ECLI:NL:RBAMS:2024:2864

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
13/189570-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot dubbele strafbaarheid en weigeringsgronden

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988, behandeld. De zaak is gestart met een EAB dat op 20 oktober 2017 door Polen is uitgevaardigd, en dat betrekking heeft op een vrijheidsstraf van 1 jaar en 4 maanden, opgelegd door het Regionaal Gerecht in Lubin op 23 maart 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de eerdere procedures die tot de veroordelingen hebben geleid, maar dat hij wel op de hoogte was van de lopende strafzaken en de bijbehorende correspondentie.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) overwogen, maar heeft besloten om af te zien van de toepassing van deze weigeringsgrond. De rechtbank oordeelt dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij het strafproces aanwezig te zijn, doordat hij geen inspanningen heeft verricht om op de hoogte te blijven van de procedures. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen andere weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft verwezen naar de relevante artikelen van de Opiumwet en de OLW. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. E.G.M.M. van Gessel als voorzitter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/189570-23 (was: 13/751523-20) (EAB 2)
Datum uitspraak: 21 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 2 juli 2020 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 oktober 2017 door
the District Court of Legnica - III Criminal Department,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
laatst bekende adres: [BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 3 september 2020
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 september 2020, in aanwezigheid van mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben, advocaat in Eindhoven, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op deze zitting voor onbepaalde tijd geschorst om de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen over de Poolse rechtstaat af te wachten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 7 mei 2024
De behandeling van het EAB is hervat op de zitting van 7 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben, advocaat in Eindhoven. De raadsvrouw heeft desgevraagd verklaard dat de opgeëiste persoon haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd om namens hem het woord te voeren.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor de overleveringsdetentie. [4] De rechtbank stelt dat ook vast dat de overleveringsdetentie is geëindigd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Regional Court of Lubin(Polen) van 23 maart 2015, referentie: II K 88/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 3 maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [5]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het EAB en alle aanvullende informatie van overweegt de rechtbank als volgt.
Het vonnis vanthe Regional Court of Lubinvan 23 maart 2015
De opgeëiste persoon is op 23 maart 2015 door
the Regional Court of Lubin(II K 88/15) veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf van 1 jaar en 4 maanden. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Het vonnis is - kort gezegd - gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat de opgeëiste persoon tijdens het voorbereidend onderzoek een verblijfs- en correspondentieadres heeft opgegeven ( [adres] ) en dat hij toen is geïnformeerd over zijn rechten en plichten als verdachte, waaronder de verplichting om adreswijzigingen aan de justitiële autoriteiten door te geven. Ook is hij daarbij gewezen op de mogelijke gevolgen als hij niet aan die verplichting voldoet, waaronder dat de oproeping voor de zitting op het laatst opgegeven adres als rechtsgeldig wordt beschouwd en dat de zitting in zijn afwezigheid kan plaatsvinden. De opgeëiste persoon heeft voor ontvangst van deze instructie getekend. De oproep voor de zitting is vervolgens naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verzonden en is daar door zijn moeder in ontvangst genomen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de lopende strafzaak en dat hij wist dat correspondentie over deze procedure naar het door hem opgegeven adres zou worden verzonden, hetgeen ook is gebeurd. Door geen inspanningen te verrichten om (eventueel via zijn moeder) op de hoogte te blijven van het verloop van de strafzaak, heeft de opgeëiste persoon naar het oordeel van de rechtbank (stilzwijgend) afstand gedaan van zijn recht om bij het strafproces aanwezig te zijn en is hij niet in zijn verdedigingsrechten geschaad.
De beslissing tot tenuitvoerlegging vanthe Regional Court of Lubinvan 9 maart 2017
Vervolgens is bij beslissing van
the Regional Court of Lubinvan 9 maart 2017 (II Ko 126/17) de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf van 1 jaar en 4 maanden bevolen.
De beslissing tot tenuitvoerlegging is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. De beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [6] De reden voor de beslissing tot tenuitvoerlegging is echter gelegen in drie nieuwe veroordelingen, te weten bij:
  • vonnis van
  • vonnis van
  • vonnis van
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [7] volgt dat de procedure(s) die heeft/hebben geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit (het
triggerendefeit) die ten grondslag ligt/liggen aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient/dienen te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
De veroordelingen voor de ‘triggerende’ feiten
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de procedure die tot de beslissing met kenmerk II K 1122/16 heeft geleid. Daarmee doet de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich ten aanzien van dit vonnis niet voor.
Ten aanzien van de vonnissen met de kenmerken II K 498/15 en II K 649/15 stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedures die tot deze beslissingen hebben geleid en dat zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter ook hier aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De opgeëiste persoon heeft in beide zaken tijdens het voorbereidend onderzoek een verblijfs- en correspondentieadres opgegeven ( [adres] ) en is toen geïnformeerd over zijn rechten en plichten als verdachte waaronder de verplichting om adreswijzigingen aan de justitiële autoriteiten door te geven. Blijkens de zich in het dossier bevindende afschriften zijn de vonnissen gewezen “
without participation of the parties”. Hieruit leidt de rechtbank af dat de procedures achter gesloten deuren hebben plaatsgevonden, waarbij partijen niet aanwezig kónden zijn en waarvoor de opgeëiste persoon dus ook geen oproep heeft ontvangen. Vervolgens zijn de beslissingen, met de instructie over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen, verzonden naar het verblijfs- en correspondentieadres dat de opgeëiste persoon tijdens het voorbereidend onderzoek in deze zaken had opgegeven. De stukken zijn daar door zijn moeder in ontvangst genomen. Er is geen hoger beroep ingesteld.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de lopende strafzaken en dat hij wist dat correspondentie over deze procedures naar het door hem opgegeven adres zou worden verzonden, hetgeen ook is gebeurd. Door geen inspanningen te verrichten om (eventueel via zijn moeder) op de hoogte te blijven van het verloop van de strafzaken, heeft de opgeëiste persoon naar het oordeel van de rechtbank stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht op een hernieuwde beoordeling van de strafzaken in hoger beroep, en is hij niet in zijn verdedigingsrechten geschaad.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
handelen in strijd met een in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod en,
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,aan
the District Court of Legnica - III Criminal Department(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden en A.Q.L. van der Meulen, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid (oud), OLW.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
5.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
7.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (