ECLI:NL:RBAMS:2024:2722

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
13/232119-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in Amsterdam

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 10 september 2023 in Amsterdam met een vuurwapen op een aangever geschoten, waarbij de aangever gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, de schutter was, gebaseerd op getuigenverklaringen en het feit dat de kogel in het lichaam van de aangever is aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging, omdat er sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een hoog recidiverisico. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de impact op de maatschappij meegewogen in haar beslissing. De verdachte heeft zich onder invloed van alcohol en drugs bevonden tijdens het incident, wat zijn handelen heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de tbs-maatregel opgelegd om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/232119-23
Datum uitspraak: 8 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2000,
wonende op het adres [adres 1] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.R.F. van Raab van Canstein en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. B.I. Keukens naar voren hebben gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van de verklaring van de getuige-deskundige
J. Yntema, GZ-psycholoog.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] van het leven te beroven, meerdere malen, althans eenmaal met een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meer kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van die [aangever] , waarbij een (van die) kogel(s) de buik en/of de heup, althans het lichaam van die [aangever] heeft geraakt en/of heeft geschampt en/of een (van die) kogel(s) de buik en/of de heup, althans het lichaam van die [aangever] is binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287/302 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond en/of een blijvende in de spieren en tegen de bekken (aan)liggende kogel heeft toegebracht door met een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp een kogel af te vuren welke de buik en/of de heup, althans het lichaam van die [aangever] heeft geraakt en/of heeft geschampt en/of de buik en/of de heup, althans het lichaam van die [aangever] is binnengedrongen;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, althans eenmaal met een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meer kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van die [aangever] , waarbij een (van die) kogel(s) de buik en/of de heup, althans het lichaam van die [aangever] heeft geraakt en/of heeft geschampt en/of een (van die) kogel(s) de buik en/of de heup, althans het lichaam van die [aangever] is binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging tot doodslag.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de schutter was. De drie getuigen leggen daarover verklaringen af die onderling tegenstrijdig zijn. Daarnaast ontbreekt objectief bewijs en is geen onderzoek verricht naar een andere mogelijke verdachte.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat vrijspraak moet volgen voor poging tot doodslag, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard. Van zwaar lichamelijk letsel is geen sprake, zodat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van zware mishandeling.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Aangever [aangever] (hierna: aangever) heeft verklaard dat hij op 10 september 2023 in de Hilverbeekstraat in Amsterdam was. Hij is daar [verdachte] tegengekomen en heeft een schot gehoord. Hij heeft gevoeld dat hij aan de linkerkant van zijn buik was geraakt. Aangever bevond zich op dat moment op 15 meter afstand van ‘ [verdachte] ’ bevonden. Diezelfde dag had hij ‘ [verdachte] ’ in de ochtend al met het wapen gezien.
Getuige [getuige 1] is op 10 september 2023 getuige van het schietincident geweest. Zij heeft verklaard dat zij haar hond uitliet en [verdachte] , die zij kent uit de wijk, in de Hilverbeekstraat tegenkwam. [verdachte] liep rond met een ontbloot bovenlijf. Daardoor heeft zij gezien dat hij in zijn broeksband tegen zijn rug een vuurwapen droeg. Tussen [getuige 1] en [verdachte] is een woordenwisseling ontstaan. Vervolgens is een Poolse jongen met geblondeerd haar aan komen fietsen. Deze Poolse jongen heeft zij vaker samen met [verdachte] gezien. De jongen is gestopt bij [verdachte] en [getuige 1] en heeft [verdachte] aangesproken. [verdachte] heeft vervolgens het wapen van achter zijn rug gepakt en daarmee gericht op de jongen geschoten. [getuige 1] stond op dat moment op minder dan een meter afstand van [verdachte] . Zij heeft een harde knal gehoord en heeft gezien dat de Poolse jongen gewond was aan zijn linkerzij en zijn hand op zijn linkerheup hield.
