ECLI:NL:RBAMS:2024:2826

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
13-064847-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Gütersloh in Duitsland. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW) en betrof een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het EAB, dat was uitgevaardigd op 14 februari 2023. De opgeëiste persoon, geboren in Tsjecho-Slowakije in 1962, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats.

Tijdens de zitting op 2 mei 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, en een tolk. De rechtbank verlengde de termijn voor de uitspraak met 30 dagen. Het EAB vermeldde een vonnis van 14 december 2011, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van twee jaar en vier maanden was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de overlevering kon plaatsvinden, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren.

De verdediging had aangevoerd dat er mogelijk sprake was van verjaring naar Duits recht, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen weigeringsgrond was en dat de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit betrouwbaar was. De rechtbank concludeerde dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland kon worden toegestaan, en sprak de beslissing uit dat de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-064847-24
Datum uitspraak: 16 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 4 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 februari 2023 door een rechter van het
Amtsgericht Gütersloh, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Tsjecho-Slowakije) op [geboortedag] 1962,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Slowaakse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Slowaakse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het
Amtsgericht Güterslohvan 14 december 2011 (rechtsgeldig sinds 12 oktober 2012), met kenmerk 8 Ls-36 Js 1402/11-149/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze straf wordt volgens het EAB verminderd met de periode waarin de opgeëiste persoon in voorlopige hechtenis heeft gezeten, te weten van 21 juni 2011 tot 14 december 2011. (In het EAB staat 21 juni 2021 vermeld, hetgeen de rechtbank opvat als een kennelijke verschrijving). De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Inleiding
In de aanvullende informatie van 27 maart 2024 heeft de
Staatsanwaltvan het
Staatsanwaltschaft Bielefeld(naar de rechtbank begrijpt namens de uitvaardigende justitiële autoriteit) vermeld dat hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de
Gütersloh Local Court(ofwel het
Amtsgericht Güterslohzoals in het EAB wordt genoemd) van 14 december 2011. Dit hoger beroep is ‘
dismissed’ door
the Bielefeld Regional Court.Vervolgens is ook hier een rechtsmiddel tegen ingesteld, dat ‘
rejected’ is door
the Hamm Higher Regional Court.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd op dit punt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in meerdere opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Op basis van de beschikbare informatie kan de rechtbank niet vaststellen bij welke procedure de zaak
ten grondedefinitief is afgedaan. De rechtbank zal daarom zekerheidshalve de procedures bij
the Bielefeld Regional Courten
the Hamm Higher Regional Courttoetsen.
Ten aanzien van de procedure bijthe Bielefeld Regional Court
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard in persoon, met zijn advocaat, te zijn verschenen bij deze procedure. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom ten aanzien van deze procedure niet aan de orde.
Ten aanzien van de procedure bijthe Hamm Higher Regional Court:
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon toegelicht dat de procedure in derde instantie bij
the Hamm Higher Regional Courtop zijn verzoek door zijn advocaat is gevoerd. Dit betrof volgens de opgeëiste persoon een schriftelijke procedure, een revisie, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn advocaat en geen zitting heeft plaatsgevonden.
Hoewel de rechtbank niet beschikt over informatie met betrekking tot de aard van de procedure in ‘revisie’, stelt zij op basis van deze informatie vast dat – voor zover die procedure al valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW – sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De opgeëiste persoon was op de hoogte van het voorgenomen proces, nu het rechtsmiddel door hem en zijn advocaat is ingesteld. Er was weliswaar geen mondelinge behandeling, maar zijn gemachtigd advocaat heeft hem daadwerkelijk in de schriftelijke procedure – en dus tijdens het proces – verdedigd.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Verjaring naar Duits recht

Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overleveringszaak moet worden aangehouden om nadere informatie op te vragen om te kunnen beoordelen of er sprake is van verjaring naar Duits recht. Een Duitse advocaat heeft verklaard dat de tenuitvoerleggingstermijn van het vonnis in onderhavige zaak tien jaar zou betreffen volgens artikel 79 van het
Strafgesetzbuch(StGB; het Duitse Wetboek van Strafrecht) en dus op 12 oktober 2022 zou zijn verstreken. De verdediging heeft een onvertaalde, Duitstalige brief overgelegd waaruit zou blijken dat de verjaringstermijn is gestuit doordat de opgeëiste persoon in 2012 in Tsjechië is aangehouden. De verdediging verzoekt de rechtbank om het Duitse arrest aan het dossier toe te laten voegen, zodat de mogelijke verjaring kan worden beoordeeld als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub f, OLW.
Oordeel van de rechtbank
Verjaring naar het recht van de uitvaardigende lidstaat is geen weigeringsgrond en valt niet onder de reikwijdte van artikel 9, eerste lid, sub f, OLW. De rechtbank begrijpt het verweer van de verdediging aldus dat mogelijk geen sprake zou zijn van een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, OLW. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om hierover nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. De
Staatsanwaltvan het
Staatsanwaltschaft Bielefeldheeft bij e-mail van 29 februari 2024 (naar de rechtbank begrijpt namens de uitvaardigende justitiële autoriteit) immers laten weten dat de tenuitvoerleggingstermijn van het vonnis zal verstrijken op 26 juni 2030, en dat dit vonnis dus nog voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Op basis van het vertrouwensbeginsel dient uitgegaan te worden van de juistheid van deze informatie. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd geeft geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat aan de verstrekte informatie moet worden getwijfeld. De rechtbank zal het onderzoek daarom niet heropenen om nadere informatie op te vragen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Gütersloh, Duitsland, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. B. van Galen en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (