ECLI:NL:RBAMS:2024:2827

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
13-048680-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Hongarije

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Gerechtshof van Kecskemét, Hongarije. De officier van justitie had op 21 februari 2024 verzocht om de behandeling van het EAB. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1975, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 10 april 2024 werd de behandeling aangehouden in afwachting van antwoorden van de Hongaarse autoriteiten. Op 2 mei 2024 vond de voortzetting plaats, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De verdediging had betoogd dat het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB nog niet onherroepelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat de procedure bij het constitutioneel hof in Hongarije geen invloed had op de uitvoerbaarheid van het vonnis. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het strafproces en afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten en er geen belemmeringen waren voor de uitvoering ervan. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Snijders Blok-Nijensteen als voorzitter, samen met mrs. B. van Galen en R.A. Sipkens, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-048680-24
Datum uitspraak: 16 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 21 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 januari 2024 door een rechter van het Gerechtshof van Kecskemét, Hongarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB is aangehouden op de zitting van 10 april 2024 in afwachting van antwoord van de Hongaarse justitiële autoriteit op gestelde vragen. De behandeling is voortgezet op 2 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het Gerechtshof van Kecskemét van 28 februari 2022 (met kenmerk 8.B.280/2021/29) die ten gevolge van het besluit van het Hof van Beroep van Szeged als rechtbank van tweede aanleg op 9 maart 2023 (met kenmerk Bf.II.318/2022/29) gezag van gewijsde heeft verkregen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het arrest dat ten grondslag ligt aan het EAB nog niet onherroepelijk is - en niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is - aangezien er nog een procedure loopt bij het constitutioneel hof. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman ter zitting een brief – in de Hongaarse taal – overgelegd van 14 augustus 2023.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbaar arrest. De procedure bij het constitutioneel hof is daarop niet van invloed.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Artikel 2, tweede lid, onder c, OLW schrijft voor dat het EAB de vermelding moet bevatten dat een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing bestaat.
De rechtbank is van oordeel dat het EAB voldoet aan deze eisen en daarmee genoegzaam is. De procedure die nog zou lopen ten aanzien van een ingediende klacht bij het constitutioneel hof betreft niet een gewoon rechtsmiddel, en vormt geen beletsel voor de tenuitvoerlegging van het arrest dat ten grondslag ligt aan de het EAB.
Bovendien heeft
the Ministry of Justice of Hungary, department of international criminal law(naar de rechtbank begrijpt namens de uitvaardigende justitiële autoriteit) in de aanvullende informatie van 10 april 2024 het volgende vermeld:
“There is no procedure ongoing, the judgement became final, valid and executable with the decision of the Court of Appeal of Szeged on 9 March, 2023.”
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
3.2
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat uit de aanvullende informatie van 10 april 2024 blijkt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW van toepassing is. In de aanvullende informatie wordt vermeld dat de opgeëiste persoon zijn advocaat zou hebben gemachtigd om gedurende de gehele procedure voor hem op te treden. De opgeëiste persoon betwist echter dat hij een dergelijke machtiging heeft gegeven, omdat hij dit niet meer zeker weet. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de verdediging erop gewezen dat de opgeëiste persoon bij de nog lopende procedure ten aanzien van de klacht bij het constitutioneel hof door een andere advocaat wordt vertegenwoordigd. De overlevering dient gelet hierop te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is. De opgeëiste persoon is in persoon verschenen bij de procedure in eerste aanleg. Hierna heeft hij met zijn advocaat hoger beroep ingesteld. Zijn advocaat was blijkens de aanvullende informatie gemachtigd om gedurende de gehele procedure voor hem op te treden. Het feit dat de opgeëiste persoon niet zeker weet of deze informatie klopt is onvoldoende om hieraan te twijfelen. Bovendien heeft de opgeëiste persoon ter zitting verklaard aanwezig te zijn geweest bij de procedure in hoger beroep.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De procedure die tot het arrest heeft geleid van het Hof van Beroep van Szeged van 9 maart 2023 zal dan ook getoetst worden aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
De opgeëiste persoon heeft tijdens de behandeling van het EAB verklaard dat hij op een zitting in hoger beroep aanwezig is geweest. Het is echter, op grond van het dossier, niet duidelijk of er meerdere inhoudelijke zittingen waren en of de opgeëiste persoon bij al die zittingen aanwezig is geweest. De rechtbank zal daarom volledigheidshalve toetsen als ware de opgeëiste persoon niet in persoon verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de hiervoor vermelde aanvullende informatie van 10 april 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon en zijn advocaat bij de uitspraak van de eerste aanleg in persoon aanwezig waren en gezamenlijk hoger beroep hebben ingesteld. Hij had deze advocaat gemachtigd om gedurende de gehele procedure voor hem op te treden. De opgeëiste persoon heeft voornoemde informatie ter zitting grotendeels bevestigd, maar heeft verklaard niet meer zeker te weten of hij zijn advocaat had gemachtigd voor het hoger beroep.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voornoemde omstandigheden niet kan worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten oplevert, omdat de opgeëiste persoon klaarblijkelijk op de hoogte was van het strafproces, en uit eigen beweging afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het door hemzelf, samen met zijn advocaat ingestelde proces in hoger beroep. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 7, te weten:
corruptie
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Gerechtshof van Kecskemét, Hongarije voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. B. van Galen en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (