ECLI:NL:RBAMS:2024:2858

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
13/062415-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Nederlander op basis van een Europees aanhoudingsbevel met schorsing van detentie wegens gezondheidstoestand

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Nederlander op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Gießen in Duitsland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van georganiseerde of gewapende diefstal, beoordeeld. De opgeëiste persoon heeft zijn onschuld verdedigd door te stellen dat hij ten tijde van het feit in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat hij op het moment van het feit niet meer in detentie was, wat zijn verweer niet kon onderbouwen.

De rechtbank heeft ook de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon in overweging genomen. Hij lijdt aan bloedkanker en heeft een operatie gepland staan op 20 juni 2024. De rechtbank oordeelt dat de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon, gezien zijn gezondheidstoestand, niet in overeenstemming is met artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft daarom besloten de overleveringsdetentie te schorsen tot 12 juli 2024, zodat de opgeëiste persoon zijn operatie kan ondergaan en kan revalideren.

De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank staat de overlevering toe, maar onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn eventuele gevangenisstraf kan ondergaan, mocht hij in Duitsland veroordeeld worden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/062415-24
Datum uitspraak: 21 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 23 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 december 2023 door het
Amtsgericht Gieꞵen, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB is na de schorsing van het onderzoek op de zitting van 16 april 2024 voortgezet op de zitting van 7 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, heeft desgevraagd verklaard dat hij niet is gemachtigd om namens de opgeëiste persoon het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Gieꞵen(Duitsland) van 14 december 2023, dossiernummer 7 ER 29/23, 510 Gs – 404 Js 10999/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft bij de rechter-commissaris verklaard niet schuldig te zijn, omdat hij ten tijde van het feit, dat op 22 oktober 2022 plaatsvond, in Nederland gedetineerd was. Met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat dit onschuldverweer niet slaagt. Uit de detentiekaart van de penitentiaire inrichting in Nieuwegein, waar de opgeëiste persoon gedetineerd zat, blijkt dat op 28 januari 2022 het penitentiair programma van de opgeëiste persoon is gestart en op dat moment de extramurale fase is begonnen. Dit volgt ook uit het verslag van de reclassering van 28 september 2022. De opgeëiste persoon bevond zich vanaf 28 januari 2022 dus feitelijk niet meer in de penitentiaire inrichting.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering op te leggen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval hij in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Staatsanwalt van het Generalstaatsanwaltschaft Frankfurt am Main (Duitsland) heeft op 18 maart 2024 de volgende garantie gegeven:
“(…) we guarantee that in case of an unconditional and irrevocable prison sentence of
[opgeëiste persoon] in Germany, he will be allowed to carry out this sentence in the
Netherlands”.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon, zoals deze blijkt de stukken die door de raadsman zijn overgelegd. De opgeëiste persoon lijdt aan een vorm van bloedkanker, heeft een vergrote milt en is op dit moment lichamelijk sterk verzwakt. Op 20 juni 2024 staat er een operatie gepland. De rechtbank begrijpt van de raadsman dat het te verwachten is dat de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon na deze operatie zal verbeteren.
De officier van justitie heeft gesteld dat de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon niet aan het toestaan van de overlevering in de weg kan staan, maar dat hij – nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan – zal beoordelen of de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon moet leiden tot uitstel van de feitelijke overlevering, welke beoordeling waarschijnlijk zal leiden tot de beslissing om de opgeëiste persoon pas na zijn operatie feitelijk over te leveren.
Met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon op zichzelf niet tot weigering van de overlevering kan leiden. Op het moment dat de rechtbank de overlevering toestaat, kan de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon worden beoordeeld in het kader van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid, OLW. Als dan wordt geoordeeld dat sprake is van ernstige humanitaire redenen die aan de feitelijke overlevering in de weg staan, kan die (tijdelijk) achterwege blijven. Die beoordeling is echter voorbehouden aan de officier van justitie en vormt geen onderdeel van deze procedure.
De rechtbank ziet in de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon echter aanleiding om het bevel gevangenhouding opnieuw te schorsen tot 12 juli 2024, zodat de opgeëiste persoon de operatie kan ondergaan en daarna – vanuit het ziekenhuis of zijn eigen woning – gelegenheid heeft om te beginnen aan zijn revalidatie.
De rechtbank overweegt in dat kader het volgende.
Grond voor de overleveringsdetentie is het vluchtgevaar. De opgeëiste persoon wordt in Duitsland verdacht van een strafbaar feit waarop naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaar is gesteld, zodat hem mogelijk een hoge gevangenisstraf boven het hoofd hangt. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van vluchtgevaar.
Het toestaan van de overlevering, zoals hier aan de orde, vergroot in zijn algemeenheid het vluchtgevaar. Vanaf dat moment staat immers vast dat de opgeëiste persoon ter uitvoering van het EAB feitelijk zal worden overgeleverd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Dit rechtvaardigt in beginsel het voortduren van de overleveringsdetentie.
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 55 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 16 juli 2015 (C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474 (Lanigan)), waarin het HvJ overweegt dat in artikel 52, lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) wordt erkend dat de uitoefening van rechten zoals die welke in artikel 6 van het Handvest (recht op vrijheid) zijn neergelegd, aan beperkingen kunnen worden onderworpen, voor zover die beperkingen bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen, het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Naar het oordeel van de rechtbank zou de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon – om op termijn zijn feitelijke overlevering te realiseren – zich niet verdragen met artikel 6 van het Handvest, gelet op zijn huidige gezondheidstoestand in combinatie met het feit dat sprake is van een vluchtgevaar wat kan worden ingeperkt door het stellen van schorsingsvoorwaarden.
De rechtbank schorst de overleveringsdetentie tot 12 juli 2024, onder de voorwaarden zoals die ook golden voorafgaand aan deze uitspraak. Deze beslissing is ook afzonderlijk opgemaakt en ondertekend.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Gieꞵen(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELT de schorsing van de gevangenhoudingvan de opgeëiste persoon tot 12 juli 2024. Deze beslissing is afzonderlijk opgemaakt en ondertekend.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden en A.Q.L. van der Meulen, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.