persoon was niet bij de procedure aanwezig die tot deze beslissing heeft geleid en geen van de omstandigheden als genoemd in artikel 12, onder a tot en met d, OLW doet zich voor met betrekking tot deze beslissing. De rechtbank kan echter afzien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in deze procedure niet zijn geschonden. Hij was immers op de hoogte van het vonnis van 30 maart 2017 én heeft vervolgens ook een deel van de daarbij opgelegde taakstraf verricht, waardoor hij zich ervan bewust moet zijn geweest dat het niet uitvoeren van de rest van deze taakstraf tot omzetting in een vrijheidsstraf zou kunnen leiden. De omzetting van de resterende taakstraf was het gevolg van een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit op 24 april 2018 door de Rechtbank Brno. Voor die veroordeling is een garantie gegeven zoals omschreven in artikel 12, onder d, OLW, zodat de weigeringsgrond niet van toepassing is.
Het oordeel van de rechtbank
Het vonnis van de Rechtbank Brno van 30 maart 2017
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van dit vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het EAB en de aanvullende informatie van 26 april 2024 vast dat de opgeëiste persoon het vonnis op 10 april 2017 persoonlijk in ontvangst heeft genomen, dat hij daarbij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht om verzet of hoger beroep in te stellen en dat hij dat niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan. Daarmee is sprake van de omstandigheid als omschreven in artikel 12, onder c, OLW en doet de weigeringsgrond zich ten aanzien van dit vonnis dus niet voor.
Bij het vonnis is aan de opgeëiste persoon een taakstraf van 300 uur opgelegd. Op 7 juni 2021 zijn de 242 uren die hij nog niet had verricht, omgezet in een vrijheidsstraf van 242 dagen. De reden van omzetting is (hoofdzakelijk) gelegen in de veroordeling door de Rechtbank Brno op 24 juli 2018 voor een nieuw strafbaar feit. Dit vonnis is in hoger beroep bevestigd bij arrest van de Gewestelijke Rechtbank Brno van 27 juni 2018 (tevens EAB 3; 13/073288-24).
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023kan men afleiden dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot omzetting van een eerder opgelegde taakstraf in een vrijheidsstraf ook onderworpen moet worden aan de toets van artikel 12 OLW. Het is immers die veroordeling die naar het recht van de uitvaardigende lidstaat verplicht of toestaat om de omzettingsbeslissing te nemen en zonder die veroordeling en dus zonder de omzettingsbeslissing had het EAB niet kunnen worden uitgevaardigd.
Het arrest van de Gewestelijke Rechtbank Brno van 27 juni 2018
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk in eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
“3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten
gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden
tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om
verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 8 dagen.
Tegen de veroordeelde is op basis van de beslissing van de Rechtbank Brno d.d. 6 april 2018, referentienummer 9 T 132/2017-120, strafvervolging ingesteld als voortvluchtige (…)
§ 306a van het Wetboek van Strafvordering van de Tsjechische Republiek nr. 141/1961 Sb., in de meest recente versie
Indien de gronden voor de procedure tegen een voortvluchtige niet meer bestaan, wordt de strafprocedure voortgezet overeenkomstig de algemene bepalingen. Indien de beschuldigde daarom verzoekt, wordt het bewijsmateriaal dat in de eerdere procedure is verzameld en waarvan de aard dit toelaat of waarvan herhaling niet wordt verhinderd door een andere ernstige omstandigheid, opnieuw verzameld in de procedure voor de rechtbank; zo niet, dan worden de proces-verbalen inzake bewijsverkrijging aan de beschuldigde voorgelezen of worden de video- en audio-opnamen van de handelingen die met behulp van het videoconferentie-apparaat zijn verricht, aan hem afgespeeld en krijgt hij de gelegenheid om daartoe zijn standpunt kenbaar te maken.
Wanneer de procedure tegen de voortvluchtige is geëindigd met een rechtsgeldige veroordeling en de gronden voor de procedure tegen de voortvluchtige vervolgens niet langer bestaan, vernietigt de rechter van eerste aanleg op verzoek van de veroordeelde, ingediend binnen acht dagen na de uitspraak van het vonnis, dit vonnis en wordt de terechtzitting opnieuw gehouden, voor zover bepaald in lid 1. Het recht een verzoek tot vernietiging van een onherroepelijke veroordeling in te dienen, wordt de veroordeelde bij de betekening van het vonnis meegedeeld.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW.
