ECLI:NL:RBAMS:2024:2847

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
13.274615.23 (zaak A), 13.075337.24 (zaak B), 13.122081.24 (zaak C) en 13.193655.23 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht en PIJ-maatregel met nadruk op zorgvraag en recidiverisico

Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, diefstal en mishandeling. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A, B en C, gevoegd behandeld. De verdachte is gedetineerd en heeft een complexe problematiek, waaronder Multicomplex Developmental Disorder (MCDD) en een normoverschrijdende gedragsstoornis. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van vier maanden en een PIJ-maatregel geëist. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreigingen van zijn moeder en een begeleider, diefstal van €500,- en mishandelingen van medewerkers van de instelling waar hij verblijft. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten onderbouwd met de verklaringen van de verdachte en de beschikbare bewijsmiddelen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapportages die de complexe problematiek van de verdachte beschrijven en het hoge recidiverisico benadrukken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de verdachte te veroordelen tot een PIJ-maatregel, waarbij de nadruk ligt op de noodzaak van een passende zorgsetting die aansluit bij zijn specifieke zorgvraag. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €885,- toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere veroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.274615.23 (zaak A), 13.075337.24 (zaak B), 13.122081.24 (zaak C) en 13.193655.23 (TUL)
Datum uitspraak: 26 april 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [instelling] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.H. Hulst en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. de Kroon, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [medewerker van de Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [medewerker van JBRA] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en ouders van verdachte naar voren is gebracht.
De benadeelde partij [benadeelde partij] is ter zitting aanwezig.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
bedreiging van [moeder van verdachte] op 17 oktober 2023 te Weesp;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
diefstal van € 500,- toebehorende aan [benadeelde partij] op 17 oktober 2023 te Weesp;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
bedreiging van [benadeelde partij] op 17 oktober 2023 te Weesp;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
mishandeling van [persoon] op 27 december 2023 te [plaats] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
vernieling van twee deuren toebehorende aan [instelling] op 27 december 2023 te [plaats] ;
Zaak C
mishandeling van [medewerker 1] en/of [medewerker 2] , althans twee medewerkers van [instelling] , op 18 maart 2024 te [plaats] .
De tekst van de integrale tenlasteleggingen zijn opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de in zaak A onder 1 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend is bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de in zaak A onder 2 ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend is bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de in zaak A onder 3 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend is bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de in zaak B onder 1 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend is bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de in zaak B onder 2 ten laste gelegde vernieling wettig en overtuigend is bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Zaak C
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de in zaak C ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend is bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 17 oktober 2023 te Weesp, zijn moeder, [moeder van verdachte] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [moeder van verdachte] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je af, ik steek je neer", terwijl hij een mes in de richting van die [moeder van verdachte] hield;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 17 oktober 2023 te Weesp een bedrag van 500 euro, dat geheel aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 17 oktober 2023 te Weesp [benadeelde partij] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een schaar naar die [benadeelde partij] te gooien;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 27 december 2023 te [plaats] , [persoon] heeft mishandeld door voornoemde [persoon] met kracht met zijn, verdachtes, vuist in het gezicht te slaan waardoor voornoemde [persoon] ten val is gekomen;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 27 december 2023 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk twee deuren die geheel aan [instelling] toebehoorden heeft vernield;
Zaak C
op 18 maart 2024 te [plaats] [medewerker 1] en [medewerker 2] heeft mishandeld door voornoemde slachtoffers in het been te bijten.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de maatregel

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van vier maanden, met aftrek van het voorarrest.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de strafeis gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee bedreigingen respectievelijk van zijn moeder en zijn begeleider. Verdachte heeft daarbij een mes getoond en met een schaar gegooid. De moeder en begeleider van verdachte zijn door het incident erg geschrokken en aangedaan. Uit de slachtofferverklaring van de begeleider van verdachte ter zitting is gebleken dat hij nog steeds de nadelige psychische gevolgen van het incident ondervindt. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen van medewerkers van [instelling] . Verdachte heeft daarbij één van de medewerkers geslagen en de andere twee medewerkers in hun been gebeten. Uit de foto’s van het letsel van een van de twee medewerkers, blijkt dat de beet van verdachte letsel heeft veroorzaakt. Tot slot heeft verdachte twee deuren vernield in [instelling] en daarmee schade veroorzaakt. Voor de rechtbank is duidelijk dat bij verdachte tijdens de ten laste gelegde feiten de emoties hoog waren opgelopen waardoor de complexe problematiek van verdachte en met name de agressieregulatie zich heeft geopenbaard. Ter zitting heeft verdachte zijn excuses aangeboden. Achteraf heeft hij veel spijt van zijn handelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 april 2024 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld in verband met geweld- en vermogensdelicten en wapenbezit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages en berichtgeving, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • de rapportage Pro Justitia van het klinisch multidisciplinair onderzoek van 11 maart 2024, opgemaakt door M.H. Bakkes, GZ-psycholoog, en M.D. van Ekeren, psychiater;
  • een e-mailbericht van [medewerker van JBRA] namens JBRA van 18 april 2024;
  • het rapport van de Raad, opgemaakt op 22 april 2024;
  • een bericht van voornoemde GZ-psycholoog en psychiater op vragen van de rechtbank van 22 april 2024;
  • de evaluatie van JBRA, opgemaakt op 23 april 2024;
  • een e-mailbericht van de officier van justitie namens DIZ op vragen van de rechtbank van 23 april 2024.
De
psycholoog en psychiaterkomen tot de volgende conclusies.
Bij verdachte is sprake van Multicomplex Developmental Disorder 3 (hierna: MCDD), wat wordt beschouwd als een variant van autisme. Daarnaast is sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis met begin in de kindertijd, een ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van borderline- en antisociale problematiek en een stoornis in het gebruik van cannabis. Tot slot is sprake van ernstige verslavingsproblematiek met een verstoorde biochemie in het brein als gevolg. Van de genoemde stoornissen was volgens de deskundigen ook sprake ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijden van de ten laste gelegde feiten lichten de deskundigen het volgende toe. Volgens de deskundigen verloopt de agressieregulatie van verdachte verstoord. Hieraan ligt een zeer complex, multifactorieel mechanisme ten grondslag. Aan de basis van het agressieve gedrag van verdachte staat de ernstige emotieregulatieproblematiek, die niet alleen een samenhang kent met de MCDD, maar ook met de borderline en antisociale componenten van de persoonlijkheidsscheefgroei. Daar waar bij MCDD drift, primitieve woede en emotionele uitbarstingen zonder duidelijke aanwijzingen kunnen worden gezien, geldt bij de borderline en antisociale dynamiek, dat woede gegenereerd kan worden door velerlei soorten triggers, zoals gevoelens van afwijzing, begrenzing en angst voor verlating, waarbij ook impulsiviteit aan de orde is. In het licht van het voorgaande wordt het de deskundigen duidelijk dat verdachte bij het plegen ten laste gelegde feiten slechts beperkte keuzevrijheid had om tot gedragsalternatieven te komen. De deskundigen adviseren om verdachte de tenlastegelegde bedreigingen in verminderde mate toe te rekenen. Ten aanzien van de diefstal adviseren de deskundigen om verdachte het plegen volledig toe te rekenen. De deskundigen concluderen dat er weliswaar sprake is geweest van antisociale ideaties en verslavingsproblematiek, maar dit lijkt niet van dien aard te zijn geweest dat het de keuze vrijheid van verdachte heeft beïnvloed.
De deskundigen achten het recidiverisico op gewelddadig delictgedrag hoog.
De deskundigen adviseren een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte op te leggen. Vanwege de ernstige agressiedoorbraken, complexe problematiek, beperkte motivatie en het hoge recidive risico is zowel een hoge zorgzwaarte alsook een zeer hoog beveiligingsniveau noodzakelijk. Behandeling op een afdeling met expertise op het gebied van MCDD (en de behandeling daarvan) is noodzakelijk. Een reguliere afdeling van de JJI is niet toereikend en dient zelfs als contra-indicatie te worden genoemd. Op een reguliere afdeling zal verdachte gezien de daar in het algemeen aanwezige grote mate van prikkels sneller ontregelen. Vanuit de MCDD bezien, lijkt een Very Intensive Care (hierna: VIC) afdeling het meest passend, echter dient onderzocht te worden of een dergelijke afdeling ook kan omgaan met het forse acting out gedrag van verdachte. De deskundigen adviseren dat de Individuele trajectafdeling het beste alternatief is, indien een verblijf op de VIC-afdeling niet mogelijk is.
De deskundigen concluderen dat ook de behandeling van verdachte de nodige complexiteit met zich mee brengt gelet op de ernst van de complexe psychopathologie van verdachte, die langdurige behandeling vergt. Een kleinschalig behandelklimaat met individuele bejegening en begrip en specialistische kennis voor de complexe MCDD problematiek in een kleinere groep is noodzakelijk volgens de deskundigen. Bovenal is structuur, een duidelijke betrouwbare en voorspelbare omgeving voor verdachte van belang om angstgevoelens zoveel mogelijk te voorkomen en een “gezonde” ontwikkeling te bevorderen. Ook de verslavingsziekte van verdachte is een belangrijk kernaspect van de behandeling. Bij een rustige voorspelbare omgeving en langdurige abstinentie van middelen kan de biochemische disbalans in het brein van verdachte tot rust komen. Volgens de deskundigen reageert verdachte gunstig op Psychomotorische Therapie (PMT) en dient dat daarom deel uit te maken van zijn behandeling. Tevens is gezien dat het van belang is dat het behandelteam in contact blijft met verdachte. Nabijheid lijkt een voor hem angst-regulerend effect te hebben.
De Raadheeft zich geconformeerd aan het advies tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Andere opties zoals een voorwaardelijk kader of een GBM-kader waarborgen onvoldoende de veiligheid van verdachte en zijn omgeving die nodig is om tot behandeling te kunnen komen. De behandeling die verdachte zo verdient. Tegelijkertijd ziet de Raad ook dat de JJI-omgeving niet alles kan bieden wat verdachte nodig heeft. Wat de Raad betreft is een plaatsing op een VIC-afdeling het meest navolgbaar en in het belang van verdachte. Echter, ten tijde van de zitting is gebleken dat verdachte op dit moment gebaat is bij een langer verblijf binnen [instelling] (waar geen VIC afdeling is). Er zal dus steeds gekeken moeten worden wat passend is voor verdachte. Mede in dat kader is het wat de Raad betreft in het belang van verdachte dat zijn gezinsmanager, [medewerker van JBRA] , voorlopig betrokken blijft ten behoeve van de stabiliteit, het feit dat zij zeer betrokken is en een goede vertaalslag kan maken naar verdachte en zijn ouders.
De deskundige vanuit JBRAheeft zich aangesloten bij het advies van de Raad en de deskundigen. Verdachte is geen jongen die één op één past binnen de forensische doelgroep binnen een JJI. Het is jeugdbescherming niet gelukt om een passende plek met het juiste kader voor verdachte te vinden binnen de civiele jeugdzorg. Verdachte is gebaat bij een duidelijk kader en een setting die hem letterlijk begrenst doordat hij niet zelf de keuze kan maken daar weg te gaan. De deskundige heeft toegelicht dat voor nu alleen De [kliniek] en een JJI hiervoor in aanmerking komen. De [kliniek] heeft aangegeven niet de middelen en maatregelen te mogen inzetten waarvan zij denken dat verdachte die wel nodig heeft waardoor De [kliniek] op dit moment (vooralsnog) geen optie is. Dat zou na een periode van meer stabiliteit mogelijk wel kunnen. De VIC-afdeling bij de JJI [JJI] zou een passende plek kunnen zijn. Op dit moment maakt verdachte voorzichtige positieve ontwikkelingen door binnen [instelling] . Hij is daar gewend, het personeel kent hem en samen hebben ze langzaam een werkwijze gevonden die ervoor zorgt dat verdachte minder ontregelt en meer naar school kan. Verdachte heeft baat bij PMT en dat zou zo snel mogelijk weer moeten starten. Voor nu lijkt [instelling] een passende plek voor verdachte. Dat zal steeds bekeken moeten worden en zij wil graag betrokken blijven om de benodigde lijnen tussen de relevante partijen en ook ouders te waarborgen. Tot slot heeft de deskundige verdachte een groot compliment gemaakt dat het erg goed met hem gaat in [instelling] en hij al langere tijd stabiel is en zich ontwikkelt.
