ECLI:NL:RBAMS:2024:2806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
10818126 \ CV EXPL 23-15060
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van lening na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak vordert de eiser, [eiser], dat de gedaagde, [gedaagde], een bedrag van € 11.641,00 aan achterstallige aflostermijnen van een lening terugbetaalt. De lening, die in totaal € 41.000,00 bedroeg, werd door [eiser] aan [gedaagde] verstrekt tijdens hun relatie van juli 2020 tot en met december 2021. [gedaagde] heeft tot mei 2022 aflossingen gedaan, maar is daarna gestopt. De gedaagde stelt dat de lening is kwijtgescholden door [eiser] tijdens een gesprek aan de keukentafel, maar de kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor deze kwijtschelding. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe, omdat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de lening is kwijtgescholden of dat terugbetaling onredelijk zou zijn. De kantonrechter verklaart de vordering uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [gedaagde] het bedrag moet betalen, ook als zij in hoger beroep gaat. De gedaagde wordt ook veroordeeld tot betaling van wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10818126 \ CV EXPL 23-15060
Vonnis van 19 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: TeRecht Deurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 november 2023, met producties;
  • het proces-verbaal van mondeling antwoord van 5 december 2023;
  • het e-mailbericht van 5 februari 2024 van [gedaagde] , waarin zij haar mondeling antwoord aanvult;
  • het tussenvonnis van 20 februari 2024, waarin een mondelinge behandeling is
  • de mondelinge behandeling van 22 maart 2024, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt en in het dossier zijn gevoegd.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 22 maart 2024 zijn verschenen [eiser] en [gedaagde] . Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] achterstallige aflostermijnen van een lening aan [eiser] moet betalen. [gedaagde] erkent dat zij geld heeft geleend van [eiser] . Zij vindt dat zij niet terug hoeft te betalen, omdat [eiser] de lening heeft kwijtgescholden en omdat terugbetaling onredelijk zou zijn. De kantonrechter komt tot de conclusie dat [gedaagde] het gevorderde bedrag van € 11.641,00 aan [eiser] moet betalen. Hoe de kantonrechter tot dit oordeel komt, wordt onder de beoordeling uitgelegd.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben van juli 2020 tot en met december 2021 een relatie gehad.
3.2.
In het najaar van 2020 zijn [eiser] en [gedaagde] een geldleningsovereenkomst aangegaan. Daarbij heeft [eiser] in totaal € 41.000,00 aan [gedaagde] geleend.
3.3.
Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] met ingang van november 2020 maandelijks een bedrag van € 540,00 aflost. [gedaagde] heeft termijnbetalingen gedaan van in totaal € 4.019,00. Vanaf mei 2022 is [gedaagde] gestopt met aflossen.
3.4.
Bij e-mail van 17 maart 2023 heeft De Nederlanden B.V. namens [eiser] [gedaagde] gesommeerd om het openstaande bedrag aan achterstallige aflostermijnen tot en met maart 2023 binnen vijftien dagen aan [eiser] te betalen. In deze brief is [gedaagde] ook de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten aangezegd. [gedaagde] heeft niet betaald.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – na vermindering van eis – dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen:
  • € 11.641,00 aan achterstallige aflostermijnen uit hoofde van de leningsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2023;
  • € 662,10 aan verschenen wettelijke rente;
  • € 1.078,61 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • de proceskosten, vermeerderd met btw;
Daarnaast vordert [eiser] dat de kantonrechter dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Hij heeft geld uitgeleend aan [gedaagde] zodat [gedaagde] haar schulden kon betalen. [eiser] en [gedaagde] hebben afgesproken dat [gedaagde] de volledige lening van € 41.000,00 vanaf 18 november
2020 tot en met 18 november 2028 aan [eiser] terugbetaalt, in maandelijkse termijnen van € 540,00. [gedaagde] heeft tot nu toe in totaal € 4.019,00 afgelost. Op basis van de tussen partijen gemaakte afspraken had [gedaagde] in de periode van november 2020 tot en met maart 2023 in totaal een bedrag van € 15.660,00 aan [eiser] moeten betalen. Dit betekent dat [gedaagde] aan achterstallige termijnen tot en met maart 2023 nog een bedrag van
€ 11.641,00 verschuldigd is aan [eiser] .
4.3.
[gedaagde] voert het volgende verweer. Zij heeft inderdaad geld geleend van [eiser] en ze was ook bezig met de terugbetaling van de lening. Toen bij [eiser] darmkanker werd gediagnosticeerd, hebben partijen afgesproken dat zij voor [eiser] zou zorgen. Zij heeft daarvoor haar baan opgezegd. [eiser] heeft de lening toen kwijtgescholden. Dit is mondeling gebeurd, aan de keukentafel. Daarom hoeft zij het resterende deel niet meer te betalen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] aan [gedaagde] een lening heeft verstrekt. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de gevorderde achterstallige aflostermijnen aan [eiser] moet betalen. De verweren die [gedaagde] daartegen heeft aangevoerd, slagen niet. De kantonrechter legt dat hierna uit, te beginnen met het verweer over de kwijtschelding.
Kwijtschelding?
5.2.
Kwijtschelding is een vorm van afstand van recht (artikel 6:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Daarvoor is nodig dat [eiser] heeft verklaard de lening kwijt te schelden of dat [gedaagde] op basis van verklaringen en gedragingen van [eiser] gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat de lening is kwijtgescholden (artikelen 3:33 en 3:35 BW). Omdat [gedaagde] zich beroept op kwijtschelding, draagt [gedaagde] hiervan de stelplicht en bewijslast volgens de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat betekent dat [gedaagde] voldoende concreet moet stellen en bij betwisting moet onderbouwen dat en hoe de kwijtschelding heeft plaatsgevonden.
