ECLI:NL:RBAMS:2024:2725

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
13/004444-24 (A) en 13/123546-22 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrechtelijke uitspraak inzake overval en mishandeling door een minderjarige

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan een overval op een winkel waar hij als medewerker werkte, en aan mishandeling. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/004444-24 (A) en 13/123546-22 (B) zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. De verdachte heeft op 2 januari 2024 samen met een mededader een overval gepleegd waarbij € 4.823,65 is gestolen, en heeft daarbij geweld gebruikt. Tevens heeft hij een valse aangifte gedaan. In een aparte zaak, zaak B, wordt hij beschuldigd van mishandeling van een slachtoffer op 7 maart 2022. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn achtergrond en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 5.587,22 toegewezen gekregen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/004444-24 (A) en 13/123546-22 (B)
Datum uitspraak: 30 april 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres ] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken zijn hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten en vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.A. Kieft, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] . en van hetgeen door de heer [naam 1] en de heer [naam 2] namens [benadeelde partij] . tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht. Ook is [naam 3] , medewerker bij de Raad voor de Kinderbescherming, als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er - kort gezegd - van beschuldigd dat hij
Zaak A, feit 1
op 2 januari 2024 in Amsterdam samen met een ander of anderen € 4.823,65 euro van [benadeelde partij] heeft gestolen en dat hij en/of de mededader daarbij geweld heeft gebruikt en/of met het gebruiken van geweld heeft gedreigd, onder meer door een mes te tonen en te dreigen het mes te gebruiken;
Zaak A, feit 2
op 2 januari 2024 in Amsterdam een valse aangifte heeft gedaan;
Zaak B
op 7 maart 2022 in Amsterdam [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft mishandeld.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis en gelden als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en de processen-verbaal van aangifte acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met een ander de tenlastegelegde overval heeft gepleegd (zaak A, feit 1), dat hij een valse aangifte heeft gedaan (zaak A, feit 2) en dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld (zaak B).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A, feit 1
op 2 januari 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 4.823,65 euro toebehorende aan de winkel [benadeelde partij] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 4] en/of [naam 5] (die zich voordeed als slachtoffer) gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders, opzettelijk gewelddadig en dreigend,
- een mes zichtbaar heeft vastgehouden en heeft getoond aan die [naam 4] en
- in de nabijheid van die [naam 4] die [naam 5] van achteren heeft vastgepakt en een mes op de keel van die [naam 5] heeft gezet en tegen die [naam 4] heeft gezegd: ‘Waar is het geld? en
- in de nabijheid van die [naam 4] het mes tegen de nek van die [naam 5] heeft aangedrukt en
- die [naam 4] heeft gedwongen om de kluis te openen door tegen die [naam 4] te zeggen ‘Is er meer? Waar is de kluis! Ik steek je in je rug, ik snijd de vingers van je collega eraf. Maak die kluis open of ik steek je collega of snijd zijn vingers eraf. Je moet het open doen, maak open.’;
Zaak A, feit 2
op 2 januari 2024 te Amsterdam aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door ten overstaan van [verbalisant] , hoofdagent bij de Eenheid Amsterdam, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte te doen waarin hij aangeeft slachtoffer te zijn geworden van een diefstal met geweld, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd;
Zaak B
op 7 maart 2022 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door tegen het hoofd te slaan en tegen de ribben en buik te trappen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook in zaak B toepassing dient te worden gegeven aan het volwassenstrafrecht. Zij ziet agressie als rode draad in de rapporten die over verdachte zijn geschreven en houdt ook rekening met de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer in zaak B. Gelet hierop heeft zij gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1 en 2 en zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Verder heeft zij gevorderd hieraan de bijzondere voorwaarden te verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd in het advies van 11 april 2024, met uitzondering van het contactverbod, locatieverbod en locatiegebod.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Primair verzoekt de verdediging om beide zaken te voegen en in beide zaken toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Dit vanwege de jonge leeftijd van verdachte, het gegeven dat hij speciaal onderwijs heeft gevolgd en vanwege het feit dat er, na het incident op 18 januari 2022 waarbij in de nabijheid van verdachte een levensdelict is gepleegd, geen hulpverlening is ingezet terwijl verdachte die wel nodig heeft.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de zaken niet te voegen en in zaak B geen toepassing te geven aan het volwassenstrafrecht, omdat hier geen aanleiding toe is. Wat betreft de strafoplegging heeft zij verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en gelet daarop voor het tenlastegelegde in zaak A onder 1 en 2 een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij verzoekt zij ook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft verzocht hieraan de bijzondere voorwaarden te verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd in het advies van 11 april 2024.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op [benadeelde partij] . waar hij op dat moment als medewerker werkzaam was. Vooraf heeft verdachte zijn mededader geïnformeerd over de aanwezigheid van een kluis. Op de dag zelf heeft hij tijdens zijn werk zijn mededader op de hoogte gebracht van het juiste moment om de overval te plegen. De mededader is vervolgens naar binnengekomen met een mes en heeft het mes op de keel van verdachte, die zich voordeed als slachtoffer, gezet. Ook heeft de mededader onder andere gedreigd de vingers van verdachte er af te hakken als de collega van verdachte de kluis niet zou opendoen. De collega heeft vervolgens de kluis geopend. Uit de kluis is ongeveer € 5.000,- weggenomen.
Overvallen zijn ernstige feiten die bovenal veel angst en psychisch leed teweegbrengen bij de slachtoffers naast financiële schade. Dat blijkt ook het geval te zijn geweest in deze zaak. De medewerker die in de winkel aanwezig was toen de overval werd gepleegd, is nog steeds onder behandeling van een psycholoog. Daarnaast heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat zijn werkgever in hem als werknemer had gesteld en heeft zijn werkgever als gevolg van de overval moeite om personeelsleden te vertrouwen. Ook heeft de werkgever door de overval schade geleden, omdat er veel actie moest worden ondernomen naar aanleiding van het incident. Zo moest een
health and safety managerter plaatse komen en heeft de werkgever het slachtoffer en verdachte naar het politiebureau en daarna naar huis gebracht. Het is een kwalijke zaak dat verdachte en zijn mededader puur uit eigen financieel gewin bereid zijn geweest een forse inbreuk te maken op de lichamelijke en psychische integriteit van anderen. Verder dragen dit soort feiten bij aan algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte een valse aangifte gedaan, terwijl hij zelf bij het plegen van het feit betrokken is geweest en de overval mogelijk heeft gemaakt. De verdachte heeft op die manier op brutale wijze politie en justitie bewust op een verkeerd spoor getracht te zetten en zich daarbij valselijk als slachtoffer en aangever voorgedaan.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Zonder noemenswaardige aanleiding heeft verdachte geweld gebruikt door het slachtoffer op een plein tegen het hoofd te slaan en tegen de buik en ribben te trappen. Hierdoor is het slachtoffer op de grond gevallen en is letsel aan zijn elleboog veroorzaakt. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat bovendien verstandelijk beperkt is en een verstandelijk vermogen van een kind van tien jaar oud heeft, ernstig aangetast.
Persoon van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 18 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Reclasseringsadvies
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapportages van 19 januari 2024, 27 februari 2024 en 11 april 2024.
In het rapport van 19 januari 2024 staat - zakelijk weergegeven – onder meer het volgende. De kalenderleeftijd van verdachte komt overeen met hoe hij overkomt. Er zijn geen vermoedens van een licht verstandelijke beperking. Wel lijkt verdachte ontvankelijk voor sociale, emotionele en praktische ondersteuning en beïnvloeding door volwassenen. De reclassering kan vanwege de proceshouding van verdachte echter geen advies geven over het wel of geen toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
In het rapport van 27 februari 2024 staat - zakelijk weergegeven - onder meer dat de reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en heeft uitgelegd wat zijn rol in het tenlastegelegde in zaak A is geweest. Daarbij wegen zij mee dat verdachte een bewuste en weloverwogen keuze heeft gemaakt en dat hij heeft aangegeven dat hij van tevoren heeft nagedacht over de mogelijke consequenties.
In het rapport van 11 april 2024 staat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende. Er zijn geen aanknopingspunten voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Betrokkene functioneert immers niet op verstandelijk beperkt niveau, kiest bewust voor crimineel gedrag en er lijken geen mogelijkheden te zijn voor pedagogische beïnvloeding. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, waaronder een persoonlijkheidsonderzoek (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), contactverbod, locatieverbod (met elektronische monitoring), locatiegebod (met elektronische monitoring) en dagbesteding.
Verdachte toont weinig empathie, kan zich niet verplaatsen in de slachtoffers en denkt dat zijn gedrag geen gevolgen zal hebben. Hij lijkt agressief gedrag bewust in te zetten en kan een geweldsreactie als passend zien, zoals bij de mishandeling van aangever. Op 28 maart 2024 heeft de reclassering contact gehad met de casemanager van de [detentieplaats 1] . Verdachte is vanuit [detentieplaats 2] naar [detentieplaats 1] overgeplaatst, omdat verdachte iemand zodanig zou hebben mishandeld dat die persoon een gebroken kaak had.
Verdachte heeft blijkens de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 januari 2021 op het speciaal basisonderwijs gezeten. Na het basisonderwijs is hij naar het voortgezet speciaal onderwijs gegaan, omdat hij extra ondersteuning nodig had op het gebied van sociaal-emotioneel functioneren. Ook heeft verdachte volgens de Raad van de Kinderbescherming moeite met autoriteit.
Advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 18 april 2024. In dit adviesrapport staat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende. Uit het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming komt naar voren dat verdachte in de periode van de verdenking van de mishandeling niet lekker in zijn vel zat, omdat hij twee maanden daarvoor ook al betrokken was geweest bij een incident waar hij en twee vrienden door meerdere bouwvakkers zijn mishandeld. Bij dit incident is één van de bouwvakkers om het leven gekomen. Verdachte is voor dit incident vrijgesproken, omdat er sprake zou zijn geweest van noodweer. Sindsdien heeft verdachte geen hulp of behandeling gehad om dit te kunnen verwerken, terwijl de situatie wel impact op hem heeft (gehad). Zijn school heeft hem destijds wel geadviseerd om een aanmelding bij de Waag te doen, maar dit heeft hij niet meer gedaan nadat sprake bleek van een lange wachtlijst. Omdat het niet bekend is in hoeverre dit incident impact heeft op het gedrag van verdachte is het wel belangrijk dat dit wordt uitgezocht.
De Raad voor de Kinderbescherming ziet een toename van geweld en agressie bij verdachte. Zo wordt hij in korte tijd van meerdere geweldsdelicten verdacht. Daarnaast zijn er andere registraties bij de politie bekend die duiden op agressief gedrag. Tijdens Walibi Halloween heeft hij een parkverbod gekregen, omdat hij die dag twee keer ruzie had met andere bezoekers.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte naar school en stage gaat volgens rooster en meewerkt aan de hulpverlening en behandeling die door de reclassering nodig wordt geacht.
Op de zitting van 30 april 2024 heeft [naam 3] , medewerker bij de Raad voor de Kinderbescherming, de inhoud van het rapport en de daarin geformuleerde adviezen herhaald en bevestigd. In aanvulling daarop verklaart zij dat zij zich aansluit bij het advies van de reclassering dat verdachte moet meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
Op te leggen straf
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank kan zich niet vinden in het advies van de reclassering en ziet aanleiding om zowel in zaak B als in zaak A het jeugdstrafrecht toe te passen. Met name vanwege de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat er nog geen hulpverlening is gestart na het incident waarbij de bouwvakker is overleden, terwijl dit wel was geïndiceerd, vindt de rechtbank dat verdachte in aanmerking komt voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte nog bij zijn ouders woont en dat in het reclasseringsadvies van 19 januari 2024 staat beschreven dat verdachte ontvankelijk lijkt voor sociale, emotionele en praktische ondersteuning van volwassenen. Verder heeft verdachte op de zitting ervan blijk gegeven dat hij beïnvloedbaar lijkt te zijn en open staat voor hulp.
Oriëntatiepunten
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen voor jeugdigen die de rechtbanken en gerechtshoven onderling hebben afgesproken in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij een overval op een winkel (zaak A, feit 1) is het vertrekpunt een jeugddetentie van vier maanden. Bij het doen van een valse aangifte zonder ernstig gevolg voor anderen (zaak A, feit 2) is het oriëntatiepunt een taakstraf van dertig uren. Voor een mishandeling met een enkele klap is het oriëntatiepunt een taakstraf van twintig uren en bij meerdere klappen is het oriëntatiepunt een taakstraf van veertig uren.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat er, omdat zij toepassing geeft aan het jeugdstrafrecht in zaak A en B, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank neemt bovengenoemde oriëntatiepunten daarbij als vertrekpunt, maar ziet gelet op de ernst en omvang van de gepleegde feiten wel aanleiding een hogere straf op te leggen dan het totaal van deze oriëntatiepunten. Vanwege de jonge leeftijd van verdachte zal een deel van de op te leggen jeugddetentie als voorwaardelijk deel worden opgelegd.
De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans met beide handen aangrijpt en probeert om, met hulp en begeleiding van de reclassering, een andere richting te geven aan zijn leven. De rechtbank heeft daarbij gemerkt dat het incident met de overleden bouwvakker een grote impact heeft gehad op het leven van verdachte. Ook lijkt verdachte licht ontvlambaar en een agressie- en autoriteitsprobleem te hebben. Het agressieprobleem leidt de rechtbank onder meer af uit het onder zaak B bewezenverklaarde, maar ook uit de incidenten in Walibi en het Huis van Bewaring waar verdachte bij betrokken lijkt te zijn. Dit vindt de rechtbank zorgelijk. Gelet hierop is een persoonlijkheidsonderzoek en daaruit voortvloeiende ambulante behandeling noodzakelijk. Ook vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte weer structuur in zijn leven krijgt door weer naar school en/of werk te gaan.
De rechtbank vindt alles afwegende een jeugddetentie van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank zal aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering in het advies van 11 april 2024 zijn geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod, locatieverbod en locatiegebod.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] . vordert € 5.587,22 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A, onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom volledig worden toegewezen tot een bedrag van € 5.587,22
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 2 januari 2024.
De rechtbank zal de schadevergoedingsverplichting hoofdelijk toewijzen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] . voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank zal hierbij vanwege de jeugdige leeftijd van verdachte de maximale duur van de gijzeling bepalen op nul dagen. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel ook hoofdelijk toewijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 188, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A, feit 1
-
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Zaak A, feit 2
-
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is
Zaak B
-
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een
gedeelte, groot
6 (zes)maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden
ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich na uitnodiging bij Reclassering Nederland. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde werkt mee aan een persoonlijkheidsonderzoek (diagnostische onderzoek) en, indien uit deze diagnostiek blijkt dat er een indicatie is voor behandeling, werkt hij mee aan de behandeling door een, door de reclassering, nader te bepalen forensische ambulante GGZ-instelling. De toezichthouder meldt veroordeelde aan. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Indien het voor de diagnostiek noodzakelijk is dat veroordeelde wordt geobserveerd, dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor observatie en diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van (on)betaald werk en/of opleiding, met een vaste structuur. Veroordeelde gaat hierbij naar school en stage conform zijn (school)rooster.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] . toe tot een bedrag van € 5.587,22 (vijfduizend vijfhonderdzevenentachtig euro en tweeëntwintig eurocent), geheel bestaande uit vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 2 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedraag aan [benadeelde partij] . voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] . aan de Staat € 5.587,22 (vijfduizend vijfhonderdzevenentachtig euro en tweeëntwintig eurocent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 2 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mr. G.M. van Dijk, rechter,
mr. H.L.L. Briët, rechter tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2024.