De ouders van verdachtehebben ter zitting toegelicht dat zij hopen dat hun zoon de specialistische zorg krijgt die hij verdient. Ook hopen zij dat zij zullen worden betrokken en ingezet bij de behandeling nu er uit de rapporten is gebleken dat bij hun zoon sprake is van één beschermende factor en dat zijn zij. Zij hebben de hoop uitgesproken dat indien de PIJ-maatregel wordt opgelegd deze niet binnen de JJI plaats zal vinden, omdat zij niet inzien hoe zij binnen een gevangenisregime nabijheid en genegenheid kunnen tonen terwijl hun zoon dat juist zo nodig heeft in het belang van zijn ontwikkeling. Dat geldt temeer indien de maatregel zou worden tenuitvoergelegd in JJI de [JJI] , nu zij in die situatie te maken zullen krijgen met een flinke reisafstand die het hen onmogelijk zal maken de gewenste en benodigde nabijheid te bieden.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is, op grond van de conclusies die de deskundigen, de Raad en JBRA in hun rapporten vermelden – die de rechtbank ten aanzien van de forensisch diagnostische conclusies overneemt en tot de hare maakt – tot het oordeel gekomen dat bij verdachte sprake is van ernstige problematiek. De bewezen verklaarde feiten betreffen ernstige en ook gewelddadige delicten. Gelet op de aard van de problematiek van verdachte en het hoge recidiverisico is langdurige intensieve behandeling noodzakelijk. Verdachte heeft vanaf zijn jonge kinderjaren veel meegemaakt. Omdat ondanks vele plaatsingen binnen diverse jeugdzorginstellingen, nog niet eerder een goede diagnose is gesteld, is verdachte vooralsnog niet eerder succesvol en adequaat behandeld. De rechtbank betreurt dat zeer. De gang van zaken in de afgelopen jaren doet verdachte en zijn ouders, die zich altijd hebben ingespannen om de juiste behandeling voor verdachte te vinden, geen recht. Het gevolg hiervan is dat langdurige behandeling nodig zal zijn om verdachte te leren en hem te helpen om met zijn situatie om te gaan. Verdachte wil ook graag geholpen worden. Alle adviezen afwegende is het de rechtbank gebleken dat de benodigde behandeling met een forensische aanpak gelet op het recidiverisico inmiddels uitsluitend binnen een residentiële setting van een JJI kan plaatsvinden. Gelet op hetgeen door de deskundigen naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat alternatieven die daadwerkelijk kunnen bijdragen aan het oplossen van de bij verdachte vastgestelde problematiek niet aanwezig zijn. Gebleken is dat een hoog veiligheidsniveau nodig is voor de behandeling van de problematiek die bij verdachte speelt. De enige mogelijke kliniek die deze behandeling kan bieden, de [kliniek] , heeft aangegeven dat ook daar de benodigde mate van veiligheid niet kan worden geboden. Dat kan mogelijk in de toekomst anders zijn. Verdachte is gebaat bij een gestructureerde omgeving en intensieve begeleiding. De rechtbank acht het risico dat verdachte zich opnieuw niet zal houden aan voorwaarden in een ambulante setting, met alle mogelijke gevolgen van dien voor de maatschappij maar met name ook voor verdachte zelf, te groot. Die verantwoordelijkheid kan niet bij verdachte worden neergelegd. Verdachte verdient de kans en mogelijkheid om zijn ontwikkeling ten positieve te keren. Dit kan alleen binnen het kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de adviezen is gebleken dat het niet in het belang van verdachte is dat hij op een reguliere JJI afdeling zal verblijven. Het is voor verdachte van belang dat hij op een plek verblijft waar kan worden aangesloten op zijn zorgvraag en het daarmee gepaard gaande beveiligingsniveau. De deskundigen hebben ook in hun adviezen benadrukt dat verdachte gebaat is bij een zeer gestructureerde omgeving en dat hij nodig heeft dat deze omgeving duidelijke betrouwbaar en voorspelbaar is. Dat betekent ook dat hij zo veel als mogelijk vaste behandelaren en begeleiders moet hebben. Het is van groot belang dat hij mensen kan vertrouwen, ze uit kan leggen wat wel en niet werkt voor hem en de betrokken personen ook leren wat wel en niet werkt. Binnen [instelling] is de afgelopen periode te zien dat nu verdachte ook weet wat de diagnose is die uitwisseling over onder meer de bejegening een positief effect heeft op zijn ontwikkeling. Bovendien is specialistische zorg in dit geval van essentieel belang voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte, zodat het recidiverisico wordt ingeperkt. Door de complexe problematiek van verdachte is het noodzakelijk dat zijn toestandsbeeld continue gemonitord wordt, waarbij telkens dient te