Getuige [getuige 2] is eveneens getuige van het schietincident geweest. Hij heeft verklaard dat hij een jongen met ontbloot bovenlijf en een jongen met blond haar heeft gezien. Beide personen wonen volgens de getuige op het adres [adres 2] . [getuige 2] heeft gezien dat de jongen met het ontblote bovenlijf iets uit zijn broeksband haalde en op de blonde jongen richtte waarna hij een knal hoorde. Vervolgens zag hij dat de blonde jongen zich gedroeg alsof hij in zijn been was geraakt. Later heeft hij gezien dat de blonde jongen gewond was.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat op 10 september 2023 een schietincident heeft plaatsgevonden op de Hilverbeekstraat in Amsterdam. De rechtbank stelt verder vast dat aangever en de bovengenoemde getuigen de schutter kennen uit de buurt, weten op welk adres hij regelmatig verblijft, en hem bij zijn naam kennen, te weten [verdachte] / [verdachte] . Dit is de voornaam van verdachte. Gelet op deze verklaringen kan worden vastgesteld dat verdachte de schutter is geweest.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] onderling tegenstrijdig zijn en daardoor niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs dat is geschoten. Zo verklaarde aangever aanvankelijk dat hij is beschoten door een onbekende man. Ook over de kleding van de schutter en het aantal geloste schoten wordt verschillend verklaard. De rechtbank overweegt hierover dat uit zowel de verklaring van aangever als de verklaringen van de getuigen volgt dat zij allen het schietincident hebben gezien en een knal hebben gehoord. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat aangever zich op vijftien meter afstand van de schutter bevond en getuige [getuige 1] op een afstand van minder dan een meter. Daarmee hebben zij beiden goed zicht gehad op de schutter. Bovendien kennen zij hem uit de buurt als zijnde [verdachte] / [verdachte] . Dat de verklaringen over de kleding van de schutter enigszins uiteenlopen vindt de rechtbank daarbij minder relevant, nu gezien wordt dat de schutter met een ontbloot bovenlichaam rondloopt en de politie verdachte diezelfde avond, kort na het schietincident, op straat met een ontbloot bovenlichaam aantreft.
Dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld hoe vaak geschoten is, doet niet af aan de omstandigheid dat op basis van de voornoemde verklaringen kan worden vastgesteld dat verdachte in ieder geval één keer heeft geschoten en dat aangever daarbij is geraakt. Dat het wapen niet is gevonden doet hieraan evenmin af, zeker omdat de CT scan van aangever heeft uitgewezen dat in zijn lichaam ter hoogte van zijn linker heup, een kogel zit.
Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte de schutter niet kan zijn geweest, omdat hij zich hiervan niets kan herinneren. De rechtbank overweegt hierover dat verdachte heeft verklaard dat hij op die dag een grote hoeveelheid sterke drank had gedronken en drugs had gebruikt. Dat verdachte stelt dat hij zich het incident niet kan herinneren, betekent niet dat hij de schutter niet is geweest.
Kwalificatie
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het handelen van verdachte een strafbaar feit oplevert, en zo ja, als welk strafbaar feit dit kan worden aangemerkt. Volgens de officier van justitie betreft dit een poging tot doodslag; de raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling geen sprake is.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en overweegt hierover het volgende.
Op basis van de stukken en het verhandelde op zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte zich tijdens het schietincident op korte afstand bevond van aangever. Verdachte is geen geoefend schutter en had volgens zijn eigen verklaring op de dag van het schietincident een grote hoeveelheid sterke drank gedronken en drugs gebruikt. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van de getuigen dat verdachte het vuurwapen richtte op aangever en toen schoot. Als gevolg van het schietincident is een kogel in de heup van aangever terechtgekomen; de kogel bevindt zich nog steeds in het lichaam van aangever, in de spieren tegen het bekken aan. De rechtbank overweegt dat onder de omstandigheden waarin verdachte verkeerde op het moment dat hij gericht en van dichtbij op het lichaam van aangever heeft geschoten, er sprake is van een aanmerkelijke kans dat vitale lichaamsdelen van aangever zouden worden geraakt, waardoor hij zou komen te overlijden. Door zo te handelen heeft verdachte die kans op dat overlijden ook bewust aanvaard. Met andere woorden: verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op het intreden van de dood zoals primair ten laste is gelegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 10 september 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] van het leven te beroven met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [aangever] , waarbij die kogel de heup van die [aangever] heeft geraakt en die kogel het lichaam van die [aangever] is binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia rapportages van 8 januari 2024 van D.J. Vinkers, psychiater, en van 12 februari 2024 van J. Yntema, psycholoog (hierna: de psycholoog). Het rapport van de psychiater betreft een weigerrapport, omdat verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek. De psycholoog is beperkt door de beperkte medewerking van verdachte en is daardoor niet toegekomen aan beantwoording van de volledige vraagstelling. Wel heeft zij geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een stoornis in cocaïne- en alcoholgebruik.
