7.3Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van de straf en de maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag jegens aangever door op korte afstand met een wapen op hem te schieten. Aangever is als gevolg daarvan in zijn heup geraakt en de kogel die verdachte op aangever heeft afgevuurd, bevindt zich nog in het lichaam van aangever. Door op deze manier te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Dat het lichamelijke letsel beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken; de gevolgen voor het slachtoffer hadden veel ernstiger kunnen zijn.
Daarbij heeft dit schietincident zich afgespeeld op straat op korte afstand van een van de ooggetuigen. Dergelijke misdrijven veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen bij het slachtoffer en de omstanders maar ook in de maatschappij in het algemeen.
De rechtbank vindt het verder kwalijk dat verdachte onder invloed de straat is opgegaan met een geladen vuurwapen op zak en niet geschroomd heeft om dit vuurwapen te gebruiken.
Uit het strafblad van 3 april 2024 blijkt dat verdachte op 6 oktober 2016 is veroordeeld wegens diefstal met geweld en afpersing. Aan verdachte is toen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank weegt deze eerdere veroordeling voor een geweldsdelict in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de recidive - waarover de rechtbank hierna komt te spreken - de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met de omstandigheid dat het feit verminderd aan verdachte kan worden toegerekend en met de (hierna te noemen) op te leggen tbs-maatregel. De rechtbank vindt daarom de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijk gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of aan verdachte ook de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Bij de overwegingen over de strafbaarheid van verdachte (hierboven, onder rubriek 6) heeft de rechtbank de voornoemde pro Justitia rapportages besproken. Hieruit volgt dat bij verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een stoornis in cocaïne- en alcoholgebruik zijn vastgesteld. Deze stoornissen bestonden ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel eist.
De psycholoog heeft gerapporteerd dat zij door de ontkennende houding van verdachte en het ontbreken van een delictanalyse geen inschatting kan maken van het recidiverisico. Wel wordt opgemerkt dat sprake is van een zorgelijk delictpatroon op het gebied van antisociaal en agressief gedrag. Op zitting heeft de psycholoog toegelicht dat, omdat zij zich niet kan uitspreken over de doorwerking van de stoornissen op het bewezen verklaarde, zij evenmin uitspraken kan doen over het recidiverisico. Voor verdachte gelden wel algemene recidive-factoren die een indicatie opleveren voor een verhoogd (gewelds)recidive. Daarbij geldt in algemene zin dat als gescoord wordt op de statische factoren op het gebied van delictsgeschiedenis, een groter recidiverisico in de toekomst voor de hand ligt, zeker als sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 12 april 2024. Daaruit volgt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.
Gelet op het voorgaande schat de rechtbank het risico op recidive als hoog in.
Een interventieadvies is in de pro Justitia rapportages niet uitgebracht, gelet op de gebreken aan het onderzoek die eerder al zijn genoemd. Wel heeft de psycholoog gerapporteerd dat de inschatting is dat een langdurige beveiliging van de maatschappij nodig is. Eerdere justitiële sancties hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw met justitie in aanraking te komen; verdachte lijkt niet onder de indruk van justitiële autoriteiten. Opgemerkt wordt dat er een toename is in de ernst van de delicten. De psycholoog spreekt van een zorgelijke ontwikkeling, gezien het disfunctioneren van verdachte en het gebrek aan maatschappelijke inbedding. Daarbij komt dat er geen duidelijke motivatie is voor behandeling.
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw van verdachte, dat de veiligheid van anderen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij daarbij van overheidswege wordt verpleegd. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde, in samenhang met de geconstateerde stoornissen, de omstandigheid dat eerdere justitiële sancties zijn mislukt en het hoge recidiverisico. Vanuit het oogpunt van veiligheid vindt de rechtbank het niet verantwoord dat verdachte, zonder behandeling en andere inperking van dit recidiverisico, terugkeert in de maatschappij. Er lijkt nauwelijks tot geen inzicht bij verdachte te zijn over de ernst van de stoornissen en de gevolgen die zijn handelen heeft voor aangever. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat verdachte een bij de stoornis passende behandeling in een gedwongen kader krijgt, waarbij de veiligheid van de maatschappij voldoende wordt gewaarborgd en het als hoog ingeschatte recidiverisico op een soortgelijk delict als het bewezen verklaarde wordt ingeperkt.
De rechtbank overweegt tot slot dat de tbs-maatregel met het oog op het bepaalde in
artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan hierdoor een periode van vier jaar te boven gaan.
8
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1) 1 STK Patroon (6393653);
2) 1 STK Patroon (6393654);
3) 1 STK Patroon (6393657);
4) 1 STK Patroon (6393658).
Omdat deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.