ECLI:NL:RBAMS:2024:2825

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
13-057322-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van verjaring in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen. Het EAB, dat dateert van 1 april 2014 en aangepast op 19 oktober 2021, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 9 april en 2 mei 2024, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat hem gelijkstelt aan een Nederlander voor de toepassing van de Overleveringswet (OLW).

Echter, de rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW, omdat de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenuitvoerleggingstermijn van 16 jaar, die begint op de dag na de onherroepelijke uitspraak van het vonnis in Polen, op 23 februari 2023 was verstreken. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de aard van de feiten, het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, die sinds 2006 in Nederland woont en werkt. De rechtbank concludeert dat de overlevering niet kan plaatsvinden, ondanks het feit dat de tenuitvoerleggingstermijn naar Pools recht nog niet was verstreken.

De rechtbank heeft de beslissing om de overlevering te weigeren gemotiveerd en heeft de relevante wetsbepalingen genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-057322-24
Datum uitspraak: 16 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 20 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 april 2014 – en aangepast op 19 oktober 2021 – door een rechter van
the District Court of Lublin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
opgegeven verblijfadres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 9 april 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 april 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon noch zijn raadsman, mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. Ter zitting wordt, na contact te hebben gezocht met de raadsman, geconstateerd dat zij niet correct zijn opgeroepen. De behandeling van de zaak wordt aangehouden om de opgeëiste persoon en zijn raadsman aanwezig te laten zijn bij de zitting.
Zitting 2 mei 2024
De behandeling van het EAB is in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 2 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen, en bijgestaan door bovengenoemde raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the Provincial Court of Rykivan 12 september 2006, met kenmerk II K 266/06.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar en twee maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 1 levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Feit 2 levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk en wederrechtelijk met een technisch hulpmiddel gegevens aftappen of opnemen die niet voor hem bestemd zijn en die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 4 april 2024 volgt dat niet de verwachting bestaat dat de strafrechtelijke feiten er toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank komt echter niet toe aan de beoordeling of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De reden daarvoor is dat de rechtbank op grond van het hiernavolgende tot het oordeel komt dat de overlevering zal worden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW.

6.De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op dit punt geen verweer gevoerd, maar wel benoemd dat het centrum van het leven van de opgeëiste persoon zich in Nederland bevindt. De opgeëiste persoon heeft aangegeven dat hij graag wil dat de overlevering wordt geweigerd, ook als dat is in verband met deze weigeringsgrond.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenuitvoerleggingstermijn in de onderhavige zaak is verstreken. Het zwaarste strafmaximum is relevant voor deze toetsing, en uit artikel 70, eerste lid, sub 3, Wetboek van Strafrecht (Sr), volgt dat voor een feit waarop een gevangenisstraf van meer dan 3 jaren is gesteld het recht tot strafvordering vervalt door verjaring na 12 jaren. Artikel 6:1:22, tweede lid Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt vervolgens dat de tenuitvoerleggingstermijn 1/3de langer is dan de verjaringstermijn, en dus 16 jaar betreft. Die termijn vangt aan op de dag na de uitspraak, en aangezien de uitspraak op 22 februari 2007 onherroepelijk werd, is de tenuitvoerleggingstermijn op 23 februari 2023 verstreken. De overlevering kan daarom geweigerd worden.
Dit is echter een facultatieve weigeringsgrond. De tenuitvoerleggingstermijn is pas recent verstreken. Ook heeft de opgeëiste persoon niet ingeschreven gestaan in Nederland tijdens zijn verblijf, en dit begrijpt het openbaar ministerie als een poging om onder te duiken voor justitie. Bovendien zal de opgeëiste persoon, zolang de tenuitvoerleggingstermijn naar Pools recht nog niet is verstreken, rekening moeten houden met een eventuele aanhouding in een andere lidstaat als hij de grens over gaat. In Polen is pas in 2032 van verjaring sprake. Een weigering zonder overname zou dus consequenties hebben voor de opgeëiste persoon. Een en ander verhoudt zich niet tot het resocialisatiebelang.
De overlevering dient hierom geweigerd te worden, met strafovername op grond van artikel 6a OLW, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW luidt:

Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
De rechtbank stelt vast dat de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander ertoe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen in 2006 is veroordeeld.
De rechtbank stelt vast dat de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht in dit geval 16 jaar is (op grond van artikelen 70, 139c en 311 Sr en artikel 6:1:22 Sv). De rechtbank heeft voor het berekenen hiervan het feit dat wordt bedreigd met het hoogste strafmaximum als uitgangspunt genomen. Het vonnis van
the Provincial Court of Rykivan 12 september 2006 (met kenmerk II K 266/06) is onherroepelijk vanaf 22 februari 2007 en de tenuitvoerleggingstermijn is daarom in februari 2023 verstreken. Dit betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS bedoelde facultatieve grond.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om af te zien van toepassing van de voornoemde weigeringsgrond. De rechtbank heeft hierbij gelet op de aard van de gepleegde strafbare feiten, het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon.
De feiten hebben lang geleden plaatsgevonden (in 2005). Nadat het vonnis uit 2006 in 2007 onherroepelijk werd, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit pas geruime tijd later, in 2014, een EAB uitgevaardigd. De opgeëiste persoon werkt en woont sinds 2006 in Nederland en heeft in Nederland sindsdien sociale, familiale en economische binding opgebouwd. Sinds 2010 is hij werkzaam bij dezelfde werkgever, en sinds 2013 woont hij in dezelfde koopwoning met zijn vrouw, dochter en (hulpbehoevende) broer. Ook is hij nooit in aanraking gekomen met justitie sinds zijn aankomst in Nederland.
Dat de tenuitvoerleggingstermijn naar Pools recht nog niet is verstreken, is niet voldoende voor een ander oordeel. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de opgeëiste persoon zich desgevraagd bewust is van de gevolgen hiervan voor zijn persoonlijke situatie, in het bijzonder dat hij, zolang de tenuitvoerlegging van de straf naar het recht van Polen niet is verstreken – wanneer hij gebruik maakt van zijn vrije verkeersrechten binnen de Europese Unie – rekening moet houden met de mogelijkheid dat hij door een andere lidstaat van de Europese Unie aan Polen kan worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van de straf. Niettemin geeft de opgeëiste persoon er de voorkeur aan dat de overlevering wordt geweigerd in verband met de verjaring naar Nederlands recht.
Nu de rechtbank de overlevering zal weigeren vanwege de verjaring van het recht op tenuitvoerlegging van de straf naar Nederlands recht, is weigering op grond van artikel 6a OLW niet meer aan de orde.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 9 eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 en 139c Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 9 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. B. van Galen en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.