Verder blijkt uit aanvullende informatie van 29 april 2024, die is verstrekt in de procedure die ziet op EAB 3, dat het arrest definitief is geworden op 27 juni 2018, maar dat “
The resumption of the proceedings in the subject matter is still possible, as the criminal proceedings against Mr. [opgeëiste persoon] were based on the resolution of the Municipal Court in Brno of 06. 04. 2018, no. 9 T 132/2017-120, conducted as against a fugitive. Therefore, Mr. [opgeëiste persoon] has the right to renew the proceedings if he requests it. This follows from § 306a/2 of the Criminal Code of the Czech Republic, listed in Section D EAW.”
Hieruit leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon – ondanks dat sprake is van een onherroepelijke veroordeling in hoger beroep – na overlevering alsnog een recht op hernieuwde beoordeling van zijn strafzaak toekomt.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich ten aanzien van dit arrest dus niet voor.
De omzettingsbeslissing van de Rechtbank Brno van 7 juni 2021
Naar aanleiding van de nieuwe veroordeling is het resterende deel van de aanvankelijk opgelegde taakstraf omgezet in een vrijheidsstraf. Bij deze omzettingsbeslissing is de aard van de aanvankelijk opgelegde straf gewijzigd en uit de aanvullende informatie van 25 maart 2024 blijkt dat de rechter bij die beslissing over een zekere mate van beoordelingsruimte beschikte. Dat maakt dat deze omzettingsbeslissing ook onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een beslissing, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
“3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten
gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden
tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om
verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 8 dagen.
(…)
In de tenuitvoerleggingsprocedure voor de rechtbank was de veroordeelde niet meer beschikbaar, zodat op basis van de beslissing van de Rechtbank Brno d.d. 30 april 2021, referentienummer 10 T 40/2017-135, de procedure werd gevoerd als tegen een voortvluchtige (…)
§ 306a van het Wetboek van Strafvordering van de Tsjechische Republiek nr. 141/1961 Sb., in de meest recente versie
Indien de gronden voor de procedure tegen een voortvluchtige niet meer bestaan, wordt de strafprocedure voortgezet overeenkomstig de algemene bepalingen. Indien de beschuldigde daarom verzoekt, wordt het bewijsmateriaal dat in de eerdere procedure is verzameld en waarvan de aard dit toelaat of waarvan herhaling niet wordt verhinderd door een andere ernstige omstandigheid, opnieuw verzameld in de procedure voor de rechtbank; zo niet, dan worden de proces-verbalen inzake bewijsverkrijging aan de beschuldigde voorgelezen of worden de video- en audio-opnamen van de handelingen die met behulp van het videoconferentie-apparaat zijn verricht, aan hem afgespeeld en krijgt hij de gelegenheid om daartoe zijn standpunt kenbaar te maken.
Wanneer de procedure tegen de voortvluchtige is geëindigd met een rechtsgeldige veroordeling en de gronden voor de procedure tegen de voortvluchtige vervolgens niet langer bestaan, vernietigt de rechter van eerste aanleg op verzoek van de veroordeelde, ingediend binnen acht dagen na de uitspraak van het vonnis, dit vonnis en wordt de terechtzitting opnieuw gehouden, voor zover bepaald in lid 1. Het recht een verzoek tot vernietiging van een onherroepelijke veroordeling in te dienen, wordt de veroordeelde bij de betekening van het vonnis meegedeeld.”
Gelet op de inhoud van het EAB gaat de rechtbank er vanuit dat deze verklaring ziet op de procedure omtrent de omzettingsbeslissing van 7 juni 2021. Het vonnis van 30 maart 2017 was immers al op 10 april 2017 aan de opgeëiste persoon betekend.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de hiervoor weergegeven verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich ten aanzien van de omzettingsbeslissing dus niet voor.
Conclusie
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW geen beletsel voor de overlevering vormt.
De rechtbank merkt tot slot nog het volgende op ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat de opgeëiste persoon heeft laten weten niet van de procedures en daaropvolgende vonnissen te hebben geweten.
De beginselen van wederzijdse erkenning en vertrouwen brengen met zich dat de rechtbank uitgaat van de informatie die de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB en de aanvullingen heeft verstrekt. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij niet op de hoogte was van de procedures en dat hij de vonnissen niet zou hebben ontvangen, is onvoldoende om die informatie te weerleggen. Het argument dat de opgeëiste persoon in eerdere procedures wel telkens is verschenen om zijn betalingsonmacht aan te tonen, is niet onderbouwd en biedt daarmee ook geen aanknopingspunten om aan de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te twijfelen.