ECLI:NL:RBAMS:2024:2704

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
13/213711-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf voor medeplegen van witwassen van € 17.000,- door boekhouder

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van witwassen van een bedrag van € 17.000,-. De verdachte, een boekhouder, had vanuit zijn functie misbruik gemaakt van het vertrouwen van zijn klant. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen op 20 en/of 21 november 2019 in Amsterdam dit bedrag had gewitwassen. De officier van justitie had een taakstraf van 60 uren geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van bijna twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld en dat hij wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de taakstraf op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/213711-20
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en van wat de raadsman, mr. R.A. Korver, namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er in de tenlastelegging van beschuldigd dat hij op 20 en/of 21 november 2019 in Amsterdam of Nederland samen met anderen een bedrag van in totaal € 17.000,- heeft witgewassen.
De hele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte samen met anderen een bedrag van in totaal € 17.000,- heeft witgewassen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, op basis van de verklaring van verdachte in reactie op de witwasbrief, de verklaring van getuige [getuige] , het proces-verbaal van de uitwerking van het opgenomen gesprek tussen verdachte en [getuige] en de processen-verbaal met betrekking tot de transacties van de bankrekeningen van [onderneming 1] en van [onderneming 2] , van oordeel dat verdachte samen met anderen €17.000,- heeft witgewassen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit misdrijf afkomstig
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat dit geldbedrag afkomstig is van een nauwkeurig (eigen) aangeduid misdrijf. Echter, ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf voorwerpen afkomstig zijn, kan witwassen daarvan worden bewezen. Hiervan is sprake als de rechtbank kan vaststellen dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Witwasvermoeden
Daarvoor is allereerst vereist dat wordt vastgesteld dat de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. De rechtbank vindt dat daarvan sprake is.
Verdachte heeft een ongebruikelijk hoog contant geldbedrag van € 17.000,- voorhanden gehad. Uit het dossier volgt dat verdachte, vanuit zijn positie als boekhouder, [getuige] heeft geïnstrueerd om dit geldbedrag op de bankrekening van onderneming [onderneming 1] te storten. Vervolgens heeft [getuige] op zijn aanwijzen het geldbedrag van de rekening van [onderneming 1] overgemaakt naar de bankrekening van [onderneming 2] onder vermelding van vier fictieve factuurnummers. Twee medeverdachten, [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), de eigenaren van [onderneming 2] , zijn reeds veroordeeld voor de betrokkenheid bij dit feit en voor andere witwashandelingen. Dit samen maakt dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Verklaring verdachte
Het voorgaande betekent dat er van verdachte een verklaring mag worden verlangd over de legale herkomst van het geld en dat deze concreet, verifieerbaar en niet op voorhand zeer onwaarschijnlijk moet zijn.
Verdachte heeft geen concrete of verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld afgelegd. Hij heeft daarentegen juist verklaard dat het geld waarschijnlijk van misdrijf afkomstig is. De rechtbank stelt daarom vast dat het niet anders kan dan dat het geld van een misdrijf afkomstig was en dat verdachte en zijn mededaders, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , dat ook wisten.
Witwashandelingen
Verdachte heeft het geld ontvangen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en vervolgens aan [getuige] overgedragen. Zij heeft dit contante geld vervolgens op zijn aanwijzen omgezet in giraal geld. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte de bedragen voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet.
Door het storten van € 17.000,- aan contanten op de rekening van [onderneming 1] is de suggestie gewekt dat het om inkomsten van [onderneming 1] ging en dat dit bedrijf de rechthebbende van dit geldbedrag zou zijn. Verdachte heeft daarmee verhuld wie de werkelijke rechthebbenden van het geld waren.
Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat verdachte ook de herkomst van het geld heeft verhuld. Verdachte heeft tegen [getuige] gezegd dat het geldbedrag voortkomt uit inkomsten uit lezingen. De herkomst van het geld is vervolgens verhuld door het contante geldbedrag op de rekening van [onderneming 1] te storten en daarna onder vermelding van fictieve factuurnummers over te maken naar de bankrekening van [onderneming 2] Door de fictieve factuurnummers wordt de schijn gewekt dat er door [onderneming 2] diensten zijn verleend aan [onderneming 1] , terwijl dit niet het geval is geweest.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 20 november 2019 en 21 november 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen van geldbedragen tot een totaal van € 17.000 (contante storting van € 17.000 op een rekening van het bedrijf [onderneming 1] en overboekingen tot een totaal van € 17.000 op rekening van het bedrijf [onderneming 2] ), de herkomst heeft verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemde geldbedragen was/waren en voornoemde geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, te vervangen door
dertig dagen hechtenis indien de taakstraf niet (naar behoren) wordt vervuld, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van dertig dagen met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte verzoekt de raadsman de gevorderde taakstraf van 60 uren te matigen naar 40 uren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met anderen een bedrag van in totaal € 17.000,- witgewassen. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt ertoe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarmee de integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast. Verdachte had daarbij vanuit zijn positie als boekhouder een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van [getuige] . Hij heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem had gesteld.
Uitgangspunt
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor het opleggen van over straffen die de rechtbanken en gerechtshoven onderling hebben vastgesteld (LOVS). Voor witwassen gaat de rechtbank uit van de oriëntatiepunten voor fraudedelicten. Bij een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- is een gevangenisstraf van twee tot vijf maanden het uitgangspunt.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met het feit dat verdachte vanuit zijn positie als boekhouder het vertrouwen van zijn cliënt heeft misbruikt en haar ertoe heeft aangezet om de bedragen via de rekening van haar bedrijf over te maken. In het voordeel weegt de rechtbank mee dat het slechts een eenmalig incident lijkt te zijn geweest en dat verdachte bereid is de consequenties van zijn handelen te aanvaarden.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 2014 is veroordeeld voor een vermogensmisdrijf, te weten verzekeringsfraude. Omdat dit feit gedateerd is, zal de rechtbank dit niet in strafverzwarende zin meewegen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 11 maart 2024. In dat rapport staat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende. Verdachte heeft aangegeven dat hij naar het buitenland is verhuisd, omdat hij niets met illegale praktijken te maken wil hebben. Hij bekent verantwoordelijk te zijn voor het tenlastegelegde en wil aan alles meewerken. Risicofactoren doen zich niet voor op de verschillende leefgebieden. Verdachte heeft een eigen bedrijf. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De reclassering ziet geen noodzaak voor het inzetten van interventies. Een zwaarwegende en negatieve consequentie bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is dat dit een ontwrichtende invloed zal hebben op het gezin van verdachte, omdat hij bij deze sanctie zijn werk en inkomen zal verliezen. Verdachte is bereid een taakstraf uit te voeren of een geldboete te voldoen.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Op 24 juni 2020 is verdachte in verzekering gesteld, zodat vanaf dat moment de redelijke termijn is aangevangen. De rechtbank komt op 19 maart 2024 tot een eindoordeel. De rechtbank stelt vast dat een overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden van bijna twee jaar. Deze vertraging is niet aan verdachte te wijten. De rechtbank zal daar in strafverminderende zin rekening mee houden.
Op te leggen straf
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals beschreven in het reclasseringsadvies, is de rechtbank van oordeel dat een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend is. Verdachte lijkt sinds het ten laste gelegde zijn leven te hebben gebeterd. Daartegenover staat dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 60 uren niet past bij de ernst van het feit. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf van 80 uren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht, passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. J. Vastenburg en M. Wiewel rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2024.
[...]