ECLI:NL:RBAMS:2024:284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
1329394823
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Tsjechische strafzaak

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Kolín, Tsjechië. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Tsjechië, die wordt verdacht van mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon behandeld. Tijdens de zitting op 4 januari 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Tsjechische nationaliteit heeft en dat de persoonsgegevens in het EAB correct zijn.

De rechtbank heeft de grondslagen van het EAB onderzocht, inclusief de vraag of de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zittingen die hebben geleid tot de veroordeling in Tsjechië. De raadsman voerde aan dat er onduidelijkheid bestond over de aanwezigheid van de opgeëiste persoon tijdens de zitting, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit betrouwbaar was. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) en dat de overlevering kon plaatsvinden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon zal worden overgeleverd aan de Tsjechische autoriteiten voor de uitvoering van de opgelegde straf van 48 maanden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.293948-23
Datum uitspraak: 18 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 22 november 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 juli 2021 door
the District Court in Kolín(Tsjechië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Tsjechië) op [geboortedag 2] 1969,
opgegeven verblijfadres: [adres] ,
gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 januari 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Tsjechische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of the District Court in Kolínvan 13 augustus 2020 (
2 T 31/2020),in samenhang met
the resolution of the Regional Court in Praguevan 13 januari 2021
(12 To 228/2020-270).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 48 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze straf moet volgens het EAB nog volledig worden uitgezeten. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de zaak moet worden aangehouden om helderheid te krijgen over het vonnis met kenmerk
8 T 6/2018-281,dat onderdeel uitmaakt van het aan het EAB ten grondslag liggende verzamelvonnis van 13 augustus 2020
.Naar aanleiding van de op 8 december 2023 door het Internationaal Rechtshulpcentrum (hierna: IRC) gestelde vragen is aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit gekomen, waaruit onder andere volgt dat de opgeëiste persoon op de zitting aanwezig zou zijn geweest. Het feit dat de opgeëiste persoon heeft verklaard niet op de zitting aanwezig te zijn geweest, doet vermoeden dat de aanvullende informatie niet klopt. De opgeëiste persoon heeft tijdens de voorgeleiding immers aangegeven dat hij al sinds 2018 in Nederland verblijft, terwijl het vonnis dateert van mei 2018. Nu er onduidelijkheid bestaat over de vraag of de opgeëiste persoon aanwezig is geweest tijdens de zitting die heeft geleid tot het vonnis met kenmerk
8 T 6/2018-281moet de zaak worden aangehouden om navraag te doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
4.2
Oordeel van de rechtbank
Aan het EAB ligt het vonnis van
the District Court in Kolínvan 13 augustus 2020 (
2 T 31/2020) ten grondslag. Het voornoemde vonnis betreft een verzamelvonnis, waarin dit vonnis is samengevoegd met het vonnis van
the District Court in Kolínvan 3 mei 2018 (
8 T 6/2018-281), waarin onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld en straf van de opgeëiste persoon. Beide vonnissen vallen daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Uit voornoemde aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat met betrekking tot het (verzamel)vonnis met kenmerk
2 T 31/2020een hoger beroep heeft plaatsgevonden, waarin bij
resolution of the Regional Court in Praguevan 13 januari 2021 (
12 To 228/2020-270) definitief uitspraak is gedaan over de straf, nadat de zaak ten gronde definitief is behandeld. Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van dit vonnis alleen het hoger beroep aan artikel 12 OLW dient te toetsen. [4]
4.2.1
Judgment of the District Court in Kolín van 3 mei 2018 (8 T 6/2018-281)
Uit de voornoemde aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat heeft geleid tot dit vonnis. De raadsman heeft aangevoerd dat navraag moet worden gedaan naar de juistheid van deze informatie, aangezien de opgeëiste persoon heeft verklaard – in tegenstelling tot hetgeen dat volgt uit de aanvullende informatie – niet aanwezig te zijn geweest op de zitting en ten tijde van de zitting al in Nederland te hebben verbleven. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon op dit punt geeft de rechtbank, gelet op het vertrouwensbeginsel, geen reden om aan de juistheid van de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te twijfelen. Nu de opgeëiste persoon op bij het proces aanwezig was, is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing. Het verweer slaagt niet. De rechtbank ziet – met de officier van justitie – ook geen reden om hieromtrent aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
4.2.2.
Resolution of the District Court in Prague van 13 januari 2021 (12 To 228/2020-270)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
“The person was not personally served with the decision, but
  • The person will be personally served with this decision without delay after the surrender, and
  • When served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed, and
  • The person will be informed of the time frame within which he or she has to request a retrial or appeal, which will be 8 days.”
Uit de voornoemde aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat deze verzetgarantie zich ook uitstrekt over de procedure in hoger beroep. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
-
Diefstal.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300, 304 en 310 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Kolín(Tsjechië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.