Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,
1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 25 april 2023 met producties 1-50,
- het tussenvonnis van 30 augustus 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
2.De feiten
momenteel is er in het souterrain een charmante B&B gevestigd, hier rust een bedrijfsfunctie op maar kan worden omgezet naar woonbestemming. Als bouwjaar van de Woning is vermeld 1869.
“regulerend onderhoud en nader onderzoek”en dat het pand achterstallig onderhoud heeft, maar zich in goede tot redelijke conditie bevindt.
Een defect aan de pomp(…) Het water op de vloer in het najaar van 2021 is vermoedelijk eveneens het gevolg geweest van een defect/onvoldoende functioneren van de pomp.
Optrekkend grondwater in de bouwmurenIk beoordeel op basis van expertise-judgement waarschijnlijk dat er in enige mate sprake is van het optrekkend grondwater in de bouwmuren.”
een hogere luchtvochtigheid door uitdamping uit bouwmaterialenen
schimmelvorming aan de achterkant (muurkant) van de voorzetwanden en achter de plinten, door condensatie van vochtige lucht.
- De grondwaterstand delen van het jaar hoger is dan de constructievloer, waardoor sprake is van een opwaartse druk van het grondwater.
- De aansluiting van de constructievloer en bouwmuren (kimnaad) niet waterdicht is.
- Het metselwerk van de bouwmuren in de loop der tijd poreus is geworden waardoor grondwater kan optrekken in het metselwerk.”
3.Het geschil
primair:
€ 259.809,67 dat [eisers] vordert is opgebouwd uit de volgende posten: herstel van de gebreken, vervangende woonruimte, verhuiskosten, onderzoekskosten, verlies van vierkante meters, misgelopen waardestijging verkoop eigen woonhuis en advocaatkosten. Omdat diverse aanvullende schadefactoren nog niet vaststaan, moet de definitieve schade nader worden opgemaakt bij staat.
4.De beoordeling
gebruikt voor bewoning/bedrijfsmatig. Het enkele feit dat [eisers] aan [gedaagden] kenbaar heeft gemaakt dat zij het souterrain wenste te gaan bewonen, maakt niet dat zij ervan uit mocht gaan dat de bedrijfsruimte geschikt was voor bewoning. Het normale gebruik in de zin van artikel 7:17 BW waar [gedaagden] voor had in te staan is dan ook het gebruik als bedrijfsruimte en niet als woonruimte.
5.De beslissing
mr. S.P.F. Sneeboer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.