3.3.3.Feit 2 - witwassen
Beoordelingskader criminele herkomst
De rechtbank overweegt allereerst dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de € 10.000,00 die bij verdachte is aangetroffen, afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Echter, ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig is, kan het bestanddeel criminele herkomst in bepaalde gevallen worden bewezen. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat in dit geval het geld uit misdrijf afkomstig is. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt echter niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet uit misdrijf afkomstig is. Als de verdachte een dergelijke verklaring heeft afgelegd, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om hier nader onderzoek naar te doen. Mede op basis van dit onderzoek moet de rechtbank beoordelen of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft. In dat geval kan het niet anders dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is en kan witwassen van het geld worden bewezen.
Witwasvermoeden
Uit het dossier blijkt dat door de politie is waargenomen dat op 15 december 2022 een korte ontmoeting plaatsvindt tussen vier personen in een Mercedes Benz AMG. Deze auto wordt volgens de politie veelvuldig door criminelen gebruikt. Eén van de personen in deze auto, naar later blijkt [naam] , stapt na deze ontmoeting als bijrijder in de auto van verdachte. Hierna wordt verdachte in zijn auto staande gehouden en wordt bij verdachte € 10.000,00 aangetroffen. Dit geldbedrag bestaat enkel uit briefjes van € 50,00, die met elastiekjes bij elkaar gehouden worden. Vervolgens wordt in de winkel van verdachte 14,3 kilo heroïne aangetroffen. De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat sprake is van een witwasvermoeden. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de legale herkomst van het geld, die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verklaring van verdachte en onderzoek door het Openbaar Ministerie
Uit het dossier blijkt dat verdachte bij zijn staandehouding heeft verklaard dat dit geld omzet van zijn winkel betreft. In het eerste verhoor bij de politie en daarna bij de rechter-commissaris heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. In een aanvullend verhoor bij de politie, drie maanden na de staandehouding, heeft verdachte verklaard dat hij het geld van [naam] heeft gekregen, kort voor de staandehouding. [naam] zou hem gezegd hebben dat hij een uitkering heeft en daarom niet aan de politie zou kunnen uitleggen waar het geld vandaan komt. Omdat verdachte een winkel heeft, zou hij de herkomst van dit geld wel kunnen verklaren. Verdachte zou dit geld hebben aangenomen, omdat er geen tijd was om hierover met [naam] te discussiëren.
De rechtbank oordeelt dat deze verklaring op zichzelf concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het is dan ook aan het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen naar deze verklaring. Het Openbaar Ministerie heeft [naam] laten verhoren. [naam] bevestigt de verklaring van verdachte niet, maar beroept zich op zijn zwijgrecht ten aanzien van de feiten. Hij verklaart alleen dat hij leeft van een uitkering en dat hij geen andere inkomsten of ander (gedeeld) vermogen heeft.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank weegt bij haar oordeel over het witwassen nog het volgende mee. Uit het dossier blijkt dat [naam] iets meer dan een uur nadat de € 10.000,00 onder verdachte in beslag is genomen, bij de winkel van verdachte naar binnen wil gaan. Op dat moment wordt de winkel echter door de politie doorzocht. [naam] wordt gefouilleerd en het blijkt dat hij € 1.600,00 aan contant geld bij zich heeft. Kort samengevat is er sprake van een witwasvermoeden, heeft [naam] de verklaring van verdachte niet bevestigd en is [naam] zeer kort na de inbeslagname van de € 10.000,00 opnieuw met een relatief groot contant geldbedrag aangetroffen. Gezien deze feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat het niet aannemelijk is dat het geld van [naam] was en dat [naam] dit om de door verdachte genoemde reden aan verdachte heeft gegeven. Bij dit oordeel weegt de rechtbank ook mee dat verdachte zijn verklaring pas drie maanden na de staandehouding heeft afgelegd.
De rechtbank overweegt tot slot dat verdachte ongeveer een half jaar nadat hij de hiervoor bedoelde verklaring heeft afgelegd bij de politie, bij de reclassering aan zijn verklaring heeft toegevoegd dat hij, voordat de politie hem staande hield, snel aan [naam] heeft gevraagd hoe hij aan het geld kwam. [naam] zou toen tegen hem gezegd hebben dat hij dit geld van zijn moeder in [geboorteland] heeft gekregen. Dit heeft verdachte ter terechtzitting bevestigd. Deze nadere aanvulling maakt de beoordeling door de rechtbank niet anders, omdat deze geen steun vindt in het dossier. Daarnaast heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat er geen tijd was om te discussiëren. Pas op een veel later moment heeft verdachte verklaard dat hij toch tijd heeft gehad om [naam] te vragen naar de herkomst van het geld. De rechtbank oordeelt dat deze nadere verklaring niet noopt tot nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat dit geld uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit ook wist. Naast dit geld voorhanden te hebben, heeft hij de herkomst van het geld verhuld en verhuld wie de rechthebbende hierop was door tijdens de staandehouding te verklaren dat het omzet uit de winkel was. Feit 2 kan dan ook worden bewezen.
3.3.4.Feit 1 – aanwezig hebben harddrugs
3.3.4.1. Partiële vrijspraak
Onder de vermoedelijk verdovende middelen die in de winkel van verdachte zijn aangetroffen, bevindt zich 0,04 gram van een stof die indicatief is getest en als uitslag cocaïne gaf. Deze hoeveelheid is echter niet definitief getest. De rechtbank oordeelt dat een indicatieve test niet voldoende is voor de vaststelling dat daadwerkelijk sprake is van cocaïne als geen sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit dit kan worden afgeleid. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het aanwezig hebben van cocaïne.
3.3.4.2. Bewijsmotivering
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat bij de doorzoeking van de winkel van verdachte in de kruipruimte 14,3 kilo aan heroïne is aangetroffen. Deze kruipruimte was verborgen onder de vloer.
De heroïne is in blokken in drie vuilniszakken aangetroffen. Eén van deze vuilniszakken bevond zich in een boodschappentas, die zich in nog een boodschappentas bevond. Op het hengsel van één van de boodschappentassen is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Dit DNA-spoor is onderzocht en uit het rapport van forensisch DNA-onderzoek blijkt dat dit spoor afkomstig is van minimaal vier donoren, van wie zeker één man. Verdachte is mogelijk de donor van dit celmateriaal. In het DNA-rapport zijn de volgende twee hypothesen met elkaar vergeleken:
Hypothese 1: de bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en drie onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering bevat DNA van vier onbekende, niet verwante personen.
Uit de vergelijking van de voornoemde hypothesen volgt blijkens het dossier dat de resultaten van het onderzoek aan de bemonstering extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat het DNA-spoor mede afkomstig is van verdachte.
Op één van de vuilniszakken is daarnaast een vingerafdruk aangetroffen die is geïndividualiseerd op verdachte. Uit het rapport blijkt dat twee dactyloscopisch onderzoekers ervan overtuigd zijn dat het spoor door verdachte is geplaatst. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurige andere persoon is verwaarloosbaar klein.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat de vingerafdruk afkomstig is van verdachte.
In de winkel is verder onder andere een sealapparaat gevonden. In het dossier wordt beschreven dat het soort zakken dat bij dit sealbag-apparaat hoort, overeen lijkt te komen met de vacuümzakken waarin de heroïne is aangetroffen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie echter naar voren gebracht dat uit onderzoek is gebleken dat de vacuümzakken die om de drugs zaten, niet overeenkomen met de zakken horende bij het sealbag-apparaat. Zoals hiervoor al is beschreven, is verdachte daarnaast staande gehouden en uiteindelijk aangehouden, nadat hij in een door de politie als verdacht aangemerkte situatie is waargenomen. Tot slot blijkt uit het dossier dat in 2019 middels een Meld Misdaad Anoniem-melding (hierna: MMA-melding) is gemeld dat verdachte in drugs handelt en hierbij gebruik maakt van zijn winkel.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van drugs en dat hij niet degene is die de drugs in de winkel heeft gelegd. Volgens verdachte heeft [naam] dit gedaan. [naam] zou een sleutel van de winkel hebben en ook regelmatig zonder verdachte in de winkel aanwezig zijn. Hij zou ook regelmatig spullen opslaan in de winkel van verdachte. De aanwezigheid van het DNA en de vingerafdruk van verdachte op de tas en de vuilniszak, zou verklaard kunnen worden doordat [naam] voor het verpakken van de drugs, tassen en vuilniszakken uit de winkel heeft gepakt, die verdachte eerder ook al had aangeraakt. Het sealapparaat behoort niet bij de winkel en is niet van verdachte. [naam] zal dat daar waarschijnlijk neergezet hebben. Verdachte heeft tot slot verklaard dat hij niet wist dat [naam] kort in een Mercedes-Benz AMG is ingestapt, voordat hij bij hem in de auto stapte.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte de heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarvoor is vereist dat verdachte hiervan wetenschap en hierover beschikkingsmacht heeft gehad. De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat verdachte in beginsel wetenschap wordt geacht te hebben van en beschikkingsmacht wordt geacht te hebben over goederen die zich in zijn directe invloedssfeer bevinden. In dit geval is dat onder andere alles wat zich in het winkelpand van verdachte bevond, aangezien het zijn winkelpand was en hij daar gedurende werkdagen aanwezig was. Verdachte heeft echter een alternatief scenario naar voren gebracht, namelijk kort samengevat dat [naam] , zonder medeweten van verdachte, de winkel van verdachte gebruikte voor de opslag van drugs. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Allereerst speelt mee dat alleen een vingerafdruk van verdachte op de vuilniszak is aangetroffen, en geen vingerafdrukken van derden. Daarnaast is verdachte in een MMA-melding in verband gebracht met drugshandel en is hij staande gehouden nadat hij betrokken was bij een verdachte situatie, waarna € 10.000,00 bij hem is aangetroffen (met betrekking waartoe in dit vonnis witwassen is bewezen). Ook weegt de rechtbank mee dat er een sealbag-apparaat is aangetroffen in de winkel, dat geschikt lijkt te zijn voor het vacuüm verpakken van drugs. Dat de drugs in onderhavige zaak niet met behulp van dit sealapparaat zijn verpakt, maakt deze omstandigheid niet volledig ontlastend. Ten slotte heeft [naam] dit alternatieve scenario niet bevestigd en valt er ook in de rest van het dossier geen steun voor te vinden. De verklaring van verdachte staat daarmee volledig op zichzelf. Op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, oordeelt de rechtbank dan ook dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de heroïne heeft gehad. De rechtbank verwerpt de verweren die door de verdediging zijn gevoerd met betrekking tot de op zichzelf staande feiten en omstandigheden ook vanwege deze voornoemde onderlinge samenhang. Daarom kan ook feit 1 worden bewezen.