ECLI:NL:RBAMS:2024:2703

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
81/194505-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtredingen van de Visserijwet en Wet op de economische delicten door verdachte in Natura 2000-gebied

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere overtredingen van de Visserijwet en de Wet op de economische delicten. De verdachte heeft zich in de periode van 17 mei 2021 tot en met 2 juni 2021 in het Brouwershavense Gat, dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied Voordelta, begeven en daar gevist in een zomerrustgebied waar dat verboden was. Dit deed hij samen met anderen en heeft hij van het plegen van het misdrijf een gewoonte gemaakt. De verdachte heeft ook zonder vergunning gevist op zeebaars en de gevangen vis overgeladen naar een ander vaartuig zonder toestemming van de NVWA. De economische politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte zich opzettelijk en in nauwe samenwerking met anderen heeft gedragen in strijd met de geldende wetgeving. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en moet in totaal € 1.830,- aan geldboetes betalen voor de overtredingen. Daarnaast is de opbrengst van de illegale visreizen, geschat op € 11.875,64, verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 81/194505-23
Datum uitspraak: 12 januari 2024
Verkort vonnis van de economische politierechter van de rechtbank Amsterdam in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 81/194505-23, tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 december 2023.
De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr.
E. Visser, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.I. Witlox, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 mei 2021 tot en met 2 juni 2021 in het Brouwershavense gat, behorend tot het gebied de Noordzee, in het rustgebied Bollen van de Ooster, zijnde een gebied gelegen binnen Natura 2000-gebied Voordelta, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een verbod en/of beperking als bedoeld in artikel 2.5 lid 1 van de Wet natuurbescherming, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich (telkens) met het vissersvaartuig ‘ [vissersvaartuig 1] ’ ( [vissersvaartuig 1] ) al dan niet vissend (met één of meerdere staand(e) want(en)) bevonden binnen het zomerrustgebied van het rustgebied Bollen van de Ooster, terwijl het ingevolge artikel 2 van het Toegangsbeperkingsbesluit Hinderplaat, Bollen van de Ooster, Bollen van het Nieuwe Zand van 9 juni 2008 gedurende het gehele jaar verboden is om enige activiteit van welke aard dan ook te verrichten in dit zomerrustgebied, terwijl hij van het plegen van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
Feit 2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 mei 2021 tot en met 2 juni 2021 in het Brouwershavense gat, zijnde een kustwater als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c, van de Visserijwet 1963, behorend tot het gebied de Noordzee, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) heeft gevist met één of meerdere staand(e) want(en);
Feit3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 mei 2021 tot en met 2 juni 2021, in het Brouwershavense gat, behorend tot het gebied de Noordzee, gelegen in ICES-sector 4c, en/of te IJmuiden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
heeft gehandeld in strijd met artikel 11, eerste lid van de Verordening vangstmogelijkheden (EU 2021/92), immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), met het/de Unievissersvaartuig(en) ‘ [vissersvaartuig 1] ’ ( [vissersvaartuig 1] ) en/of [vissersvaartuig 2] ( [vissersvaartuig 2] ) en/of [vissersvaartuig 3] ( [vissersvaartuig 3] ), (telkens) in bovengenoemde ICES-sector 4c op zeebaars gevist (met één of meerdere staand(e) want(en)) en/of zeebaars die gevangen is in bovengenoemde gebied ICES-sector 4c aan boord gehouden, overgeladen, verplaatst en/of aangeland, aangezien
- op of omstreeks 18 mei 2021 427 kg (bijlage 10 proces-verbaal, p. 103-104), althans een hoeveelheid, zeebaars (gevangen tijdens de visreis van 17 mei tot en met 18 mei 2021) is aangeland en/of overgeladen en/of verplaatst in/naar IJmuiden, en/of
- op of omstreeks 30 mei 2021 389,5 kg (bijlage 18 proces-verbaal, p. 118-119), althans een hoeveelheid, zeebaars (gevangen tijdens de visreis van 28 mei tot en met 30 mei 2021) is aangeland en/of overgeladen en/of verplaatst in/naar IJmuiden, en/of
- op of omstreeks 2 juni 2021 26 kg (bijlage 25 proces-verbaal, p. 132), althans een hoeveelheid, zeebaars (gevangen tijdens de visreis van 1 juni tot en met 2 juni 2021) is aangeland en/of overgeladen en/of verplaatst in/naar IJmuiden;
Feit 4
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 mei 2021 tot en met 30 mei 2021, in het Brouwershavense gat, behorend tot het gebied de Noordzee, in elk geval op de Noordzee, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) zonder toestemming van een ambtenaar van de NVWA vis heeft overgeladen (op een ander vissersvaartuig), immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
- op of omstreeks 17 mei 2021 één of meer vismand(en) en/of (witte) viskist(en) overgeladen van vissersvaartuig [vissersvaartuig 1] naar vissersvaartuig [vissersvaartuig 2] , en/of
- op of omstreeks 29 mei 2021 één of meer (gele) (vis)kist(en) overgeladen van vissersvaartuig [vissersvaartuig 1] naar vissersvaartuig [vissersvaartuig 2] .

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Deze feiten zijn het zich bevinden en vissen in zomerrustgebied van N2000-gebied Bollen van de Ooster, terwijl hij van het plegen van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt (feit 1), het vissen met staand want zonder vergunning (feit 2), het vissen op zeebaars zonder machtiging (feit 3) en het overzetten van de met de [vissersvaartuig 1] gevangen vis op de [vissersvaartuig 2] , zonder dat daarvoor toestemming is verleend door de NVWA (feit 4).
3.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen voor de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman vrijspraak bepleit met betrekking tot de bestanddelen dat zou zijn gevist in het gebied Bollen van de Ooster en dat het feit opzettelijk zou zijn begaan. Het onopzettelijk varen in het gebied Bollen van de Ooster kan wel worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de economische politierechter
De economische politierechter is van oordeel dat de feiten 1 (misdrijf), 2 (overtreding), 3 (overtreding) en 4 (overtreding) bewezen zijn. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.3.1.
Ten aanzien van feit 1; het zich bevinden en vissen in zomerrustgebied van N2000-gebied Bollen van de Ooster, terwijl hij van het plegen van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt
Op grond van artikel 2.5 Wet natuurbescherming in samenhang bezien met artikel 2 Toegangs-beperkingsbesluit Hinderplaat, Bollen van de Ooster en Bollen van het Nieuwe Zand, geldt voor het binnen het Natura 2000-gebied ‘Voordelta’ gelegen zomerrustgebied ‘Bollen van de Ooster’, zoals weergegeven op de in artikel 5 genoemde kaart, jaarrond een absoluut toegangsverbod (lid 1). Handelen in strijd met artikel 2.5 Wet natuurbescherming is strafbaar gesteld in artikel 1a onder 2 in samenhang bezien met artikel 2 Wet op de economische delicten en levert, indien opzettelijk begaan, een misdrijf op.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte als gezagvoerder en eigenaar van het vissersvaartuig [vissersvaartuig 1] , samen met anderen, en vissend met staand want, op verschillende momenten in de tenlastegelegde periode is waargenomen binnen het natura 2000 ‘Bollen van de Ooster’ zomerrustgebied, te weten in ieder geval op: 17 mei 2021 omstreeks 16.10 uur (UTC) en 17.55 uur (UTC), 18 mei 2021 tussen omstreeks 04.45 uur (UTC) en 9.05 uur (UTC) en omstreeks 09.20 uur (UTC), en op 29 mei 2021 omstreeks 05.52 uur.
Het dossier bevat aanwijzingen dat de [vissersvaartuig 1] zich ook op andere momenten binnen de tenlastegelegde periode binnen het Natura 2000-gebied ‘Voordelta’ heeft bevonden, maar op basis van de gegevens in het dossier valt niet buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de [vissersvaartuig 1] zich op die momenten specifiek in het zomerrustgebied ‘Bollen van de Ooster’ bevond. De economische politierechter gaat voor de beoordeling van feit 1 daarom alleen uit van de genoemde data en tijdstippen.
Door zich op genoemde data en tijdstippen binnen het zomerrustgebied te begeven en te vissen heeft verdachte gehandeld in strijd met artikel 2.5. van de Wet Natuurbescherming.
Door de verdediging is aangevoerd dat dit per ongeluk is geschied en dat hierbij geen sprake was van opzet. Dit verweer wordt verworpen. De NVWA heeft namelijk de geografische posities en bewegingen van de [vissersvaartuig 1] vastgesteld, onder meer, met behulp van databronnen met data die door de schepen zelf worden uitgezonden. Ook is op grond van artikel 5 van het Toegangsbeperkingsbesluit het gebied met betonning begrensd en zijn de coördinaten kenbaar gemaakt. De verdachte vaart met een plotter en het gebied staat ook op die plotter aangegeven. Het moet dus voor verdachte kenbaar zijn geweest dat hij de grenzen van het gebied heeft gepasseerd. Te meer daar verdachte beroepsvisser is en naar eigen zeggen al 40 jaar langs de gehele Nederlandse kust vaart. De economische politierechter gaat er daarom van uit dat verdachte zich willens en wetens heeft begeven binnen het zomerrustgebied waarmee opzet is bewezen.
Omdat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte steeds heeft gehandeld in nauwe en bewuste samenwerking met twee andere personen, te weten de twee bemanningslieden die ook op het schip aanwezig waren ten tijde van de ten laste gelegde visreizen, is ook medeplegen bewezen.
Verdachte heeft aldus opzettelijk, samen met anderen, in een relatief kort tijdsbestek herhaaldelijk zich begeven en gevist in het zomerrustgebied ‘Bollen van de Ooster’, zelfs ook meerdere keren op dezelfde dag waarbij in één geval voor enkele uren achtereen. Naar het oordeel van de politierechter leveren deze feiten en omstandigheden voldoende bewijs om van een gewoonte te kunnen spreken.
Conclusie:
Bewezen is dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3.2.
Ten aanzien van feit 2; het vissen met staand want zonder vergunning
Het Brouwershavense Gat is aangewezen als kustwater gelet op het bepaalde in artikel 2 aanhef en vierde lid van het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren bezien in samenhang met artikel 1, vierde lid aanhef en onder c, van de Visserijwet.
Gelet op artikel 9, eerste lid, van de Visserijwet bezien in samenhang met artikel 1, vierde lid aanhef en onder c, van de Visserijwet alsmede artikel 3 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 en artikel 12, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling visserij is het verboden te vissen in de kustwateren met staand want.
Gelet op artikel 4 lid 2 Reglement zee-en kustvisserij 1977 bezien in samenhang met artikel 36, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling visserij geldt dit verbod niet indien de visser beschikt over een visvergunning. Handelen in strijd met deze bepalingen is strafbaar gesteld in artikel 1a onder 3 en artikel 2 Wet op de economische delicten en levert in dit geval een overtreding op.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de tenlastegelegde periode, in nauwe en bewuste samenwerking met anderen, in totaal drie visreizen heeft gemaakt naar het Brouwershavense Gat, te weten op: 17-18 mei 2021, 28-30 mei 2021 en 1-2 juni 2021. Verdachte en zijn mededaders hebben daarbij gevist op zeebaars met een vissersboot die is ingericht op vissen met staand want. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het vissen ook met die methode is gebeurd. Hierdoor heeft verdachte gehandeld in strijd met het voornoemde verbod.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op grond van de machtigingen en vergunningen waarover hij beschikte met staand want mocht vissen in het Brouwershavense Gat. Honorering van dit verweer zou meebrengen dat het feit niet strafbaar is. De economische politierechter is echter van oordeel dat dit standpunt wordt weerlegd door de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het verweer wordt daarom verworpen.
Conclusie:
Bewezen is dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3.3.
Ten aanzien van feit 3; het vissen op zeebaars zonder machtiging
Gelet op artikel 3a Visserijwet 1963 in samenhang bezien met artikel 3 Reglement zee- en kustvisserij 1977 en artikel 2 lid 2 Uitvoeringsregeling zeevisserij wordt voor de toepassing van de in artikel 1, tweede lid, genoemde (Europese) verordeningen onder ‘ICES-deelgebied IV’ en ‘Noordzee’ mede verstaan de in het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren 1970 genoemde wateren. De Nederlandse kustwateren zijn gelegen in ICES-deelgebied IVc.
Op grond van artikel 13 Uitvoeringsregeling zeevisserij en artikel 11 lid 1 van de Verordening vangstmogelijkheden (EU 2021/92) is het voor Unievissersvaartuigen en voor elke vorm van commerciële visserij vanaf de kust verboden om op zeebaars te vissen in (onder meer) ICES-deelgebied Ivc. Het is tevens verboden om zeebaars die in die gebieden is gevangen, te houden, over te laden, te verplaatsen of aan te landen. Voor vissen in deze wateren zijn op grond van artikel 6 eerste lid en artikel 7 eerste lid van de Verordening (EG) nr. 1224/2009 (de controleverordening) een visvergunning en een vismachtiging vereist. Ingevolge artikel 92, eerste lid en artikel 97 eerste lid van de Uitvoeringsregeling zeevisserij is het verboden om in strijd te handelen met artikel 6 eerste lid en artikel 7 eerste lid, van de controleverordening.
Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 1a onder 1e (ernstige inbreuk) of 3 (niet ernstige inbreuk) en artikel 2 Wet op de economische delicten. De beleidsregel ernstige inbreuken 2020 die (onder meer) bepaalt dat een overtreding van artikel 13 Uitvoeringsregeling zeevisserij als ernstige inbreuk wordt aangemerkt, is geldig vanaf 16 juli 2022, derhalve ná de tenlastegelegde periode. Daarom levert overtreding van genoemde bepalingen in dit geval een niet ernstige inbreuk en dus een overtreding op.
In artikel 11 lid 2 van de Verordening vangstmogelijkheden (EU 2021/92) is een uitzondering op het verbod van artikel 11 lid 1 opgenomen; in de maand januari 2021, en van 1 april 2021 tot en met 31 december 2021 mag er wel zeebaars gevangen worden in ICES-deelgebied IVc. Daarbij geldt een limiet van 0,82 ton voor vissen met staand want per vaartuig voor onvermijdelijke bijvangsten. Deze uitzondering geldt op grond van artikel 13 Uitvoeringsregeling zeevisserij uitsluitend voor vissersvaartuigen waarvoor een vismachtiging is afgegeven.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in het Brouwershavense Gat mocht vissen op zeebaars op grond van de machtigingen en vergunningen waarover hij beschikte. De economische politierechter is van oordeel dat dit standpunt wordt weerlegd door de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het verweer wordt daarom verworpen.
Onder feit 2 hierboven is al vastgesteld dat verdachte in totaal 3 visreizen heeft gemaakt. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat verdachte tijdens deze visreizen met de [vissersvaartuig 1] ’ ( [vissersvaartuig 1] ) en/of [vissersvaartuig 2] ( [vissersvaartuig 2] ) en/of [vissersvaartuig 3] ( [vissersvaartuig 3] ) de volgende hoeveelheden zeebaars met staand want heeft gevangen, aan boord gehouden, overgeladen (zie hierna onder 3.3.4), verplaatst en aangeland:
  • 427 kg tijdens de visreis van 17 mei tot en met 18 mei 2021;
  • 389,5 kg tijdens de visreis van 28 mei tot en met 30 mei 2021;
  • 26 kg tijdens de visreis van 1 juni tot en met 2 juni 2021.
De totale opbrengst hiervan is: € 11.875,64.
Gelet op het feit dat verdachte niet beschikte over de vereiste vergunning en machtiging om in dit gebied op zeebaars te vissen heeft hij hiermee gehandeld in strijd met bovenbeschreven verbod. Uit de bewijsmiddelen volgt dat hij dit heeft gedaan in nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
Conclusie
Bewezen is dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3.4.
Ten aanzien van feit 4 het overzetten van de met de [vissersvaartuig 1] gevangen vis op de [vissersvaartuig 2] , zonder toestemming van de NVWA
Op grond van artikel 9 Visserijwet 1963 in samenhang bezien met de artikelen 3 en 4 van het reglement zee- en kustvisserij 1977 en artikel 107 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij is het verboden om vis over te laden zonder toestemming van een ambtenaar van de NVWA. Overtreding van dit verbod is strafbaar gesteld in de artikelen 1a onder 3 en 2 Wet op de economische delicten en levert in dit geval een overtreding op.
Verdachte heeft erkend dat hij de op 17 mei 2021 en op 29 mei 2021 met de [vissersvaartuig 1] gevangen vis heeft overgeladen naar de [vissersvaartuig 2] en heeft zich op het standpunt gesteld dat dit ‘usance’ is omdat de [vissersvaartuig 1] een heel klein bootje is waarmee de afstand naar IJmuiden niet goed te bevaren is en waarop de vis niet in goede conditie gehouden kan worden. Daarom heeft hij de gevangen vis overgeladen op het grotere schip de [vissersvaartuig 2] . Daaraan heeft de verdediging nog toegevoegd dat op alle vismachtigingen altijd de toestemming om over te laden letterlijk genoemd wordt. Pas rond 2020 is het woord “overladen” weggelaten, maar daarbij is geen verbod op overladen opgenomen. Volgens de verdediging betekent dit een impliciete toestemming om te mogen overladen. Wat daar echter ook van zij, de economische politierechter heeft hierboven al vastgesteld dat verdachte niet beschikte over de vereiste vergunning en machtiging om op zeebaars te mogen vissen in het Brouwershavense Gat, zodat daarmee ook niet impliciet of expliciet toestemming voor overladen is gegeven. Ook overigens is niet gebleken van enige toestemming van de NVWA aan verdachte om de betreffende visvangst te mogen overladen.
Verdachte heeft met het overladen van de visvangsten op 17 en 29 mei 2021 dus gehandeld in strijd met de bovengenoemde bepalingen. Ook in dit geval volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met twee andere personen heeft gehandeld, waarmee medeplegen is bewezen.
Conclusie
Bewezen is dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De economische politierechter acht op grond van de bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte:
Feit 1
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 17 mei 2021 tot en met 2 juni 2021 in het Brouwershavense Gat, behorend tot het gebied de Noordzee, in het rustgebied Bollen van de Ooster, zijnde een gebied gelegen binnen Natura 2000-gebied Voordelta, tezamen en in vereniging met anderen, althans opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een verbod en/of beperking als bedoeld in artikel 2.5 lid 1 van de Wet natuurbescherming, immers hebben verdachte, en zijn mededaders, zich (telkens) met het vissersvaartuig ‘ [vissersvaartuig 1] ’ ( [vissersvaartuig 1] ) al dan niet vissend (met één of meerdere staand(e) want(en)) bevonden binnen het zomerrustgebied van het rustgebied Bollen van de Ooster, terwijl het ingevolge artikel 2 van het Toegangsbeperkingsbesluit Hinderplaat, Bollen van de Ooster, Bollen van het Nieuwe Zand van 9 juni 2008 gedurende het gehele jaar verboden is om enige activiteit van welke aard dan ook te verrichten in dit zomerrustgebied, terwijl hij van het plegen van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
Feit 2
hij in de periode van 17 mei 2021 tot en met 2 juni 2021 in het Brouwershavense Gat, zijnde een kustwater als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c, van de Visserijwet 1963, behorend tot het gebied de Noordzee, tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gevist met één of meerdere staand(e) want(en);
Feit3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 mei 2021 tot en met 2 juni 2021, in het Brouwershavense Gat, behorend tot het gebied de Noordzee, gelegen in ICES-sector 4c, en/of te IJmuiden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, heeft gehandeld in strijd met artikel 11, eerste lid van de Verordening vangstmogelijkheden (EU 2021/92), immers hebben verdachte en zijn mededaders, met het/de Unievissersvaartuig(en) ‘ [vissersvaartuig 1] ’ ( [vissersvaartuig 1] ) en/of [vissersvaartuig 2] ( [vissersvaartuig 2] ) en/of [vissersvaartuig 3] ( [vissersvaartuig 3] ), (telkens) in bovengenoemde ICES-sector 4c op zeebaars gevist (met één of meerdere staand(e) want(en)) en/of zeebaars die gevangen is in bovengenoemde gebied ICES-sector 4c aan boord gehouden, overgeladen, verplaatst en aangeland, aangezien:
- op 18 mei 2021 427 kg zeebaars (gevangen tijdens de visreis van 17 mei tot en met 18 mei 2021) is aangeland en overgeladen en verplaatst naar IJmuiden, en
- op 30 mei 2021 389,5 kg, zeebaars (gevangen tijdens de visreis van 28 mei tot en met 30 mei 2021) is aangeland en overgeladen en verplaatst naar IJmuiden, en
- op 2 juni 2021 26 kg zeebaars (gevangen tijdens de visreis van 1 juni tot en met 2 juni 2021) is aangeland en overgeladen en verplaatst naar IJmuiden;
Feit 4
hij in de periode van 17 mei 2021 tot en met 30 mei 2021, in het Brouwershavense Gat, behorend tot het gebied de Noordzee, in elk geval op de Noordzee, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, zonder toestemming van een ambtenaar van de NVWA vis heeft overgeladen (op een ander vissersvaartuig), immers hebben verdachte, en zijn mededaders,
- op 17 mei 2021 één of meer vismand(en) en/of (witte) viskist(en) overgeladen van vissersvaartuig [vissersvaartuig 1] naar vissersvaartuig [vissersvaartuig 2] , en
- op of omstreeks 29 mei 2021 één of meer (gele) (vis)kist(en) overgeladen van vissersvaartuig [vissersvaartuig 1] naar vissersvaartuig [vissersvaartuig 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de economische politierechter gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren te vervangen door 40 dagen vervangende hechtenis indien de taakstraf niet (naar behoren) wordt vervuld, waarvan 40 uren te vervangen door 20 dagen vervangende hechtenis indien de taakstraf niet (naar behoren) wordt vervuld voorwaardelijk. Voor de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten vordert de officier van justitie dat verdachte wordt veroordeeld voor een geldboete van € 1.000,- per overtreding.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat voor het onder 1 ten laste gelegde feit toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zou moeten volgen. Subsidiair verzoekt de raadsman een geheel voorwaardelijke boete, althans een groot deel van een eventuele geldboete voorwaardelijk op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
Oordeel van de economische politierechter
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf en acht overtredingen. Hij heeft zich begeven en gevist in een gebied waar dat was verboden. Het doel van het verbod is om het natuurgebied te laten herstellen en op die manier uitvoering te geven aan Europees natuurbeleid, waarmee bovendien een goede visstand in de toekomst wordt gesteund. Het gebied ‘Bollen van de Ooster’ geldt als belangrijk rust- en foerageerbied voor bedreigde vogelsoorten. Daarnaast is het gebied van belang voor de bescherming van de zeehond en de onderwaternatuur. Hij heeft bovendien gevist op zeebaars zonder dat hij daarvoor een vergunning had met een methode (met staand want) die ter plaatste ook niet is toegestaan. Tot slot heeft hij de visvangst overgeladen naar een ander vaartuig, kennelijk met het doel om toezicht door de instanties te bemoeilijken. Bij dit alles heeft verdachte zijn eigen financiële gewin vooropgesteld ten koste van de natuur en de visstand. Bovendien heeft verdachte zich op illegale wijze een voordelige concurrentiepositie verschaft ten opzichte van vissers die zich wel aan de regels houden. Verdachte heeft op te terechtzitting er geen blijk van gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien. Dit wordt nog eens onderstreept door het feit dat verdachte niet stopte nadat hij op 18 mei 2021 door de NVWA was aangesproken.
De economische politierechter heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij op 30 september 2022 door de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam is veroordeeld voor een economisch delict. Op het strafblad staan ook nog oudere veroordelingen vermeld voor onder meer overtreding van de artikelen 3a, 4 en 9 van de Visserijwet, maar omdat die van langer dan vijf jaar geleden zij weegt de economische politierechter die niet strafverzwarend mee.
De economische politierechter acht de door de officier van justitie geëiste straf gelet op de ernst van de feiten op zichzelf een juist uitgangspunt. De economische politierechter wijkt evenwel enigszins af van de eis omdat zij per afzonderlijk feit voor iedere afzonderlijke overtreding een boete zal opleggen. Een en ander in overeenstemming met artikel 62 Sr (zie ook: ECLI:NL:HR:2003:AF1264).
Voor toepassing van artikel 9a Sr (voor feit 1) en een deel van de geldboete voorwaardelijk (feiten 2, 3 en 4), zoals door de verdediging is aangevoerd, ziet de economische politierechter geen aanleiding.
De economische politierechter vindt alles afwegende de volgende straf passend en geboden:
Voor feit 1: een taakstraf van 80 uren te vervangen door 40 dagen hechtenis indien de taakstraf niet (naar behoren) wordt vervuld, waarvan 40 uren te vervangen door 20 dagen hechtenis indien de taakstraf niet (naar behoren) wordt vervuld voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Voor feit 2: drie geldboetes van € 330,-, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door telkens 6 dagen vervangende hechtenis;
Voor feit 3: drie geldboetes van € 330,-, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door telkens 6 dagen vervangende hechtenis;
Voor feit 4: twee geldboetes van € 500,-, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door telkens 10 dagen vervangende hechtenis.
Bij de bepaling van de straffen is rekening gehouden met de samenhang tussen de bewezenverklaarde feiten.

9.Beslag

9.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft als bijkomende straf gevorderd dat de opbrengst van de illegale visreizen verbeurd moet worden verklaard. De officier van justitie heeft de totale opbrengst van deze drie reizen op grond van de door de visveiling IJmuiden geregistreerde visvangsten geschat op € 11.875,64.
9.2
Oordeel van de economische politierechter
De economische politierechter stelt voorop dat voor verbeurdverklaring als bedoeld in artikel 33a Sr niet vereist is dat op de voet van artikel 94 Wetboek van Strafvordering (Sv) klassiek beslag is gelegd op het voorwerp waarvan de verbeurdverklaring wordt uitgesproken. Op grond van artikel 34 Sr zal in zo’n geval het voorwerp moeten worden uitgeleverd of de door de rechter geschatte waarde daarvan moeten worden betaald.
Hierboven onder 3.3.3. is vastgesteld dat de totale opbrengst van de drie visreizen € 11.875,64 is geweest. Dit geld behoort toe aan de verdachte en is verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten. Op grond van artikel 7 sub 3 van de Wet op de economische delicten in samenhang met artikel 33a eerste lid onder a Sr is dit geld vatbaar voor verbeurdverklaring. Het bedrag van € 11.875,64 zal daarom hierna verbeurd worden verklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24e, 33a, 34, 47 en 62 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 2.5 van de Wet Natuurbescherming;
  • 3a en 9 van de Visserijwet 1963;
  • 3 van het Reglement zee-en kustvisserij 1977;
  • 1a en 12 van de Uitvoeringsregeling visserij;
  • 13 en 107 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij; en
  • 11 van de Verordening (EU) Nr. 2021/92 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.Beslissing

De economische politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
een gewoonte maken van het overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.5 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan,
Feit 2
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 9 van de Visserijwet 1963, drie maal gepleegd
Feit 3
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3a van de Visserijwet 1963, drie maal gepleegd
Feit 4
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 9 van de Visserijwet 1963, twee maal gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1:
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 (tachtig) urente vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis indien de taakstraf niet (naar behoren) wordt vervuld,
waarvan 40 (veertig) urente vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis indien de taakstraf niet (naar behoren) wordt vervuld
voorwaardelijk, met een
proeftijdvan
2 (twee) jaren.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ten aanzien van feit 2:
Veroordeelt verdachte tot de betaling van
3 (drie)geldboetes van elk
€ 330,- (driehonderddertig euro), met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van
telkens 6 (zes)dagen zal worden toegepast voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Ten aanzien van feit 3:
Veroordeelt verdachte tot de betaling van
3 (drie)geldboetes van elk
€ 330,- (driehonderddertig euro), met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van
telkens 6 (zes)dagen zal worden toegepast voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Ten aanzien van feit 4:
Veroordeelt verdachte tot de betaling van
2 (twee) geldboetesvan
€ 500,- (vijfhonderd euro), met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van
telkens 10 (tien)dagen zal worden toegepast voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Verklaard verbeurd een bedrag van
€ 11.875,64 (elfduizend achthonderdvijfenzeventig euro en vierenzestig eurocent).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van mrs. G. Brokkelkamp en A.N.R. Narain, griffiers.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 januari 2024.