3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis I:
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd ten aanzien van vonnis I. De opgeëiste persoon betwist dat hij heeft getekend voor een adresinstructie. Hij heeft zijn verdedigingsrechten niet kunnen uitoefenen in deze procedure.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW en verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank van 28 februari 2024.Uit het EAB en de aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen, daarbij een adres in Polen heeft opgegeven waarop hij bereikbaar zou zijn voor officiële correspondentie, en ook is opgeroepen op het door hem opgegeven adres. Hij is in de tussentijd vertrokken naar Nederland.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en
dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
De rechtbank overweegt daartoe dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure die tegen hem liep. Uit de aanvullende informatie van 4 april 2024 blijkt dat hij op
23 februari 2016 een adresinstructie heeft ontvangen en hiervoor ook heeft getekend. In deze adresinstructie is de opgeëiste persoon onder meer gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en dat, wanneer hij dit nalaat, correspondentie die is verstuurd naar het laatst opgegeven adres wordt geacht juist betekend te zijn, hetgeen de rechtbank aldus begrijpt dat de procedure dan zonder zijn aanwezigheid kon worden voortgezet en afgerond. Op 30 maart 2016 heeft de opgeëiste persoon een adres doorgegeven. De oproep voor de zitting is naar dit adres verstuurd.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij in 2016 vervolgens naar Nederland is vertrokken en geen nieuw adres heeft doorgegeven. Hij heeft geen maatregelen getroffen om op de hoogte te kunnen blijven van het verloop van de procedure. Hij ontkent dat hij een zogenaamde adresinstructie heeft gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon, die op de hoogte was van de strafprocedure die tegen hem liep en gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om op de zitting aanwezig te zijn, ofwel in dat kader kennelijk onzorgvuldig is geweest door, ondanks de aan hem gegeven adresinstructie, niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de enkele ontkenning van de opgeëiste persoon een adresinstructie te hebben gehad onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de informatie op dit punt.
Ten aanzien van vonnis II:
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 7 augustus 2012 heeft geleid. Hierdoor is ten aanzien van vonnis II de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing.