ECLI:NL:RBAMS:2024:2780

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
13-126749-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op supermarkt met bedreiging van personeel

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte een gewapende overval heeft gepleegd op een Lidl-supermarkt in Amsterdam op 21 maart 2023. Tijdens deze overval werden medewerkers van de supermarkt bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, met als doel de inhoud van de kluis te bemachtigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, voldoende bewijs tegen zich heeft, waaronder DNA-sporen op kledingstukken die bij de medeverdachte zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en poging tot diefstal met geweld, en heeft hem een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de oplegging van een tbs-maatregel niet passend geacht, omdat er geen ernstige stoornis kon worden vastgesteld. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de medewerker van de Lidl wiens telefoon is gestolen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen volledig toegewezen, met inbegrip van materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-126749-23
Datum uitspraak: 16 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
verblijvende op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2024. Verdachte was aanwezig. Op 16 mei 2024 is het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.R. Zetsma en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.J.C. Verlaan naar voren hebben gebracht.
Op 26 september 2023 is al uitspraak gedaan in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] (13-081352-23). Die zaak loopt nog in hoger beroep.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 21 maart 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:diefstal met (bedreiging met) geweld, in vereniging, van een iPhone van [naam 1] ;
Feit 2:poging tot diefstal met (bedreiging met) geweld, in vereniging, van een geldbedrag en/of goederen van Lidl, [naam 1] , [naam 2] en/of [naam 3] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 21 maart 2023 heeft een overval bij een vestiging van supermarkt Lidl in Amsterdam plaatsgevonden, waarbij het personeel is bedreigd door twee mannen met een vuurwapen. Het is de twee mannen niet gelukt om geld of goederen weg te nemen uit de kluis van Lidl (feit 2), maar de iPhone van één van de medewerkers – [naam 1] – is wel weggenomen (feit 1). De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte één van de overvallers is geweest en de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten bewezen kunnen worden. Uit het dossier blijkt dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte] de (poging) overval heeft gepleegd. Naar aanleiding van een tap op de weggenomen iPhone van aangever [naam 1] kwam de medeverdachte in beeld als de gebruiker daarvan. Via camerabeelden bij Lidl werd de vluchtroute in beeld gebracht en op die route werd een handschoen aangetroffen met daarop DNA van medeverdachte [medeverdachte] . Vervolgens zijn bij de doorzoeking van de woning en box van de medeverdachte de telefoon van aangever [naam 1] , een balletjespistool, drie handschoenen en kleding gevonden die overeenkomen met de kleding van de overvallers op de camerabeelden van de Lidl. Bij forensisch onderzoek aan de kleding is op meerdere kledingstukken DNA van verdachte aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte] is afgeluisterd in de penitentiaire inrichting (PI) waar hij in voorarrest zat. In die gesprekken heeft hij tegenover zijn broertje bekend de overval te hebben gepleegd en hij noemt daarbij ‘ [eerste letter voornaam verdachte] ’ als mededader, ook wel ‘de lange’ genoemd. De naam ‘ [eerste letter voornaam verdachte] ’ correspondeert met de voornaam van verdachte en ‘lange’ komt overeen met zijn postuur. Verder blijkt uit een tapgesprek dat verdachte zich ook voorstelt als ‘lange’. De broer van medeverdachte [medeverdachte] , [naam broer medeverdachte] , is bij de rechter-commissaris als getuige gehoord en hij heeft verklaard dat hij verdachte in de stad is tegengekomen en dat verdachte tegen hem gezegd heeft dat hij de overval samen met diens broer heeft gepleegd. Alles tezamen maakt dat bewezen kan worden dat verdachte één van de twee overvallers is geweest.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken vanwege een gebrek aan bewijs. Allereerst wordt verdachte niet op de beelden herkend als één van de twee overvallers, ondanks dat het dossier een groot aantal camerabeelden bevat en verdachte geen onbekende is van de politie. Dat DNA van verdachte op een aantal kledingstukken is aangetroffen, is evenmin voldoende bewijs. Om te beginnen lijkt de jas die is aangetroffen in de box van de medeverdachte niet op de gewatteerde jas die één van de overvallers draagt op de beelden. Bovendien zijn de kledingstukken pas een maand na de overval in een tas in een box van iemand anders (de medeverdachte) aangetroffen. Het is onbekend wat er in de tussentijd met de tas en de inhoud daarvan is gebeurd. Het zijn verplaatsbare objecten. Verder staat vast dat anderen deze kledingstukken hebben aangehad of aangeraakt, aangezien DNA van meerdere personen op de kledingstukken is aangetroffen. De kleding zat bovendien in één tas, waardoor sprake is van contaminatie. Daarbij komt dat verdachte een verklaring heeft over hoe het kan dat zijn DNA op die kledingstukken terecht is gekomen; hij heeft deze kledingstukken bij het maken van een videoclip aangehad. Verder staat geenszins vast dat met ‘ [eerste letter voornaam verdachte] ’ in de afgeluisterde gesprekken verdachte wordt bedoeld. Het is nog maar de vraag of in die gesprekken wordt gesproken over ‘ [eerste letter voornaam verdachte] ’ en niet ‘ [fonetische uitspraak 1] ’ of ‘ [fonetische uitspraak 2] )’. Dit is een aanname van het Openbaar Ministerie waar geen onderbouwing voor is. Bovendien zijn er minstens twee [eerste letter voornaam verdachte] ’s opgeslagen in de telefoon van de medeverdachte. Verdachte wordt dus ten onrechte gekoppeld aan twee gesprekken in de telefoon van de medeverdachte. Daarnaast is ‘lange’ een veel voorkomende bijnaam en niet dermate exclusief dat daarop een bepaalde overtuiging gebaseerd kan worden. Tot slot betwist verdachte dat hij met [naam broer medeverdachte] heeft gesproken op de wijze zoals de getuige bij de rechter-commissaris heeft verklaard.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 21 maart 2023 om 06.00 uur komt [naam 2] aan bij Lidl op [adres Lidl] en ziet bij de hoofdingang twee mannen met bivakmutsen op. Eén van de mannen, NN2, drukt een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen zijn hoofd en [naam 2] moet onder dreiging van dit wapen de code van de kantinedeur in toetsen, zodat deze open gaat. In de kantine zitten drie eerder aangekomen medewerkers: [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] . De twee mannen roepen dat ze op de grond moeten gaan liggen en hun telefoons moeten inleveren. [naam 3] wordt vervolgens meegenomen naar het aangrenzende kantoor waar de kluis staat. Omdat [naam 3] de code niet weet komt NN2 met [naam 3] weer terug. Vervolgens wordt [naam 1] meegenomen naar het kantoor en NN1 blijft in de kantine. [naam 1] wordt door NN2 de kluisruimte binnen getrokken, geduwd en op zijn knieën gedwongen, waarbij NN2 het wapen tegen zijn hoofd houdt en bedreigende woorden roept. [naam 1] typt de code in van de kluis, maar de kluis gaat niet open vanwege een tijdslot. Daarna komt NN1 ook binnen en zegt [naam 1] de kluis te openen. NN2 geeft het vuurwapen aan NN1 en loopt richting de kantine. NN1 blijft bij [naam 1] en blijft dreigend met het vuurwapen roepen dat hij de kluis moet open maken. NN2 komt weer terug met de telefoon van [naam 1] . In de kluisruimte wordt [naam 1] vervolgens door NN2 gedwongen om zijn telefoon te resetten, terwijl NN2 het wapen tegen zijn hoofd houdt en er wordt gedreigd met de woorden: "Ik zie dat je kleintje hebt ik zou maar luisteren". Vervolgens rennen de twee mannen omstreeks 06.07 uur weg met de telefoon van [naam 1] , waarbij ze tegen het personeel roepen: "Jullie mogen een halfuur niet bewegen, anders schieten we". Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat de eerste dader (NN1 op de beelden van Lidl) een blauwe spijkerbroek, zwarte handschoenen en een zwarte jas van het merk The North Face draagt en de tweede dader (NN2 op de beelden van Lidl) grijze schoenen met een witte zool, zwarte handschoenen met een logo bij de pink, een zwarte sporttas met witte bies en een zwarte jas met capuchon. Om 06.08.31 uur is op camerabeelden van een woning op [adres 2] te zien dat twee mannen, die lijken op de twee daders van de overval, uit de richting van [adres 3] komen aangerend en in de richting van de [adres 4] rennen en dat er iets zwarts langs het been van de achterste persoon valt. Om 08.00 uur is op [straatnaam] ter hoogte van nummer [nummer] door een getuige een handschoen gevonden. Hierop is – na forensisch onderzoek – DNA van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen.
Tijdens de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte] op 19 april 2023 zijn een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (naar later blijkt een balletjespistool) en de iPhone van [naam 1] aangetroffen. Verder is in de box bij de woning een tas aangetroffen met daarin een handschoen ‘portwest’, een handschoen ‘4tecx’, een bivakmuts, een spijkerbroek en een jas van The North Face. Deze kledingstukken zijn forensisch onderzocht. Op de binnenzijde van de bivakmuts (rondom mondregio en randen opening) is DNA aangetroffen dat met een frequentie van ‘kleiner dan 1 op 1 miljard’ matcht met het DNA-profiel van verdachte. Op de binnenzijde van de kraag en manchet van de jas en de binnenzijde van de draagband en steekzakken van de spijkerbroek is een DNA-mengprofiel met een afgeleid hoofdprofiel aangetroffen dat met frequentie van ‘kleiner dan 1 op 1 miljard’ matcht met het DNA-profiel van verdachte. Op de binnenzijde van de twee handschoenen is DNA aangetroffen van twee personen, waarvan een relatief grote hoeveelheid DNA met een frequentie van ‘kleiner dan 1 op 1 miljard’ matcht met het DNA-profiel van verdachte.
Verdachte heeft – eerst ter zitting – verklaard dat hij niet bij de overval betrokken is geweest en dat hij een jas van The North Face, een bivakmuts en handschoenen in meerdere videoclips heeft gedragen en zijn DNA zo op de aangetroffen kledingstukken terecht kan zijn gekomen. De rechtbank vindt deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. Verdachte heeft desgevraagd ook niet kunnen aangeven wanneer de videoclips zijn opgenomen en waarom deze kledingstukken in de woning van de medeverdachte lagen. Hoewel verdachte niet goed herkenbaar in beeld is op de videoclips, wil de rechtbank nog wel aannemen dat verdachte hierin meespeelt en dat hij daarin een bivakmuts en een jas van The North Face draagt. Dit neemt niet weg dat zijn DNA – met de hoogst mogelijke matchkans – op kledingstukken is aangetroffen die overeenkomen met de kleding van één van de overvallers en dat die kledingstukken zijn aangetroffen in een box van de mededader van de overval, waarover wordt gesproken in afgeluisterde tapgesprekken. Uit een tapgesprek van 23 mei 2023 tussen de medeverdachte en zijn broer [naam broer medeverdachte] blijkt namelijk dat daarin wordt gesproken over de overval op Lidl, dat DNA van mededader ‘ [eerste letter voornaam verdachte] ’ op spullen zouden zitten in een tas die in de box staat en dat [naam broer medeverdachte] was benaderd door ‘ [eerste letter voornaam verdachte] ’ over de tas die in de box staat. Uit een tapgesprek van 20 juni 2023 blijkt dat [naam broer medeverdachte] pas nog had gesproken met ‘lange’. Dat verdachte de ‘ [eerste letter voornaam verdachte] ’ en ‘lange’ is waarover wordt gesproken in de tapgesprekken, concludeert de rechtbank onder meer op basis van de verklaring die [naam broer medeverdachte] als getuige bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Hij verklaard dat verdachte ‘ [eerste letter voornaam verdachte] ’ wordt genoemd en hij bevestigt dat hij verdachte in de stad is tegengekomen (toen de medeverdachte nog in voorarrest zat) en dat er toen is gesproken over de tas. De getuige is consistent in zijn verklaring en zijn verklaring past ook bij wat in de tapgesprekken wordt gezegd. Verder blijkt uit nader onderzoek naar de telefoon van verdachte dat hij zijn telefoon opneemt als ‘lange’ en dat zijn telefoonnummer in de telefoon van de medeverdachte staat opgeslagen als ‘ [naam 5] ’ en zij contact met elkaar hebben gehad.
Gelet op de plaats van het aantreffen van de kledingstukken (bij de mededader van de overval) in combinatie met het feit dat één van de overvallers gelijkende kleding draagt en er op elk kledingstuk een DNA-hoofdprofiel van verdachte is afgeleid met de hoogste matchkans die mogelijk is, maakt dat – hoewel het hier gaat om verplaatsbare objecten – deze sporen in dit geval door de rechtbank als dadersporen worden aangemerkt. Gelet op de omstandigheid dat ook steeds DNA van verdachte is aangetroffen op de binnenzijden van de spijkerbroek, jas en handschoenen en aan de binnenzijde rondom de mondregio en openingen van de bivakmuts, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat iemand anders dan verdachte deze kledingstukken tijdens de overval heeft gedragen. De raadsman heeft nog aangevoerd dat de jas op de beelden van Lidl een gewatteerde jas is en dat de jas in de box bij de medeverdachte een dunne jas betreft en het dus niet dezelfde jas kan zijn. Dit verweer wordt eveneens verworpen. De rechtbank heeft de camerabeelden van de overval in raadkamer bekeken en vindt dat de jas van The North Face op de beelden geen gewatteerde jas betreft. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het om dezelfde jas gaat.
Alles in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte één van de daders van de overval is geweest. Uit (de beschrijving van) de beelden blijkt ook dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, nu zij beiden afwisselend het wapen hebben vastgehouden en hiermee hebben gedreigd richting de medewerkers. Feit 1 (de diefstal in vereniging met geweld van de iPhone van [naam 1] ) en feit 2 (de poging tot diefstal in vereniging met geweld) worden dan ook bewezen verklaard. Ten aanzien van feit 1 worden alleen die onderdelen bewezen verklaard die zien op gedragingen jegens [naam 1] en die verband houden met het wegnemen van zijn iPhone. Van de overige onderdelen wordt verdacht partieel vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.op 21 maart 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een telefoon (merk: Iphone), die aan [naam 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan een andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door opzettelijk gewelddadig en dreigend,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [naam 1] te richten en
- [naam 1] voor een kluis op zijn knieën te duwen en te laten zitten en
- die [naam 1] te dwingen voornoemde telefoon te resetten en vervolgens die telefoon uit de handen van die [naam 1] te pakken en
- tijdens voornoemde handelingen te zeggen:
"Ik zie dat je kleintje hebt ik zou maar luisteren" en
"Jullie mogen een halfuur niet bewegen, anders schieten we";
2.
op 21 maart 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een geldbedrag dat aan Lidl ( [adres Lidl] ) toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en bedreiging met geweld tegen medewerkers van Lidl, te weten [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en een andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- naar de Lidl gelegen aan de [adres Lidl] zijn toegegaan en
- voornoemde [naam 2] hebben vastgepakt en vastgehouden en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd en de nek van die [naam 2] hebben gedrukt/gehouden,
- die [naam 2] voornoemd pand van de Lidl binnen hebben geduwd en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] hebben getoond en voorgehouden en gericht en gericht gehouden en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van [naam 1] hebben gedrukt en gedrukt gehouden en
- [naam 1] de kluisruimte van voornoemde Lidl binnen hebben getrokken en geduwd en
- [naam 1] voor een kluis op zijn knieën hebben geduwd en hebben laten zitten en
- tijdens voornoemde handelingen hebben gezegd:
"Je werkt hier wel. Werk nou maar mee!" en
"Je weet wel hoe het moet" en
"dan trekken we" en
"We gaan je schieten, we gaan je schieten" en
"Ik zie dat je kleintje hebt ik zou maar luisteren" en
"Jullie mogen een halfuur niet bewegen, anders schieten we",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast moet aan verdachte ook de maatregel van tbs met dwangverpleging worden opgelegd, omdat verdachte tijdens de voorwaardelijke beëindiging van een eerder opgelegde PIJ-maatregel (13-650013-18) de huidige strafbare feiten heeft gepleegd, verdachte onvoldoende is behandeld en de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om verdachte in een ambulant kader te begeleiden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen tbs-maatregel op te leggen, bij gebrek aan voldoende inzicht in zijn persoonlijkheid en een eventuele verklaring voor het strafbare handelen vanuit die persoonlijkheid, alsook omdat uit het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC-rapport) blijkt dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling kan worden vastgesteld.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feitenVerdachte heeft zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan een zeer brutale, gewapende overval op een supermarkt. Daarbij hebben zij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp medewerkers van de supermarkt bedreigd met de bedoeling om de inhoud van de kluis te bemachtigen. Verdachte en zijn medeverdachte zijn vroeg in de ochtend naar de supermarkt gegaan toen de supermarkt nog niet geopend was voor klanten en hebben één van de medewerkers onder bedreiging van het wapen gedwongen om de code van de kantinedeur in te toetsen, zodat deze open ging. In de kantine zaten drie eerder aangekomen medewerkers die op de grond moesten gaan liggen, waarbij medewerker [naam 3] werd meegenomen naar het aangrenzende kantoor waar de kluis staat. Omdat [naam 3] de code van de kluis niet wist, werd zijn leidinggevende, [naam 1] , vervolgens de kluisruimte binnen getrokken en onder bedreiging van het wapen op zijn knieën gedwongen. In de kluisruimte lukte het [naam 1] niet om de kluis te openen vanwege een tijdslot, waarna de verdachten wederom het wapen tegen het hoofd/in de nek van het slachtoffer hebben gezet en herhaalden dat hij de kluis moest openen. Toen dit opnieuw niet lukte, zijn verdachte en zijn medeverdachte er uiteindelijk vandoor gegaan met de telefoon van [naam 1] die hij onder dreiging van het wapen heeft moeten resetten.
Dit soort delicten hebben begrijpelijkerwijs een grote impact op de slachtoffers en veroorzaken daarnaast in de samenleving sterke gevoelens van onrust en onveiligheid. Slachtoffers van dergelijke overvallen ondervinden daarvan in het algemeen langdurig nog de gevolgen. Dit blijkt ook wel uit de aangiftes en de vorderingen van de benadeelde partijen waarin de slachtoffers aangeven dat zij sinds de overval last hebben van nachtmerries, nu nog steeds last hebben van gevoelens van onveiligheid en/of bang zijn dat er een nieuwe overval plaatsvindt. Hiermee hebben verdachte en zijn medeverdachte op geen enkele wijze rekening gehouden. Zij hebben met hun handelen alleen hun eigen financiële gewin voor ogen gehad. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het PBC-rapport van 13 februari 2024, opgemaakt door psychiater T. den Boer en GZ-psycholoog A. Witvliet. Het PBC-rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Psychologisch onderzoek:
Betrokkene is gedurende zijn verblijf in het PBC vijf keer ontmoet en kortdurend gesproken, maar hij heeft alle keren aangegeven niet inhoudelijk in gesprek te willen. Betrokkene is een verzorgde man die conform kalenderleeftijd (22 jaar) oogt. Gedurende zijn verblijf in het PBC is de oriëntatie in tijd, plaats en persoon ongestoord en worden er tijdens de ontmoetingen en op de groep geen problemen in de realiteitstoetsing, in de vorm van hallucinaties of wanen, waargenomen. Ook voor stoornissen of afwijkingen in het denken worden geen aanwijzingen gezien. Zijn vermogen tot lezen en schrijven oogt gering en hij heeft moeite het overzicht te behouden. Er komen derhalve enige aanwijzingen naar voren voor beperkingen in de verstandelijke vermogens, maar het is niet mogelijk om vanuit deze beperkte indrukken een conclusie te trekken over zijn verstandelijke vermogens. Als het aankomt op zijn financiële zaken of financieel gerelateerde post lijkt betrokkene het moeilijk te hebben. Zijn vermogen tot lezen en schrijven oogt gering en hij heeft moeite het overzicht te behouden. Er komen derhalve enige aanwijzingen naar voren voor beperkingen in de verstandelijke vermogens, maar het is niet mogelijk om vanuit deze beperkte indrukken een conclusie te trekken over zijn verstandelijke vermogens. Het valt overigens op dat betrokkene niet goed in staat lijkt op adequate wijze hulp te vragen bij het verkrijgen van grip op zijn financiële situatie. Hij lijkt zich niet graag kwetsbaar op te willen stellen. Ook is de groepsleiding gevraagd een observatielijst over de symptomen van ADHD in te vullen, aangezien er uit de stukken valt op te maken dat er in het verleden is gesproken over ADHD. Na invulling blijkt de groepsleiding in het functioneren van betrokkene op de leefafdeling geen enkel criterium van ADHD waar te nemen.
Psychiatrisch onderzoek:Op basis van dit onderzoek komen geen aanwijzingen naar voren voor een actueel psychisch ontregeld toestandsbeeld, maar zicht op de persoonlijkheid van betrokkene ontbreekt. Op basis van de huidige observaties komt geen beeld van overmatige onrust naar voren. Deze observaties zijn echter onvoldoende om een eerder gestelde diagnose van ADHD te ontkrachten, maar ook om deze te herbevestigen. Voor onderzoeker is het niet duidelijk wat (nu nog) de betekenis is van de destijds beschreven neurocognitieve stoornis. De observatie biedt onvoldoende aanknopingspunten om ernstige psychopathologie (zowel in de vorm van een ernstige psychiatrische aandoening als in de vorm van ernstige persoonlijkheidspathologie) vast te stellen. De informatie over de ontwikkeling en levensloop van betrokkene roept wel vragen op over met name zijn capaciteiten en de persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij beperkte intellectuele en sociaal-emotionele capaciteiten naast een antisociale en mogelijk ook narcistische kwetsbaarheden in de persoonlijkheid niet worden uitgesloten. Dit onderzoek biedt echter onvoldoende basis om te komen tot nadere diagnostiek van het huidige functioneren van betrokkene.
Beantwoording van de vraagstelling:
Zoals weergegeven in het milieuonderzoek, is zicht verkregen op enkele aspecten van de levensloop van betrokkene. Tevens is informatie uit eerdere psychodiagnostische onderzoeken beschikbaar gekomen. Deze beschikbare informatie, waaronder de informatie over de behandeling in het kader van de PIJ-maatregel, leidt tot vragen over met name de intellectuele capaciteiten, neurobiologische kwetsbaarheden en persoonlijkheidsontwikkeling en de mate van middelengebruik bij betrokkene. Op basis van de observaties in het PBC en de beschikbaar gekomen informatie over zijn functioneren in de PI na aanhouding voor het huidige ten laste gelegde, kunnen de eerder gestelde diagnoses niet zonder meer worden overgenomen. Er is geen zicht verkregen op hoe de mogelijke intellectuele beperking zich in het dagelijks leven zou manifesteren, op welke domeinen de beperkingen dan zouden liggen en hoe invaliderend de beperkingen dan zouden zijn, aangezien betrokkene zich binnen de kaders van detentie en het PBC zonder noemenswaardige problemen weet te handhaven. Het is dus niet duidelijk of er sprake is van een intellectuele beperking en in hoeverre deze forensisch relevant is. In het algemeen functioneren van betrokkene tijdens zijn verblijf in het PBC komen geen aanwijzingen voor verhoogde impulsiviteit, (bewegings)onrust en/of concentratieproblemen naar voren. De eerder geconstateerde ADHD kan dan ook niet zonder meer worden overgenomen. Op basis van de beschikbare informatie komt een beeld naar voren van toenemende gedragsproblemen gedurende zijn jeugd, hetgeen destijds als normoverschrijdende gedragsstoornis werd geclassificeerd. Dit kan gezien worden als een gedragsmatige voorloper van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis. Op basis van de observatie worden geen aanknopingspunten gevonden om een dergelijke diagnose te stellen. Betrokkene heeft zich op een sociaal voldoende vaardige en beleefde wijze opgesteld tijdens zijn verblijf in het PBC. Of er onderliggend sprake is van problemen in het interpersoonlijk functioneren of zelf-functioneren, zoals afwijkende cognities en/of emotieregulatie-problematiek, is onderzoekers vanwege de weigering van betrokkene om zich te laten kennen, niet duidelijk geworden. Tot slot blijkt uit een urinecontrole, afgenomen bij binnenkomst in het PBC, dat betrokkene kort daaraan voorafgaand gebruik heeft gemaakt van cannabis. Tijdens zijn verblijf in het PBC zijn er geen aanwijzingen voor gebruik. Evenmin worden aanwijzingen voor zucht naar middelen gevonden.
