In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een ZZP'er in de zorg, handelend onder de naam '[handelsnaam]', en Knab N.V. (voorheen Aegon Bank N.V.). De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Rafik, vorderde de voortzetting van zijn bankrelatie met Knab, toegang tot zijn bankrekening en de verwijdering van zijn gegevens uit het Intern Verwijzingsregister (IVR) van Knab. De achtergrond van het geschil ligt in de opzegging van de bankrelatie door Knab, die dit deed op basis van zorgen over witwasrisico's en onvoldoende inzicht in de transacties op de rekening van de eiser. Tijdens de zitting op 25 april 2024 heeft de eiser zijn vorderingen toegelicht, maar Knab heeft verweer gevoerd en twijfels geuit over de geloofwaardigheid van de door de eiser opgegeven gewerkte uren en de aard van de transacties. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Knab voldoende redenen had om de bankrelatie te beëindigen op grond van artikel 5 lid 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). De rechter heeft geconcludeerd dat de vorderingen van de eiser worden afgewezen en dat hij de proceskosten moet vergoeden.