Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Gerechtshof van Kecskemét, Hongarije. De officier van justitie had op 21 februari 2024 verzocht om de behandeling van het EAB. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1975, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 10 april 2024 werd de behandeling aangehouden in afwachting van antwoorden van de Hongaarse autoriteiten. Op 2 mei 2024 vond de voortzetting plaats, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De verdediging had betoogd dat het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB nog niet onherroepelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat de procedure bij het constitutioneel hof in Hongarije geen invloed had op de uitvoerbaarheid van het vonnis. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het strafproces en afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het hoger beroep.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten en er geen belemmeringen waren voor de uitvoering ervan. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Snijders Blok-Nijensteen als voorzitter, samen met mrs. B. van Galen en R.A. Sipkens, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.