worden bepaald welke verblijfsplek het meest is aangewezen voor verdachte. Het is de rechtbank gebleken dat de organisatie die over de verblijfsplek van verdachte zal beslissen, Divisie Individuele Zaken (hierna: DIZ), al in een vroeg stadium betrokken is en zeer bedacht is op het feit dat het hier een complexe zorgvraag betreft. In dit specifieke geval is het van cruciaal belang dat DIZ maatwerk levert en dat gedurende de PIJ-maatregel blijft doen gelet op de problematiek van verdachte. De rechtbank gunt het verdachte dat hij zich positief kan ontwikkelen op een zo meest passend mogelijke plek waarbij altijd in het oog dient te worden gehouden dat de ouders van verdachte op een actieve manier bij hem betrokken dienen te worden, nu zij de beschermende factor van verdachte zijn en hem het beste kennen en hem bij de behandeling die hij zal moeten aangaan van grote steun zullen zijn.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is verlenging van deze maatregel mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Tot slot volgt de rechtbank de officier van justitie niet in haar eis ten aanzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen dat de geweldsdelicten slechts in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen. De rechtbank is van oordeel dat dit ook ten aanzien van de diefstal geldt. Dat brengt mee dat de mogelijkheid om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen (ook gelet op de landelijke oriëntatiepunten) al fors beperkt is. Belangrijker is dat de rechtbank in deze zaak het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet passend vindt nu verdachte de delicten misschien nooit gepleegd zou hebben als hij in de afgelopen jaren gedurende zijn verblijf in vele jeugdzorginstellingen, tijdig een passende behandeling had gekregen. De feiten uit zaak A zijn voortgekomen uit de situatie dat er voor verdachte tijdens de overbruggingsperiode vanuit de jeugdgevangenis naar De [kliniek] geen passende civiele plek voor hem beschikbaar was. De rechtbank acht het alles overwegend niet passend en geboden om, naast het opleggen van de PIJ-maatregel, aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 500,- aan materiële schade en € 385,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële en immateriële schadevergoeding geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van het weggenomen geldbedrag van € 500,-, toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, nu deze voldoende is onderbouwd en inhoudelijk niet is betwist. De rechtbank is daarnaast met de officier van justitie van oordeel dat ten aanzien van de materiële schade, een bedrag van € 385,- passend is, nu dit het bedrag van de kosten van het eigen risico voor de gevolgde psychische behandelingen van de benadeelde partij betreft. De rechtbank zal daarom ten aanzien van deze materiële schade een bedrag van € 385,-, toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het eigen risico is betaald door de benadeelde partij.
In het belang van [benadeelde partij] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 13.193655.23
De officier van justitie heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu er in het vonnis, waar de vordering naar verwijst, geen straf of maatregel is opgelegd op grond van artikel 9a Sr. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gelet op hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht, zal de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77s, 285, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1, feit 2 en feit 3, in zaak B onder feit 1 en feit 2 en in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
diefstal
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
bedreiging met zware mishandeling
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Mishandeling
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
vernieling
Zaak C
Mishandeling, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezen strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij]toe tot € 885,- (zegge achthonderd en vijfentachtig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij] ter hoogte van € 885,- (zegge achthonderd en vijfentachtig euro). Voornoemd bedrag bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerleggingmet parketnummer 13.193655.23.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K. Oldekamp-Bakker, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Dinjens en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bien, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2024.
Bijlage
[(...)]