8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op [benadeelde partij] . waar hij op dat moment als medewerker werkzaam was. Vooraf heeft verdachte zijn mededader geïnformeerd over de aanwezigheid van een kluis. Op de dag zelf heeft hij tijdens zijn werk zijn mededader op de hoogte gebracht van het juiste moment om de overval te plegen. De mededader is vervolgens naar binnengekomen met een mes en heeft het mes op de keel van verdachte, die zich voordeed als slachtoffer, gezet. Ook heeft de mededader onder andere gedreigd de vingers van verdachte er af te hakken als de collega van verdachte de kluis niet zou opendoen. De collega heeft vervolgens de kluis geopend. Uit de kluis is ongeveer € 5.000,- weggenomen.
Overvallen zijn ernstige feiten die bovenal veel angst en psychisch leed teweegbrengen bij de slachtoffers naast financiële schade. Dat blijkt ook het geval te zijn geweest in deze zaak. De medewerker die in de winkel aanwezig was toen de overval werd gepleegd, is nog steeds onder behandeling van een psycholoog. Daarnaast heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat zijn werkgever in hem als werknemer had gesteld en heeft zijn werkgever als gevolg van de overval moeite om personeelsleden te vertrouwen. Ook heeft de werkgever door de overval schade geleden, omdat er veel actie moest worden ondernomen naar aanleiding van het incident. Zo moest een
health and safety managerter plaatse komen en heeft de werkgever het slachtoffer en verdachte naar het politiebureau en daarna naar huis gebracht. Het is een kwalijke zaak dat verdachte en zijn mededader puur uit eigen financieel gewin bereid zijn geweest een forse inbreuk te maken op de lichamelijke en psychische integriteit van anderen. Verder dragen dit soort feiten bij aan algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte een valse aangifte gedaan, terwijl hij zelf bij het plegen van het feit betrokken is geweest en de overval mogelijk heeft gemaakt. De verdachte heeft op die manier op brutale wijze politie en justitie bewust op een verkeerd spoor getracht te zetten en zich daarbij valselijk als slachtoffer en aangever voorgedaan.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Zonder noemenswaardige aanleiding heeft verdachte geweld gebruikt door het slachtoffer op een plein tegen het hoofd te slaan en tegen de buik en ribben te trappen. Hierdoor is het slachtoffer op de grond gevallen en is letsel aan zijn elleboog veroorzaakt. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat bovendien verstandelijk beperkt is en een verstandelijk vermogen van een kind van tien jaar oud heeft, ernstig aangetast.
Persoon van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 18 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Reclasseringsadvies
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapportages van 19 januari 2024, 27 februari 2024 en 11 april 2024.
In het rapport van 19 januari 2024 staat - zakelijk weergegeven – onder meer het volgende. De kalenderleeftijd van verdachte komt overeen met hoe hij overkomt. Er zijn geen vermoedens van een licht verstandelijke beperking. Wel lijkt verdachte ontvankelijk voor sociale, emotionele en praktische ondersteuning en beïnvloeding door volwassenen. De reclassering kan vanwege de proceshouding van verdachte echter geen advies geven over het wel of geen toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
In het rapport van 27 februari 2024 staat - zakelijk weergegeven - onder meer dat de reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en heeft uitgelegd wat zijn rol in het tenlastegelegde in zaak A is geweest. Daarbij wegen zij mee dat verdachte een bewuste en weloverwogen keuze heeft gemaakt en dat hij heeft aangegeven dat hij van tevoren heeft nagedacht over de mogelijke consequenties.
In het rapport van 11 april 2024 staat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende. Er zijn geen aanknopingspunten voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Betrokkene functioneert immers niet op verstandelijk beperkt niveau, kiest bewust voor crimineel gedrag en er lijken geen mogelijkheden te zijn voor pedagogische beïnvloeding. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, waaronder een persoonlijkheidsonderzoek (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), contactverbod, locatieverbod (met elektronische monitoring), locatiegebod (met elektronische monitoring) en dagbesteding.
Verdachte toont weinig empathie, kan zich niet verplaatsen in de slachtoffers en denkt dat zijn gedrag geen gevolgen zal hebben. Hij lijkt agressief gedrag bewust in te zetten en kan een geweldsreactie als passend zien, zoals bij de mishandeling van aangever. Op 28 maart 2024 heeft de reclassering contact gehad met de casemanager van de [detentieplaats 1] . Verdachte is vanuit [detentieplaats 2] naar [detentieplaats 1] overgeplaatst, omdat verdachte iemand zodanig zou hebben mishandeld dat die persoon een gebroken kaak had.
Verdachte heeft blijkens de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 januari 2021 op het speciaal basisonderwijs gezeten. Na het basisonderwijs is hij naar het voortgezet speciaal onderwijs gegaan, omdat hij extra ondersteuning nodig had op het gebied van sociaal-emotioneel functioneren. Ook heeft verdachte volgens de Raad van de Kinderbescherming moeite met autoriteit.
Advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 18 april 2024. In dit adviesrapport staat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende. Uit het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming komt naar voren dat verdachte in de periode van de verdenking van de mishandeling niet lekker in zijn vel zat, omdat hij twee maanden daarvoor ook al betrokken was geweest bij een incident waar hij en twee vrienden door meerdere bouwvakkers zijn mishandeld. Bij dit incident is één van de bouwvakkers om het leven gekomen. Verdachte is voor dit incident vrijgesproken, omdat er sprake zou zijn geweest van noodweer. Sindsdien heeft verdachte geen hulp of behandeling gehad om dit te kunnen verwerken, terwijl de situatie wel impact op hem heeft (gehad). Zijn school heeft hem destijds wel geadviseerd om een aanmelding bij de Waag te doen, maar dit heeft hij niet meer gedaan nadat sprake bleek van een lange wachtlijst. Omdat het niet bekend is in hoeverre dit incident impact heeft op het gedrag van verdachte is het wel belangrijk dat dit wordt uitgezocht.
De Raad voor de Kinderbescherming ziet een toename van geweld en agressie bij verdachte. Zo wordt hij in korte tijd van meerdere geweldsdelicten verdacht. Daarnaast zijn er andere registraties bij de politie bekend die duiden op agressief gedrag. Tijdens Walibi Halloween heeft hij een parkverbod gekregen, omdat hij die dag twee keer ruzie had met andere bezoekers.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte naar school en stage gaat volgens rooster en meewerkt aan de hulpverlening en behandeling die door de reclassering nodig wordt geacht.
Op de zitting van 30 april 2024 heeft [naam 3] , medewerker bij de Raad voor de Kinderbescherming, de inhoud van het rapport en de daarin geformuleerde adviezen herhaald en bevestigd. In aanvulling daarop verklaart zij dat zij zich aansluit bij het advies van de reclassering dat verdachte moet meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
Op te leggen straf
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank kan zich niet vinden in het advies van de reclassering en ziet aanleiding om zowel in zaak B als in zaak A het jeugdstrafrecht toe te passen. Met name vanwege de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat er nog geen hulpverlening is gestart na het incident waarbij de bouwvakker is overleden, terwijl dit wel was geïndiceerd, vindt de rechtbank dat verdachte in aanmerking komt voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte nog bij zijn ouders woont en dat in het reclasseringsadvies van 19 januari 2024 staat beschreven dat verdachte ontvankelijk lijkt voor sociale, emotionele en praktische ondersteuning van volwassenen. Verder heeft verdachte op de zitting ervan blijk gegeven dat hij beïnvloedbaar lijkt te zijn en open staat voor hulp.
Oriëntatiepunten
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen voor jeugdigen die de rechtbanken en gerechtshoven onderling hebben afgesproken in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij een overval op een winkel (zaak A, feit 1) is het vertrekpunt een jeugddetentie van vier maanden. Bij het doen van een valse aangifte zonder ernstig gevolg voor anderen (zaak A, feit 2) is het oriëntatiepunt een taakstraf van dertig uren. Voor een mishandeling met een enkele klap is het oriëntatiepunt een taakstraf van twintig uren en bij meerdere klappen is het oriëntatiepunt een taakstraf van veertig uren.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat er, omdat zij toepassing geeft aan het jeugdstrafrecht in zaak A en B, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank neemt bovengenoemde oriëntatiepunten daarbij als vertrekpunt, maar ziet gelet op de ernst en omvang van de gepleegde feiten wel aanleiding een hogere straf op te leggen dan het totaal van deze oriëntatiepunten. Vanwege de jonge leeftijd van verdachte zal een deel van de op te leggen jeugddetentie als voorwaardelijk deel worden opgelegd.
De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans met beide handen aangrijpt en probeert om, met hulp en begeleiding van de reclassering, een andere richting te geven aan zijn leven. De rechtbank heeft daarbij gemerkt dat het incident met de overleden bouwvakker een grote impact heeft gehad op het leven van verdachte. Ook lijkt verdachte licht ontvlambaar en een agressie- en autoriteitsprobleem te hebben. Het agressieprobleem leidt de rechtbank onder meer af uit het onder zaak B bewezenverklaarde, maar ook uit de incidenten in Walibi en het Huis van Bewaring waar verdachte bij betrokken lijkt te zijn. Dit vindt de rechtbank zorgelijk. Gelet hierop is een persoonlijkheidsonderzoek en daaruit voortvloeiende ambulante behandeling noodzakelijk. Ook vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte weer structuur in zijn leven krijgt door weer naar school en/of werk te gaan.
De rechtbank vindt alles afwegende een jeugddetentie van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank zal aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering in het advies van 11 april 2024 zijn geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod, locatieverbod en locatiegebod.