5.3.
[gedaagde] heeft tijdens de zitting verklaard dat [eiser] de lening heeft kwijtgescholden tijdens gesprekken aan de keukentafel. Daarbij was verder niemand anders aanwezig. [eiser] heeft tijdens de zitting verklaard dat de lening alleen zou worden kwijtgescholden als hij zou komen te overlijden. Hij heeft toegelicht dat het geld voor de lening uit zijn pensioenpot komt en bij zijn overlijden zou hij geen pensioen meer nodig hebben.
5.4.
De kantonrechter stelt vast dat partijen ieder een andere lezing hebben over wat er aan de keukentafel over kwijtschelding is besproken. Wat wel vaststaat, is dat [gedaagde] na de beëindiging van de relatie nog een aantal keer bedragen ter aflossing van de lening heeft betaald aan [eiser] . Deze terugbetalingen zijn moeilijk te rijmen met de stelling van [gedaagde] dat de lening tijdens hun relatie volledig en onvoorwaardelijk is kwijtgescholden. Als dat zou zo zijn, dan had het niet voor de hand gelegen dat [gedaagde] daarna nog aflossingen zou hebben gedaan.
5.5.
Daarnaast heeft [gedaagde] niets nieuws verklaard na de onderbouwde betwisting van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling. Van haar had op dit punt meer toelichting mogen worden verwacht over wat er precies is besproken aan de keukentafel en waarom zij na het beëindigen van de relatie toch nog aflossingen heeft gedaan. De kantonrechter ziet geen reden om in deze zaak een bewijsopdracht te geven, ook omdat [gedaagde] zelf heeft aangegeven dat zij de door haar gestelde afspraak over kwijtschelding niet kan bewijzen. Dit betekent dat de kwijtschelding niet is komen vast te staan. Het beroep van [gedaagde] op kwijtschelding moet dus worden verworpen.
Verrekening?
5.6.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat zij haar uren voor de dagelijkse zorg voor [eiser] tijdens zijn ziekte alsnog in rekening zal brengen. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] hiermee een beroep doet op verrekening.
5.7.
Aan de voorwaarden voor een beroep op verrekening (zie artikel 6:127 lid 2 BW) is in dit geval niet voldaan. [gedaagde] heeft, tegenover de betwisting van [eiser] , niet uitgelegd waarom zij – in aanvulling op de kosten die [eiser] al aan haar heeft vergoed – voor de verleende zorg nog recht heeft op een geldelijke prestatie. Daarmee staat niet vast dat [gedaagde] een tegenvordering heeft. Daarom gaat het beroep op verrekening niet op.
Terugbetaling onredelijk?
5.8.
[gedaagde] heeft tijdens de zitting verklaard dat ze het onredelijk zou vinden als de vordering van [eiser] volledig wordt toegewezen, omdat zij, zoals partners in een relatie dat voor elkaar doen, zich belangeloos voor [eiser] heeft ingespannen. Daarom is volgens [gedaagde] gedeeltelijke kwijtschelding op zijn plaats.
5.9.
Bij het sluiten van de geldleningsovereenkomst is [gedaagde] de verplichting aangegaan om het geleende geld terug te betalen aan [eiser] . Het uitgangspunt is dan ook dat [gedaagde] die verplichting moet nakomen. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] wil dat hier een uitzondering wordt gemaakt en dat [gedaagde] in dit verband een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW). De rechter moet bij de toepassing van die bepaling terughoudend zijn. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW slagen. [gedaagde] moet stellen en onderbouwen waarom de terugbetaling van de lening in haar specifieke geval tot een onaanvaardbare uitkomst leidt. [gedaagde] heeft hiervoor onvoldoende feiten gesteld. De omstandigheid dat [gedaagde] voor [eiser] heeft gezorgd tijdens zijn ziekte staat in principe los van de geldlening en speelt daarom in dit verband maar een beperkte rol. De kantonrechter vindt het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat [gedaagde] haar verplichting tot terugbetaling moet nakomen.
Conclusie
5.10.
Dit betekent dat [gedaagde] het gevorderde bedrag van € 11.641,00 aan [eiser] moet betalen.
Wettelijke rente
5.11.
[eiser] vordert een bedrag van € 662,10 aan verschenen wettelijke rente. Dat bedrag is, zo begrijpt de kantonrechter, berekend over de achterstallige aflostermijnen met ingang van de afzonderlijke vervaldata van die aflostermijnen tot 12 oktober 2023. Verder vordert [eiser] wettelijke rente over € 11.641,00 vanaf 12 oktober 2023. [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Aan de vereisten voor de verschuldigdheid van rente is voldaan, omdat [gedaagde] in verzuim is met de betaling van de achterstallige aflostermijnen. De kantonrechter zal daarom de gevorderde rente toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.12.
[eiser] vordert daarnaast een bedrag van € 1.078,61 (dit is inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing (hierna: het Besluit). Omdat [gedaagde] een consument is, moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). [eiser] heeft op 17 maart 2023 een aanmaning verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 BW. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Het bedrag van € 1.078,61 is daarom toewijsbaar.
Proceskosten
5.13.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
406,00
(1,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.364,49
Uitvoerbaar bij voorraad
5.14.
De veroordelingen tot betaling worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis vooralsnog moet worden uitgevoerd, ook als [gedaagde] hoger beroep zou instellen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.641,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 12 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 662,10 aan verschenen wettelijke rente,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.078,61 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de proceskosten van
€ 1.364,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen in dit vonnis voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening (conform het Btag [1] ) betalen,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. N. Noordmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024.

Voetnoten

1.Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders