ECLI:NL:RBAMS:2024:2723

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
13/217285-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van procesafspraken in een strafzaak met betrekking tot witwassen en voorlopige hechtenis

Op 2 april 2024 vond de terechtzitting plaats in de strafzaak tegen de verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is en momenteel gedetineerd is. De rechtbank Amsterdam, onder leiding van voorzitter mr. F. Dekkers en de rechters mr. J.M.R. Vastenburg en mr. G. Demmink, behandelde de zaak. De officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, presenteerde de zaak en de verdachte werd gevraagd naar zijn identiteit. De rechtbank besprak de procesafspraken die waren gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte, maar deze werden door de rechtbank afgewezen. De rechtbank had twee belangrijke redenen voor deze afwijzing: ten eerste kon zij de afspraken over de in beslag genomen goederen niet volgen, omdat de verdachte een groot deel van deze goederen terug zou krijgen, ondanks hun criminele herkomst. Ten tweede was de rechtbank van mening dat de geëiste gevangenisstraf van drie jaar en negen maanden te laag was, gezien de ernst van de feiten. De rechtbank concludeerde dat de procesafspraken niet in lijn waren met de eisen van het recht en dat er geen vordering tot wijziging van de tenlastelegging was gedaan. De rechtbank schorste het onderzoek voor onbepaalde tijd, maar maximaal drie maanden, en droeg de stukken over aan de rechter-commissaris voor verdere behandeling. Tevens werd het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen, omdat de rechtbank geen termen aanwezig achtte voor schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank oordeelde dat het strafvorderlijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/217285-23
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken op 2 april 2024.
Tegenwoordig zijn:
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mr. J.M.R. Vastenburg en mr. G. Demmink, rechters en
mr. G. Brokkelkamp, griffier
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door mr U.E.A. Weitzel, officier van justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte antwoordt op de vragen van de voorzitter, gesteld ten behoeve van het vaststellen van de identiteit van de verdachte, te zijn:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1971 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in “ [detentieplaats] .
De voorzitter beveelt dat het ter terechtzitting van 5 januari 2024 geschorste onderzoek opnieuw wordt aangevangen, omdat de rechtbank nu in een andere samenstelling zitting houdt.
De officier van justitie draagt de zaak voor. De officier van justitie deelt mee dat zij - vanwege de overeengekomen procesafspraken - een meer algemeen geformuleerde tenlastelegging heeft opgesteld die zij middels een vordering tot wijziging van de tenlastelegging kan overleggen. De raadsman en de rechtbank zijn reeds bekend met de inhoud van deze wijziging. De raadsman geeft aan geen bezwaar te hebben tegen een dergelijke wijziging. De voorzitter geeft aan dat de rechtbank eerst de procesafspraken wil bespreken en zich daarna wil terugtrekken voor beraad, alvorens een vordering tot wijziging van de tenlastelegging in behandeling te nemen. De officier van justitie stemt daarmee in.
De voorzitter deelt de inhoud van het dossier mee. Bij vragen van de voorzitter over de verdenking beroept verdachte zich op zijn zwijgrecht. De voorzitter maakt verder melding van de overeengekomen procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en verdachte.
De voorzitter bespreekt de persoonlijke omstandigheden waaronder een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2024 van verdachte.
De officier van justitie rekwireert, leest haar vordering voor en overhandigt die aan de rechtbank. Het op schrift gestelde requisitoir is als
bijlage Iaan dit proces-verbaal gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Daarnaar gevraagd door de voorzitter, deelt zij als aanvulling hierop mee dat de bij verdachte aangetroffen kledingstukken opnieuw zijn getaxeerd op hun actuele waarde. Deze waarde is veel lager dan de aanschafwaarde waar de aanvankelijke taxatie op was gebaseerd. De gevorderde boete van € 40.000,- zal worden verrekend met de in beslag genomen goederen die reeds zijn vervreemd en bij elkaar een taxatiewaarde van € 40.000,- hebben. In het kader van de overeenkomst zijn het Openbaar Ministerie en verdachte overeengekomen dat de overige goederen zullen worden teruggegeven aan verdachte. Verder maakt de officier van justitie aan verdachte kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken voor het geval de procesafspraken niet worden nagekomen.
De raadsman voert het woord tot verdediging. De procesafspraken voldoen aan de voorwaarden die de Hoge Raad aan procesafspraken heeft gesteld. Wat betreft de afspraak dat een deel van de goederen terug zal gaan naar verdachte, merkt de raadsman op dat verbeurdverklaring een bijkomende straf is. In grotere witwaszaken gaan vaak ook een deel van de in beslag genomen huizen weer terug naar de verdachten.
De officier van justitie repliceert.
De raadsman krijgt de gelegenheid te dupliceren, maar maakt van die gelegenheid geen gebruik.
Aan verdachte wordt het recht gelaten om te spreken.
Na onderbreking voor beraad, hervat de voorzitter de zitting en deelt de volgende beslissingen van de rechtbank mee.

Beoordeling procesafspraken door de rechtbank

Na de pro forma-zitting van 5 januari 2024 zijn het Openbaar Ministerie en verdachte in overleg getreden over het maken van procesafspraken. Per e-mail van 27 maart 2024 heeft de officier van justitie aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat de verdediging en de officier van justitie tot een overeenkomst zijn gekomen waarin de procesafspraken zijn vastgelegd. Deze overeenkomst is op 28 maart 2024 door de officier van justitie en op 29 maart 2024 door verdachte en zijn raadsman ondertekend en op 29 maart 2024 met bijbehorend addendum aan de rechtbank overgelegd.
In de procesafspraken staat onder meer vermeld dat het Openbaar Ministerie en de verdediging door het maken van de procesafspraken beogen om de behandeling van de strafzaak zo efficiënt mogelijk te maken. Ook staat vermeld dat tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging overeenstemming is bereikt over de te eisen straf, de behandeling van de onderzoekswensen en de afhandeling van inbeslaggenomen goederen. Op de zitting is daarbij door de officier van justitie en de raadsman toegelicht dat verdachte afstand doet van de rood gearceerde goederen op de beslaglijst, maar dat indien de rechtbank de procesafspraken volgt, de groen gearceerde goederen teruggegeven worden aan verdachte.
De rechtbank kan alleen acht slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in een afdoeningsvoorstel de verdachte in de regel afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. [1]
De voorzitter heeft de procesafspraken besproken met verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij begrijpt waar de procesafspraken uit bestaan en dat hij heeft ingestemd met de afspraken, omdat hij wil dat de zaak wordt afgedaan zodat hij de zaak achter zich kan laten. De voorzitter heeft de gevolgen van de procesafspraken besproken en zijn rechtspositie concreet aan de orde gesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij zich bewust is van de procesafspraken en de gevolgen hiervan en dat hij nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat. De rechtbank heeft begrepen dat verdachte zich vrij voelde om zelf te beslissen en zich niet onder druk gezet heeft gevoeld om de procesafspraken te maken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij acht kan slaan op de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte procesafspraken.

Afwijzen procesafspraken

De rechtbank wijst de procesafspraken af. De rechtbank kan zich niet verenigen met de gemaakte afspraken. Dit heeft twee redenen.
De eerste reden voor het afwijzen is dat de rechtbank de gemaakte afspraken over de in beslag genomen goederen niet kan volgen. Uit de procesafspraken volgt dat de officier van justitie bewezenverklaring vordert van het witwassen van de goederen die op de beslaglijst staan. Al deze goederen zouden - direct of indirect - een criminele herkomst hebben. Desondanks krijgt verdachte volgens de afspraken het leeuwendeel van die goederen terug. Dit bevreemdt de rechtbank. Weliswaar krijgt verdachte volgens de afspraken een deel van de goederen niet terug, maar die goederen worden vervolgens verrekend met de op te leggen geldboete van € 40.000.-. Dat komt op de rechtbank over als een sigaar uit eigen doos van het Openbaar Ministerie.
De tweede reden voor het afwijzen is dat de rechtbank zich niet verenigen met de geëiste gevangenisstraf. De officier van justitie heeft in haar requisitoir aangegeven dat - zonder procesafspraken - het uitgangspunt een gevangenisstraf van zes jaar zou zijn. Hoewel de rechtbank niet al te zeer vooruit wil lopen op de zaak, is de rechtbank van oordeel dat - uitgaande van de door het Openbaar Ministerie gevorderde bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten - bij feiten van deze omvang, frequentie en ernst een uitgangspunt van zeven of acht jaar eerder in de rede ligt. De rechtbank vindt dat de geëiste gevangenisstraf van drie jaar en negen maanden in ieder geval door de ondergrens heen zakt en niet kan worden geaccepteerd.
De rechtbank zal vanwege het afwijzen van de procesafspraken het ervoor houden dat er nog geen vordering tot wijziging van de tenlastelegging is gedaan en het onderzoek ter terechtzitting nog niet sluiten.
Het is aan het OM en de verdediging of zij - met inachtneming van het voorgaande - nieuwe procesafspraken maken of kiezen voor een volledige inhoudelijke behandeling van de zaak. Indien er nieuwe procesafspraken worden gemaakt, dient de inhoud van die afspraken uiterlijk één week voor de volgende zitting aan de rechtbank kenbaar te worden gemaakt. De rechtbank zal in ieder geval de stukken in handen stellen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, om - in het geval er onderzoekswensen zijn - al datgene te verrichten wat hij of zij in het belang van het onderzoek acht.

Voorlopige hechtenis

De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld verzoeken met betrekking tot de voorlopige hechtenis toe te lichten. De raadsman heeft verzocht de behandeling van de zaak te onderbreken zodat hij in overleg kan treden met verdachte.
De voorzitter beveelt opnieuw een onderbreking van het onderzoek en hervat vervolgens het onderzoek in de stand waarin het zich voor de onderbreking bevond.
De raadsman voert het woord tot verdedigingen merkt op dat hij zich niet kan vinden in de opmerking van de rechtbank over de strafeis, deze “schuurt tegen iets aan”, aldus de raadsman. Bovendien is in een zaak uit 2023 waarin 7.700 kilogram cocaïne werd ingevoerd, onlangs een gevangenisstraf van ‘slechts’ vijf jaar opgelegd.
De voorzitter deelt mee dat - gelet op de beslissing die vandaag is genomen - bij de volgende zitting een samenstelling van andere rechters zitting zal houden.
De raadsman voert het woord tot verdedigingen verzoekt primair de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. Hierbij verwijst hij naar zijn pleitnota die als bijlage aan het proces-verbaal van de zitting van 5 januari 2024 is gehecht. Daar voegt hij aan toe dat het de tweede pro-formazitting is, zodat kritischer naar de voorlopige hechtenis en in het bijzonder de gronden dient te worden gekeken. Daarbij komt dat verdachte inmiddels een DigiD-account heeft en zich op het adres [adres] kan inschrijven en daar mag wonen. Verder is verdachte telkens op oproepen vanuit justitie verschenen. Er is geen vluchtgevaar meer. Ook is er geen recidivegevaar. Subsidiair verzoekt hij de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen, omdat er thans geen concreet uitzicht op een datum voor de inhoudelijke behandeling is. De raadsman verzoekt aan de schorsing de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich moet melden bij de reclassering en dient te verblijven op het genoemde adres. De raadsman deelt op verzoek van de voorzitter mee dat hij nog niet kan aangeven welke onderzoekswensen de verdediging heeft.
De officier van justitie voert het woord. Zij vindt dat de gronden onverkort aanwezig zijn en verwijst hiervoor naar het proces-verbaal van de zitting van 5 januari 2024. Daaraan voegt zij toe dat er binnen zes maanden veel transacties met betrekking tot cocaïne en geldbedragen hebben plaatsgevonden. In de woning van verdachte worden vervolgens, veel later nadat die transacties plaatsvonden, drugs en dure kleding aangetroffen. De levensstijl en standaard die verdachte eropna heeft gehouden, kan niet worden verklaard uit een legaal inkomen. Verdachte heeft ook nu geen legaal inkomen. Dit dwingt verdachte ertoe om te gaan recidiveren. Dat blijkt uit zijn verleden en heden. Daarnaast is het vluchtgevaar nog aanwezig, daaraan doet het feit dat verdachte een DigiD-account heeft en zich kan inschrijven op het genoemde adres niet af. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte dient te worden afgewezen. Ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte dient te worden afgewezen, omdat er onvoldoende persoonlijke omstandigheden aanwezig zijn om rekening mee te houden.
De raadsman voert het woord tot verdedigingen deelt mee dat in de zaken die hij in zijn pleitnota aanhaalt evenmin sprake was van klemmende persoonlijke omstandigheden.
De officier van justitie krijgt de gelegenheid te reageren, maar maakt van die gelegenheid geen gebruik.
Aan verdachte wordt het recht gelaten om het laatst te spreken.
De voorzitter beveelt opnieuw een onderbreking van het onderzoek wegens het overleg in raadkamer en hervat vervolgens het onderzoek in de stand waarin het zich voor de onderbreking bevond. De voorzitter deelt de volgende beslissingen van de rechtbank mee.
-
Verzoek opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte
De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de verdenking, bezwaren en gronden, die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid, ook nu nog aanwezig zijn.
Het vluchtgevaar is aanwezig. Verdachte is een langere periode moeilijk vindbaar geweest voor politie en justitie, omdat hij geen inschrijfadres had en in het verleden in het buitenland heeft gewoond. Dat verdachte zich nu op een adres kan inschrijven en daar kan wonen, is niet voldoende. Het is niet duidelijk of verdachte daar ook daadwerkelijk gaat wonen. Ook het recidivegevaar is onverkort aanwezig. Verdachte lijkt langere tijd op illegale en lucratieve wijze in zijn levensonderhoud te hebben voorzien, terwijl niet duidelijk is waarvan hij zou leven als hij vrij zou komen.
-
Verzoek schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte
De rechtbank wijst dit verzoek af,omdat zij geen termen aanwezig acht voor schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis. Het strafvorderlijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis weegt zwaarder dan het persoonlijk belang van verdachte. De rechtbank is daarbij van oordeel dat uitzichtloosheid ten aanzien van de inhoudelijke behandeling een rol kan spelen bij de beoordeling of schorsing van de voorlopige hechtenis aan de orde is. In deze zaak is daarvan echter nog geen sprake. Op de volgende zitting is mogelijk meer duidelijkheid over eventuele onderzoekswensen en over de vraag of sprake is van uitzichtloosheid of niet.
De voorzitter:
-
schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd, maar maximaal voor een termijn van drie maanden, wegens de klemmende reden dat het zittingsrooster van de rechtbank thans zodanig is bezet, dat het stellen van de termijn van de schorsing op niet meer dan één maand niet mogelijk is;
-
beveeltdat de
stukken in handenworden gesteld van de
rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, om al datgene te verrichten wat hij of zij in het belang van het onderzoek acht;
-
beveeltdat de volgende zitting door een
samenstelling van andere rechterszal worden behandeld;
-
beveeltde
oproepingvan
verdachtetegen het nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de
raadsmanvan verdachte;
-
bepaaltdat voor de behandeling van de zaak op de volgende terechtzitting ten minste
60 minutendienen te worden gereserveerd indien er wederom
procesafsprakenzijn gemaakt. De inhoud van deze afspraken dient in dat geval uiterlijk één week voor de volgende zitting aan de rechtbank kenbaar te worden gemaakt. Er dienen
30 minutente worden gereserveerd indien de volgende terechtzitting een
pro-formazittingbetreft. De rechtbank bepaalt dat er
120 minutendienen te worden gereserveerd indien de volgende zitting een
volledige inhoudelijke behandelingbetreft.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR: 2022:1252