ECLI:NL:RBAMS:2024:2866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
13/073288-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Tsjechische onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot kinderalimentatie

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Tsjechische onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB was uitgevaardigd door de Rechtbank Brno, Tsjechië, en betreft een vrijheidsstraf van zes maanden voor het niet betalen van kinderalimentatie. De opgeëiste persoon, geboren in 1970 en momenteel gedetineerd in Nederland, heeft verklaard dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft en dat de persoonsgegevens in het EAB correct zijn. Tijdens de zitting op 7 mei 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Y. Finani, en een tolk.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure die tot het vonnis heeft geleid. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon recht heeft op een hernieuwde beoordeling van zijn strafzaak na overlevering.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering niet geweigerd kan worden op basis van de aangevoerde argumenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de waarborgen die zijn opgenomen in het EAB. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/073288-24 (EAB 3)
Datum uitspraak: 21 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 19 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 januari 2024 door de Rechtbank Brno, Tsjechië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Tsjechië) op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Y. Finani, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Tsjechische taal. De raadsvrouw heeft verklaard de zaak waar te nemen voor haar kantoorgenoot mr. A.C. Vingerling.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de Rechtbank Brno (Tsjechië) van 24 april 2018, referentie: 9 T 132/2017-136. Dit vonnis is bevestigd bij het arrest van de Gewestelijke Rechtbank Brno (Tsjechië) van 27 juni 2018, referentie: 3 To 180/2018-158.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure die tot het vonnis heeft geleid en niet kan worden vastgesteld dat de oproep voor de zitting in persoon aan hem is uitgereikt. De opgeëiste persoon is al eerder meermaals gedagvaard voor het niet betalen van kinderalimentatie, en hem is in die procedures telkens geen straf opgelegd vanwege een geslaagd beroep op zijn financiële onmacht. Als de opgeëiste persoon op de hoogte was geweest van de procedure die tot het arrest heeft geleid, had hij dat ook in die zaak kunnen aantonen en was hem geen straf opgelegd. Bovendien bevat het EAB tegenstrijdige informatie over de gegeven garantie tot het instellen van verzet of hoger beroep, nu ook is vermeld dat sprake is van een onherroepelijke en definitieve veroordeling.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat sprake is van een situatie als genoemd in artikel 12, onder d, OLW.
Het oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een procedure in eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
“3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten
gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden
tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om
verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 8 dagen.
Tegen de veroordeelde is op basis van de beslissing van de Rechtbank Brno d.d. 6 april 2018, referentienummer 9 T 132/2017-120, strafvervolging ingesteld als voortvluchtige (…)
§ 306a van het Wetboek van Strafvordering van de Tsjechische Republiek nr. 141/1961 Sb., in de meest recente versie
(1) Indien de gronden voor de procedure tegen een voortvluchtige niet meer bestaan, wordt de strafprocedure voortgezet overeenkomstig de algemene bepalingen. Indien de beschuldigde daarom verzoekt, wordt het bewijsmateriaal dat in de eerdere procedure is verzameld en waarvan de aard dit toelaat of waarvan herhaling niet wordt verhinderd door een andere ernstige omstandigheid, opnieuw verzameld in de procedure voor de rechtbank; zo niet, dan worden de proces-verbalen inzake bewijsverkrijging aan de beschuldigde voorgelezen of worden de video- en audio-opnamen van de handelingen die met behulp van het videoconferentie-apparaat zijn verricht, aan hem afgespeeld en krijgt hij de gelegenheid om daartoe zijn standpunt kenbaar te maken.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW.
Verder blijkt uit aanvullende informatie van 29 april 2024 dat het arrest definitief is geworden op 27 juni 2018, maar dat “
The resumption of the proceedings in the subject matter is still possible, as the criminal proceedings against Mr. [opgeëiste persoon] were based on the resolution of the Municipal Court in Brno of 06. 04. 2018, no. 9 T 132/2017-120, conducted as against a fugitive. Therefore, Mr. [opgeëiste persoon] has the right to renew the proceedings if he requests it. This follows from § 306a/2 of the Criminal Code of the Czech Republic, listed in Section D EAW.”
Hieruit leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon – ondanks dat reeds sprake is van een onherroepelijke veroordeling in hoger beroep – na overlevering alsnog een recht op hernieuwde beoordeling van zijn strafzaak toekomt en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet.
De rechtbank merkt tot slot nog het volgende op ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat de opgeëiste persoon heeft laten weten niet van de procedures en daaropvolgende vonnissen te hebben geweten.
De beginselen van wederzijdse erkenning en vertrouwen brengen met zich dat de rechtbank uitgaat van de informatie die de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB en de aanvullingen heeft verstrekt. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij niet op de hoogte was van de procedures en dat hij de vonnissen niet zou hebben ontvangen, is onvoldoende om die informatie te weerleggen. Het argument dat de opgeëiste persoon in eerdere procedures wel telkens is verschenen om zijn betalingsonmacht aan te tonen, is niet onderbouwd en biedt daarmee ook geen aanknopingspunten om aan de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te twijfelen.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het niet betalen van kinderalimentatie niet dubbel strafbaar is. De rechtbank ziet normaliter af van haar bevoegdheid om de overlevering op deze grond te weigeren, omdat het strafbare feit geen aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtsorde en weigering in dat geval zou leiden tot straffeloosheid. In de zaak van de opgeëiste persoon heeft echter te gelden dat hij zich in soortgelijke procedures in Tsjechië telkens met succes op zijn financiële onmacht heeft kunnen beroepen, dat hij op dit moment niet langer een alimentatieplicht heeft en dat de strafbaarstelling van het niet betalen van kinderalimentatie in Tsjechië binnenkort zal worden afgeschaft, waardoor in dit geval niet kan worden gezegd dat weigering van de overlevering zal leiden tot straffeloosheid.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van toepassing van de facultatieve weigeringsgrond van artikel 7 OLW, omdat de feiten geen aanknopingspunten hebben met de Nederlandse rechtsorde, het feit is begaan door een Tsjechische onderdaan tegen een andere Tsjechische onderdaan en de opgeëiste persoon in Tsjechië al is veroordeeld voor dit feit.
Het oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan niet is voldaan. Uit het EAB volgt immers niet dat door het niet betalen van de alimentatie het kind in een hulpbehoevende situatie terecht is gekomen, opdat het niet betalen van kinderalimentatie naar Nederlands recht niet strafbaar is.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van weigering af te zien. Daarbij is redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft, nu het feit is begaan in Tsjechië, door een onderdaan van Tsjechië tegen een andere onderdaan van Tsjechië. Evenmin is sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander met als gevolg dat de straf door de Nederlandse autoriteiten overgenomen zou kunnen worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een weigering zou leiden tot straffeloosheid, hetgeen moet worden voorkomen. De door de raadsvrouw aangehaalde omstandigheden maken dit niet anders.

5.Verjaring

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de tenuitvoerleggingstermijn van de opgelegde vrijheidsstraf is verstreken. Deze termijn bedraagt vijf jaar. Men kan er van uitgaan dat bij het uitvaardigen van het EAB is gecontroleerd of sprake was van verjaring, dan wel dat de tenuitvoerleggingstermijn is gestuit. Het is echter niet duidelijk vanaf wanneer die termijn dan zou zijn gestuit. De vraag is dus in hoeverre het EAB daadwerkelijk voor uitvoering vatbaar is.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de termijn voor tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf niet is verstreken. Zij verwijst daarvoor allereerst naar het feit dat er een EAB is uitgevaardigd en de Tsjechische autoriteiten ook in hun communicatie nadien niet hebben laten weten dat de overlevering van de opgeëiste persoon niet langer is gewenst. Uit het EAB volgt bovendien dat de tenuitvoerleggingstermijn voor deze feiten naar Tsjechisch recht na vijf jaren verstrijkt, maar dat de termijn niet loopt gedurende de tijd dat de straf niet ten uitvoer kan worden gelegd omdat de veroordeelde in het buitenland verblijft. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de opgeëiste persoon op 6 april 2018 als voortvluchtige aangemerkt en daarmee vastgesteld dat hij vanaf dat moment niet meer in Tsjechië verbleef en de straf om die reden niet kon worden geëxecuteerd.
Het oordeel van de rechtbank
Verjaring naar het recht van de uitvaardigende lidstaat is geen weigeringsgrond. Het uitvaardigen en het toesturen van het EAB door de uitvaardigende justitiële autoriteit impliceert dat deze autoriteit bij haar beoordeling of de overlevering (nog steeds) gewenst is ook de verjaring naar het recht van haar lidstaat heeft beoordeeld. [5] Niettemin moet overlevering achterwege blijven, indien na de uitvaardiging van het EAB de aan dat EAB ten grondslag liggende nationale rechterlijke beslissing niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is vanwege verjaring. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake.
Uit het EAB blijkt dat naar Tsjechisch recht de tenuitvoerleggingstermijn aanvangt vanaf het moment dat het vonnis onherroepelijk is geworden. Ook volgt uit het EAB dat de tenuitvoerleggingstermijn voor dit feit na vijf jaren verstrijkt en dat deze termijn wordt opgeschort gedurende de tijd dat de straf niet ten uitvoer kan worden gelegd omdat de veroordeelde zich in het buitenland bevindt of in het geval de rechter maatregelen heeft genomen met het oog op de tenuitvoerlegging van de straf.
De bij arrest van de Gewestelijke Rechtbank Brno van 27 juni 2018 opgelegde vrijheidsstraf is op diezelfde datum onherroepelijk geworden. Vanaf dat moment is de termijn voor de tenuitvoerlegging van deze straf aangevangen. De rechtbank gaat er echter vanuit dat deze tenuitvoerleggingstermijn is opgeschort, nu de Rechtbank Brno in april 2018 en in april 2021 heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voortvluchtig was en niet (meer) in Tsjechië verbleef. Het verweer van de raadsvrouw dat het recht op tenuitvoerlegging is verjaard, wordt dan ook verworpen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank Brno (Tsjechië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden en A.Q.L. van der Meulen, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rechtbank Amsterdam 5 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7307.