ECLI:NL:RBAMS:2024:2717

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
13/328211-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van heroïne en witwassen van crimineel geld

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 15 december 2022 werd aangehouden met € 10.000 en 14,3 kilo heroïne in zijn winkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en het witwassen van het geld. Tijdens de zitting op 23 april 2024 heeft de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. N.M. Fakiri, hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van de drugs en dat het geld afkomstig was van zijn winkel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte wetenschap had van de heroïne en dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij rekening is gehouden met het feit dat hij een first offender is. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van het geld en de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen bevolen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/328211-22
Datum uitspraak: 7 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1972,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.M. Fakiri, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

2.1.
Inleiding
Op 15 december 2022 is verdachte staande gehouden. Verdachte heeft op dat moment tegenover de politie verklaard dat hij € 10.000,00 bij zich had. Dit geld is ook door de politie bij hem aangetroffen. Diezelfde dag is de winkel van verdachte doorzocht en daar zijn onder andere in de kruipruimte tassen en vuilniszakken met daarin vermoedelijk harddrugs aangetroffen.
2.2.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 15 december 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het
1. aanwezig hebben van 14,3 kilo heroïne en 0,04 gram cocaïne, en
2. witwassen van € 10.000,00.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het formele verweer van de verdediging moet worden verworpen. De observaties die hebben plaatsgevonden, kunnen niet als stelselmatig worden aangemerkt en daarvoor was dan ook geen bevel van de officier van justitie noodzakelijk. Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim.
Het aanwezig hebben van harddrugs (feit 1) kan niet worden bewezen. De alternatieve verklaring van verdachte voor de aanwezigheid van zijn vingerafdrukken en DNA op de tassen waar de heroïne in zat, wordt namelijk niet weersproken door de bewijsmiddelen. Het witwassen van € 10.000,00 (feit 2) kan wel worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte is stelselmatig geobserveerd, zonder dat daarvoor een bevel van de officier van justitie als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering gegeven was. Dit is een onherstelbaar vormverzuim, waar verdachte nadeel van heeft ondervonden. Daarom moeten deze observaties (opgenomen op pagina 73 tot en met 79 van het dossier) worden uitgesloten van het bewijs.
Feit 1 kan niet worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij niets van de drugs wist en dat deze door iemand anders, namelijk [naam] , in de winkel zijn gelegd. Deze verklaring is ook aannemelijk geworden.
Met betrekking tot feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Samenvatting
De rechtbank acht de beide tenlastegelegde feiten bewezen op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen en de hierna volgende overwegingen. Met betrekking tot feit 1 komt zij wel tot partiële vrijspraak, aangezien niet kan worden bewezen dat verdachte cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank zal hierna allereerst het formele verweer van de verdediging behandelen, waarna zij toekomt aan feit 2 en vervolgens aan feit 1. De reden waarom de rechtbank eerst feit 2 zal behandelen en daarna pas feit 1, is omdat de bewezenverklaring van feit 2 meeweegt in de beoordeling van feit 1.
3.3.2.
Formeel verweer
De rechtbank gebruikt de bevindingen uit de observaties, waarvan de verdediging stelt dat deze onrechtmatig zijn en moeten worden uitgesloten van het bewijs, niet voor het bewijs. De verdediging heeft dan ook geen belang bij een beslissing van de rechtbank met betrekking tot dit verweer. De rechtbank zal hier dan ook geen beslissing over nemen.
3.3.3.
Feit 2 - witwassen
Beoordelingskader criminele herkomst
De rechtbank overweegt allereerst dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de € 10.000,00 die bij verdachte is aangetroffen, afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Echter, ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig is, kan het bestanddeel criminele herkomst in bepaalde gevallen worden bewezen. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat in dit geval het geld uit misdrijf afkomstig is. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt echter niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet uit misdrijf afkomstig is. Als de verdachte een dergelijke verklaring heeft afgelegd, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om hier nader onderzoek naar te doen. Mede op basis van dit onderzoek moet de rechtbank beoordelen of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft. In dat geval kan het niet anders dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is en kan witwassen van het geld worden bewezen.
Witwasvermoeden
Uit het dossier blijkt dat door de politie is waargenomen dat op 15 december 2022 een korte ontmoeting plaatsvindt tussen vier personen in een Mercedes Benz AMG. Deze auto wordt volgens de politie veelvuldig door criminelen gebruikt. Eén van de personen in deze auto, naar later blijkt [naam] , stapt na deze ontmoeting als bijrijder in de auto van verdachte. Hierna wordt verdachte in zijn auto staande gehouden en wordt bij verdachte € 10.000,00 aangetroffen. Dit geldbedrag bestaat enkel uit briefjes van € 50,00, die met elastiekjes bij elkaar gehouden worden. Vervolgens wordt in de winkel van verdachte 14,3 kilo heroïne aangetroffen. De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat sprake is van een witwasvermoeden. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de legale herkomst van het geld, die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verklaring van verdachte en onderzoek door het Openbaar Ministerie
Uit het dossier blijkt dat verdachte bij zijn staandehouding heeft verklaard dat dit geld omzet van zijn winkel betreft. In het eerste verhoor bij de politie en daarna bij de rechter-commissaris heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. In een aanvullend verhoor bij de politie, drie maanden na de staandehouding, heeft verdachte verklaard dat hij het geld van [naam] heeft gekregen, kort voor de staandehouding. [naam] zou hem gezegd hebben dat hij een uitkering heeft en daarom niet aan de politie zou kunnen uitleggen waar het geld vandaan komt. Omdat verdachte een winkel heeft, zou hij de herkomst van dit geld wel kunnen verklaren. Verdachte zou dit geld hebben aangenomen, omdat er geen tijd was om hierover met [naam] te discussiëren.
De rechtbank oordeelt dat deze verklaring op zichzelf concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het is dan ook aan het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen naar deze verklaring. Het Openbaar Ministerie heeft [naam] laten verhoren. [naam] bevestigt de verklaring van verdachte niet, maar beroept zich op zijn zwijgrecht ten aanzien van de feiten. Hij verklaart alleen dat hij leeft van een uitkering en dat hij geen andere inkomsten of ander (gedeeld) vermogen heeft.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank weegt bij haar oordeel over het witwassen nog het volgende mee. Uit het dossier blijkt dat [naam] iets meer dan een uur nadat de € 10.000,00 onder verdachte in beslag is genomen, bij de winkel van verdachte naar binnen wil gaan. Op dat moment wordt de winkel echter door de politie doorzocht. [naam] wordt gefouilleerd en het blijkt dat hij € 1.600,00 aan contant geld bij zich heeft. Kort samengevat is er sprake van een witwasvermoeden, heeft [naam] de verklaring van verdachte niet bevestigd en is [naam] zeer kort na de inbeslagname van de € 10.000,00 opnieuw met een relatief groot contant geldbedrag aangetroffen. Gezien deze feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat het niet aannemelijk is dat het geld van [naam] was en dat [naam] dit om de door verdachte genoemde reden aan verdachte heeft gegeven. Bij dit oordeel weegt de rechtbank ook mee dat verdachte zijn verklaring pas drie maanden na de staandehouding heeft afgelegd.
De rechtbank overweegt tot slot dat verdachte ongeveer een half jaar nadat hij de hiervoor bedoelde verklaring heeft afgelegd bij de politie, bij de reclassering aan zijn verklaring heeft toegevoegd dat hij, voordat de politie hem staande hield, snel aan [naam] heeft gevraagd hoe hij aan het geld kwam. [naam] zou toen tegen hem gezegd hebben dat hij dit geld van zijn moeder in [geboorteland] heeft gekregen. Dit heeft verdachte ter terechtzitting bevestigd. Deze nadere aanvulling maakt de beoordeling door de rechtbank niet anders, omdat deze geen steun vindt in het dossier. Daarnaast heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat er geen tijd was om te discussiëren. Pas op een veel later moment heeft verdachte verklaard dat hij toch tijd heeft gehad om [naam] te vragen naar de herkomst van het geld. De rechtbank oordeelt dat deze nadere verklaring niet noopt tot nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat dit geld uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit ook wist. Naast dit geld voorhanden te hebben, heeft hij de herkomst van het geld verhuld en verhuld wie de rechthebbende hierop was door tijdens de staandehouding te verklaren dat het omzet uit de winkel was. Feit 2 kan dan ook worden bewezen.
3.3.4.
Feit 1 – aanwezig hebben harddrugs
3.3.4.1. Partiële vrijspraak
Onder de vermoedelijk verdovende middelen die in de winkel van verdachte zijn aangetroffen, bevindt zich 0,04 gram van een stof die indicatief is getest en als uitslag cocaïne gaf. Deze hoeveelheid is echter niet definitief getest. De rechtbank oordeelt dat een indicatieve test niet voldoende is voor de vaststelling dat daadwerkelijk sprake is van cocaïne als geen sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit dit kan worden afgeleid. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het aanwezig hebben van cocaïne.
3.3.4.2. Bewijsmotivering
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat bij de doorzoeking van de winkel van verdachte in de kruipruimte 14,3 kilo aan heroïne is aangetroffen. Deze kruipruimte was verborgen onder de vloer.
De heroïne is in blokken in drie vuilniszakken aangetroffen. Eén van deze vuilniszakken bevond zich in een boodschappentas, die zich in nog een boodschappentas bevond. Op het hengsel van één van de boodschappentassen is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Dit DNA-spoor is onderzocht en uit het rapport van forensisch DNA-onderzoek blijkt dat dit spoor afkomstig is van minimaal vier donoren, van wie zeker één man. Verdachte is mogelijk de donor van dit celmateriaal. In het DNA-rapport zijn de volgende twee hypothesen met elkaar vergeleken:
Hypothese 1: de bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en drie onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering bevat DNA van vier onbekende, niet verwante personen.
Uit de vergelijking van de voornoemde hypothesen volgt blijkens het dossier dat de resultaten van het onderzoek aan de bemonstering extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat het DNA-spoor mede afkomstig is van verdachte.
Op één van de vuilniszakken is daarnaast een vingerafdruk aangetroffen die is geïndividualiseerd op verdachte. Uit het rapport blijkt dat twee dactyloscopisch onderzoekers ervan overtuigd zijn dat het spoor door verdachte is geplaatst. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurige andere persoon is verwaarloosbaar klein.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat de vingerafdruk afkomstig is van verdachte.
In de winkel is verder onder andere een sealapparaat gevonden. In het dossier wordt beschreven dat het soort zakken dat bij dit sealbag-apparaat hoort, overeen lijkt te komen met de vacuümzakken waarin de heroïne is aangetroffen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie echter naar voren gebracht dat uit onderzoek is gebleken dat de vacuümzakken die om de drugs zaten, niet overeenkomen met de zakken horende bij het sealbag-apparaat. Zoals hiervoor al is beschreven, is verdachte daarnaast staande gehouden en uiteindelijk aangehouden, nadat hij in een door de politie als verdacht aangemerkte situatie is waargenomen. Tot slot blijkt uit het dossier dat in 2019 middels een Meld Misdaad Anoniem-melding (hierna: MMA-melding) is gemeld dat verdachte in drugs handelt en hierbij gebruik maakt van zijn winkel.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van drugs en dat hij niet degene is die de drugs in de winkel heeft gelegd. Volgens verdachte heeft [naam] dit gedaan. [naam] zou een sleutel van de winkel hebben en ook regelmatig zonder verdachte in de winkel aanwezig zijn. Hij zou ook regelmatig spullen opslaan in de winkel van verdachte. De aanwezigheid van het DNA en de vingerafdruk van verdachte op de tas en de vuilniszak, zou verklaard kunnen worden doordat [naam] voor het verpakken van de drugs, tassen en vuilniszakken uit de winkel heeft gepakt, die verdachte eerder ook al had aangeraakt. Het sealapparaat behoort niet bij de winkel en is niet van verdachte. [naam] zal dat daar waarschijnlijk neergezet hebben. Verdachte heeft tot slot verklaard dat hij niet wist dat [naam] kort in een Mercedes-Benz AMG is ingestapt, voordat hij bij hem in de auto stapte.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte de heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarvoor is vereist dat verdachte hiervan wetenschap en hierover beschikkingsmacht heeft gehad. De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat verdachte in beginsel wetenschap wordt geacht te hebben van en beschikkingsmacht wordt geacht te hebben over goederen die zich in zijn directe invloedssfeer bevinden. In dit geval is dat onder andere alles wat zich in het winkelpand van verdachte bevond, aangezien het zijn winkelpand was en hij daar gedurende werkdagen aanwezig was. Verdachte heeft echter een alternatief scenario naar voren gebracht, namelijk kort samengevat dat [naam] , zonder medeweten van verdachte, de winkel van verdachte gebruikte voor de opslag van drugs. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Allereerst speelt mee dat alleen een vingerafdruk van verdachte op de vuilniszak is aangetroffen, en geen vingerafdrukken van derden. Daarnaast is verdachte in een MMA-melding in verband gebracht met drugshandel en is hij staande gehouden nadat hij betrokken was bij een verdachte situatie, waarna € 10.000,00 bij hem is aangetroffen (met betrekking waartoe in dit vonnis witwassen is bewezen). Ook weegt de rechtbank mee dat er een sealbag-apparaat is aangetroffen in de winkel, dat geschikt lijkt te zijn voor het vacuüm verpakken van drugs. Dat de drugs in onderhavige zaak niet met behulp van dit sealapparaat zijn verpakt, maakt deze omstandigheid niet volledig ontlastend. Ten slotte heeft [naam] dit alternatieve scenario niet bevestigd en valt er ook in de rest van het dossier geen steun voor te vinden. De verklaring van verdachte staat daarmee volledig op zichzelf. Op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, oordeelt de rechtbank dan ook dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de heroïne heeft gehad. De rechtbank verwerpt de verweren die door de verdediging zijn gevoerd met betrekking tot de op zichzelf staande feiten en omstandigheden ook vanwege deze voornoemde onderlinge samenhang. Daarom kan ook feit 1 worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 15 december 2022 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,30 kilogram van een materiaal bevattende heroïne;
2.
op 15 december 2022 te Amsterdam, van een voorwerp, te weten 10.000 euro,
(sub A)
-de herkomst heeft verhuld en
-heeft verhuld wie de rechthebbende op die 10.000 euro was
en
(sub B)
-die 10.000 euro voorhanden heeft gehad
terwijl hij wist dat die 10.000 euro geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte first offender is en dat hij sinds onderhavige feiten niet in aanraking is gekomen met de politie. De reclassering acht de kans op herhaling ook nihil. Daarnaast is het feit alweer van langere tijd geleden. De verdediging verzoekt tot slot om primair een gevangenisstraf van 2 weken op te leggen en subsidiair om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer duurt dan het voorarrest, eventueel met daarbij een voorwaardelijk strafdeel.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 14 kilo heroïne en het witwassen van € 10.000,00. Dit zijn ernstige feiten.
De handel in drugs vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Met de internationale handel in drugs wordt daarnaast veel criminele winst behaald. Het op de markt brengen van drugs vormt daarnaast een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevordert de toename van criminaliteit. Door heroïne in een handelshoeveelheid voorhanden te hebben, heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een markt voor deze drugs. Het witwassen van criminele gelden vormt ten slotte een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 2 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 12 september 2023 betreffende verdachte. Hierin schrijft de reclassering dat er een laag risico is op recidive. De kanttekening die hierbij echter is geplaatst, is dat er bijvoorbeeld geen delict-analyse plaats heeft kunnen vinden, omdat verdachte de feiten ontkent. De reclassering adviseert om bij veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor het aanwezig hebben van 10 tot 20 kilo harddrugs is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 30 maanden. Voor fraude met een benadelingsbedrag tot € 10.000,00 is het oriëntatiepunt 1 week tot 2 maanden gevangenisstraf of een taakstraf; voor een benadelingsbedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00 is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden of een taakstraf. Hoewel het oriëntatiepunt voor fraude in beginsel van toepassing is op witwassen in een frauduleuze context, en daar in dit geval geen sprake van is, neemt de rechtbank dit toch als uitgangspunt.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank voor dit soort feiten enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel hiervan voorwaardelijk op te leggen. Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte wel rekening met de omstandigheid dat hij first offender is en dat als bijkomende straf in dit vonnis het geld (€ 10.000,00) zal worden verbeurdverklaard. Al met al acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend.

8.Beslag

Onder verdachte is in beslag genomen:
1. EUR / IBG 15-12-2022 (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276251)
2. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276259, zwart, merk: Apple Iphone)
3. 1 STK Cocaine (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276297)
4. 3 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276302)
5. 5 STK Cocaine (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276305)
6. 2 STK Cocaine (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276308)
7. 1 STK Keukenartikel (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276298, Blokker)
8. 1 STK Fust (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276299, Leifheit)
Verbeurdverklaring
Het onder 1 genoemde voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met betrekking tot een deel van dit geldbedrag het onder 2 bewezen geachte is verkregen, wordt dit deel van het geldbedrag (groot € 10.000,00) verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
De onder 3, 4, 5 en 6 genoemde voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan en deze van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De onder 1 en 2 genoemde voorwerpen behoren aan verdachte toe. Een deel (groot € 95,00) van het onder 1 genoemde voorwerp en het onder 2 genoemde voorwerp zijn niet voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer vatbaar, en worden daarom teruggegeven aan verdachte.
Overig beslag
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd om geen beslissing te nemen op de onder 7 en 8 genoemde voorwerpen, omdat zij deze voorwerpen zal toevoegen aan de beslaglijst van [naam] . De rechtbank zal dan ook geen beslissing nemen op deze voorwerpen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 33b, 33c, 36b en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
2.
witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart
verbeurd:
1. EUR / IBG 15-12-2022 (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276251),
voor het gedeelte groot € 10.000 (tienduizend euro).
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
3. 1 STK Cocaine (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276297)
4. 3 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276302)
5. 5 STK Cocaine (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276305)
6. 2 STK Cocaine (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276308)
Gelast de
teruggave aan [verdachte]van:
1. EUR / IBG 15-12-2022 (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276251), voor het gedeelte groot € 95,00 (vijfennegentig euro)
2. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022268620-G6276259, zwart, merk: Apple Iphone)
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2024.