De rechtbank neemt deze conclusie over.
De psycholoog heeft gerapporteerd over de beperkingen van het onderzoek. Vanwege de ontkennende opstelling van verdachte heeft geen delictanalyse kunnen plaatsvinden. In algemene zin is gerapporteerd dat verdachte vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis en verslavingsgevoeligheid beperkt is in zijn keuzemogelijkheden om geen alcohol en verdovende middelen te gebruiken. Tijdens het bewezen verklaarde was hij fors onder invloed. Daarnaast hanteert hij antisociale cognities en is er een basaal wantrouwen tegenover anderen en de wereld. Er is een verband tussen de beschreven antisociale persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de aanwijzingen voor problematisch middelen-gebruik en het bewezen verklaarde, maar de psycholoog onthoudt zich van een advies over de toerekenbaarheid.
Gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde rapportage en het onderzoek op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast. Tijdens het bewezenverklaarde was sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij op de dag van het schietincident veel sterke drank had gedronken en drugs had gebruikt. Uit het pro Justitia rapport van de psycholoog volgt dat verdachte vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis en verslavingsgevoeligheid beperkt was in zijn keuze om niet te gebruiken. De persoonlijkheidsstoornis op zichzelf zorgt voor een wantrouwende interpretatie van waarnemingen; dit werkt impulsief gedrag in de hand, volgens de verklaring die de psycholoog op de zitting heeft afgelegd. De combinatie van deze stoornis met alcohol- en middelengebruik maakt dat waarnemingen extra vertroebeld raken. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat deze stoornissen in ieder geval in enige mate van invloed zijn geweest op het denken, voelen en handelen van verdachte tijdens het bewezen verklaarde. Daarom rekent de rechtbank hem het feit in verminderde mate toe.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte in het geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Op te leggen straf en maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat voor het door haar primair bewezen geachte feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar wordt opgelegd. Daarnaast moet aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel met dwangverpleging) worden opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de tbs-maatregel niet kan worden opgelegd, omdat niet aan de daarvoor geldende vereisten is voldaan. Er is niet voldaan aan het gevaarscriterium. Bovendien kunnen de pro Justitia rapporteurs geen uitspraak doen over het recidiverisico en het interventieadvies. De raadsvrouw heeft verzocht om bij het opleggen van een straf rekening te houden met de omstandigheid dat aangever gering letsel heeft opgelopen en dat hij heeft aangegeven dat verdachte wat hem betreft niet hoeft te worden vervolgd. Daarnaast heeft zij verzocht rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte, de omstandigheid dat hij tijdens zijn detentie is gestopt met alcohol- en drugsgebruik en de omstandigheid dat hij recent is getrouwd en na detentie beschikt over een verblijfplaats bij zijn vrouw.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van de straf en de maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag jegens aangever door op korte afstand met een wapen op hem te schieten. Aangever is als gevolg daarvan in zijn heup geraakt en de kogel die verdachte op aangever heeft afgevuurd, bevindt zich nog in het lichaam van aangever. Door op deze manier te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Dat het lichamelijke letsel beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken; de gevolgen voor het slachtoffer hadden veel ernstiger kunnen zijn.
Daarbij heeft dit schietincident zich afgespeeld op straat op korte afstand van een van de ooggetuigen. Dergelijke misdrijven veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen bij het slachtoffer en de omstanders maar ook in de maatschappij in het algemeen.
De rechtbank vindt het verder kwalijk dat verdachte onder invloed de straat is opgegaan met een geladen vuurwapen op zak en niet geschroomd heeft om dit vuurwapen te gebruiken.
Uit het strafblad van 3 april 2024 blijkt dat verdachte op 6 oktober 2016 is veroordeeld wegens diefstal met geweld en afpersing. Aan verdachte is toen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank weegt deze eerdere veroordeling voor een geweldsdelict in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de recidive - waarover de rechtbank hierna komt te spreken - de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met de omstandigheid dat het feit verminderd aan verdachte kan worden toegerekend en met de (hierna te noemen) op te leggen tbs-maatregel. De rechtbank vindt daarom de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijk gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of aan verdachte ook de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Bij de overwegingen over de strafbaarheid van verdachte (hierboven, onder rubriek 6) heeft de rechtbank de voornoemde pro Justitia rapportages besproken. Hieruit volgt dat bij verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een stoornis in cocaïne- en alcoholgebruik zijn vastgesteld. Deze stoornissen bestonden ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel eist.
De psycholoog heeft gerapporteerd dat zij door de ontkennende houding van verdachte en het ontbreken van een delictanalyse geen inschatting kan maken van het recidiverisico. Wel wordt opgemerkt dat sprake is van een zorgelijk delictpatroon op het gebied van antisociaal en agressief gedrag. Op zitting heeft de psycholoog toegelicht dat, omdat zij zich niet kan uitspreken over de doorwerking van de stoornissen op het bewezen verklaarde, zij evenmin uitspraken kan doen over het recidiverisico. Voor verdachte gelden wel algemene recidive-factoren die een indicatie opleveren voor een verhoogd (gewelds)recidive. Daarbij geldt in algemene zin dat als gescoord wordt op de statische factoren op het gebied van delictsgeschiedenis, een groter recidiverisico in de toekomst voor de hand ligt, zeker als sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 12 april 2024. Daaruit volgt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.
Gelet op het voorgaande schat de rechtbank het risico op recidive als hoog in.
Een interventieadvies is in de pro Justitia rapportages niet uitgebracht, gelet op de gebreken aan het onderzoek die eerder al zijn genoemd. Wel heeft de psycholoog gerapporteerd dat de inschatting is dat een langdurige beveiliging van de maatschappij nodig is. Eerdere justitiële sancties hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw met justitie in aanraking te komen; verdachte lijkt niet onder de indruk van justitiële autoriteiten. Opgemerkt wordt dat er een toename is in de ernst van de delicten. De psycholoog spreekt van een zorgelijke ontwikkeling, gezien het disfunctioneren van verdachte en het gebrek aan maatschappelijke inbedding. Daarbij komt dat er geen duidelijke motivatie is voor behandeling.
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw van verdachte, dat de veiligheid van anderen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij daarbij van overheidswege wordt verpleegd. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde, in samenhang met de geconstateerde stoornissen, de omstandigheid dat eerdere justitiële sancties zijn mislukt en het hoge recidiverisico. Vanuit het oogpunt van veiligheid vindt de rechtbank het niet verantwoord dat verdachte, zonder behandeling en andere inperking van dit recidiverisico, terugkeert in de maatschappij. Er lijkt nauwelijks tot geen inzicht bij verdachte te zijn over de ernst van de stoornissen en de gevolgen die zijn handelen heeft voor aangever. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat verdachte een bij de stoornis passende behandeling in een gedwongen kader krijgt, waarbij de veiligheid van de maatschappij voldoende wordt gewaarborgd en het als hoog ingeschatte recidiverisico op een soortgelijk delict als het bewezen verklaarde wordt ingeperkt.
De rechtbank overweegt tot slot dat de tbs-maatregel met het oog op het bepaalde in
artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan hierdoor een periode van vier jaar te boven gaan.
8
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1) 1 STK Patroon (6393653);
2) 1 STK Patroon (6393654);
3) 1 STK Patroon (6393657);
4) 1 STK Patroon (6393658).
Omdat deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 37a, 37b, 38e, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Het beslag:
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1) 1 STK Patroon (6393653);
2) 1 STK Patroon (6393654);
3) 1 STK Patroon (6393657);
4) 1 STK Patroon (6393658).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en A.M. Grüschke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 mei 2024.