Op basis van de observatie is wel duidelijk geworden dat geen sprake is van een op de voorgrond staande ernstige psychiatrische aandoening, zoals een psychotische stoornis, een ernstige stemmings- of angststoornis, een dwangstoornis, een ernstige trauma gerelateerde stoornis of een dissociatieve stoornis. Evenmin zijn er aanwijzingen voor een autismespectrumstoornis. Vanwege het ontbreken van zicht op het psychisch functioneren van betrokkene en de mogelijke aanwezigheid van forensisch relevante psychopathologie, is het niet mogelijk de overige vragen te beantwoorden.
Tot slot kunnen onderzoekers ook geen advies geven met betrekking tot het al dan niet toepassen van het jeugdstrafrecht. Hiervoor ontbreekt naast zicht op het huidige ontwikkelingsniveau, ook zicht op de pedagogische beïnvloedbaarheid en de eerdergenoemde contextuele factoren.
Voorts is kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 11 maart 2024, opgemaakt door reclasseringsmedewerkster [naam 6] . Op de zitting heeft de rechtbank reclasseringsmedewerkster [naam 7] als deskundige gehoord en zij heeft bevestigd wat in het advies van haar collega staat vermeld. Het reclasseringsrapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Voor zijn huidige detentie werd betrokkene begeleid door de reclassering in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van een PIJ-maatregel. Op praktisch gebied leek hij zijn zaken redelijk op orde te hebben. Hij had huisvesting, een dagbesteding (hoewel niet structureel) en een inkomen. Er was geen sprake van middelengebruik. Zorgelijk was de houding van betrokkene ten aanzien van het nakomen van afspraken. Ook is hij niet dan wel onvoldoende in staat gebleken voldoende te profiteren van de hem geboden trajecten. Op dit moment zien wij geen mogelijkheid om betrokkene verder te begeleiden. In ambulant kader is veel ingezet en niet afdoende gebleken. Wij adviseren dan ook om betrokkene bij schuldigbevinding af te straffen zonder reclasseringsbemoeienis. In het kader van detentiefasering (en eventueel v.i.) kunnen we opnieuw kijken wat er nodig en mogelijk is. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Het risico op letsel wordt ingeschat als hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Wij adviseren om het volwassenstrafrecht toe te passen. Hoewel er enkele indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht, achten wij het toepassen daarvan een gepasseerd station. Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De afgelopen jaren heeft betrokkene (intensieve) behandeling en/of begeleiding ontvangen, hetgeen (ernstige) recidive niet heeft kunnen voorkomen.
Gelet op het advies van de reclassering is de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast.
Oriëntatiepunten voor straftoemeting
Bij het bepalen van de straf is gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor een overval op een winkel met ‘licht geweld/bedreiging’ is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaar en bij een overval met ‘ander geweld’ een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar. Strafvermeerderend weegt mee dat bij de overval gebruik is gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank vindt dat de bewezen verklaarde feiten tussen deze twee oriëntatiepunten in vallen.
Andere relevante omstandigheden
De rechtbank heeft geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 28 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 2018 is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Gelet op het tijdsverloop, in combinatie met de jeugdige leeftijd van verdachte, zal de rechtbank dit niet in strafverzwarende zin meewegen.
De straf
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, en met name de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, is een forse gevangenisstraf de enige passende straf. De rechtbank zal aan verdachte geen voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden opleggen, omdat de reclassering heeft aangegeven dat zij geen mogelijkheden meer zien en verdachte eveneens heeft aangegeven niet meer te willen meewerken aan bijzondere voorwaarden. Alles afwegende wordt aan verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Geen tbs-maatregel
De officier van justitie heeft ook geëist dat aan verdachte – naast een gevangenisstraf – de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt. Tbs met dwangverpleging is – kort gezegd – bedoeld voor personen die vanuit een stoornis strafbaar handelen en daarvoor behandeling nodig hebben. Het opleggen van de tbs-maatregel is slechts mogelijk indien (onder meer) de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel vereist. Daarvoor moet sprake zijn van dusdanig ernstige vergrijpen en/of een dusdanig grote kans op het plegen daarvan, dat het beschermingsbelang van de maatschappij zwaarder weegt dan het belang van verdachte bij zijn vrijheid. Die situatie doet zich op dit moment naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Het enkele feit dat verdachte in 2018 (als jeugdige) eerder is veroordeeld tot een PIJ-maatregel en de omstandigheid dat de reclassering aangeeft dat sprake is van een hoge kans op recidive en zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen, rechtvaardigt nog niet de oplegging van een tbs-maatregel. Nog belangrijker is dat uit het hiervoor genoemde PBC-rapport volgt dat de eerder bij verdachte gestelde diagnoses niet zonder meer kunnen worden overgenomen en dat geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden dat bij verdachte sprake is van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis, een ernstige psychiatrische aandoening en/of een autismespectrumstoornis, ook al heeft verdachte niet volledig meegewerkt aan het onderzoek. Nu de eerder gestelde diagnoses niet zonder meer kunnen worden overgenomen en er op dit moment geen aanknopingspunten zijn voor het vaststellen van een (ernstige) stoornis, vindt de rechtbank de oplegging van een tbs-maatregel niet passend. De rechtbank zal hier dan ook niet toe overgaan.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen: één telefoon, Apple iPhone 12, vallende onder goednummer PL1300-2023062957-6369357.
De officier van justitie heeft verzocht de telefoon terug te geven aan verdachte. De raadsman heeft geen standpunt ten aanzien van het beslag ingenomen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de telefoon kan worden teruggegeven aan verdachte.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij [naam 1] (feit 1 en 2)
De benadeelde partij [naam 1] (feit 1 en 2) vordert € 726,41 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 720,- aan kosten van een telefoon en € 6,41 voor kosten van wettelijke thuiskopieheffing, en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente
.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleitte vrijspraak.
De rechtbank overweegt als volgt.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank acht daarbij van belang dat [naam 1] sinds de diefstal geen gebruik heeft kunnen maken van zijn telefoon en genoodzaakt is geweest om een nieuwe telefoon aan te schaffen. De hoogte van de gevorderde materiële schade is voldoende onderbouwd en de vordering zal dan ook worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment (21 maart 2023) waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
De rechtbank is ten aanzien van de immateriële schade van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon mag worden aangenomen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De gevorderde immateriële schade van € 2.500,- vindt de rechtbank – rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend – billijk. De gevorderde immateriële schade zal dan ook in zijn geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment (21 maart 2023) waarop het strafbare feit is gepleegd.
Kortom, de vordering van de benadeelde partij wordt volledig toegewezen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens [naam 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. In het geval een ander wordt veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander is betaald.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.226,41 (drieduizendtweehonderdzesentwintig euro en eenenveertig cent). Ook deze schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk opgelegd.
Benadeelde partij [naam 3] (feit 2)
De benadeelde partij [naam 3] (feit 2) vordert € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleitte vrijspraak.
De rechtbank is ten aanzien van de immateriële schade van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon mag worden aangenomen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De gevorderde immateriële schade van € 2.500,- vindt de rechtbank – rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend – billijk. De gevorderde immateriële schade zal dan ook in zijn geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment (21 maart 2023) waarop het strafbare feit is gepleegd.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens [naam 3] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. In het geval een ander wordt veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander is betaald.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro). Ook deze schadevergoedings-maatregel wordt hoofdelijk opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren hetzij de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2:
poging tot diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren hetzij de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van één telefoon, Apple iPhone 12, vallende onder goednummer PL1300-2023062957-6369357.
Vordering [naam 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van € 726,41 (zevenhonderdzesentwintig euro en eenenveertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 maart 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] , aan de Staat € 3.226,41 (drieduizendtweehonderdzesentwintig euro en eenenveertig cent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 maart 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering [naam 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 3] toe tot een bedrag van € 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 maart 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 3] , aan de Staat € 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 maart 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter,
mrs. K. Duker en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2024.