ECLI:NL:RBAMS:2024:2697

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
13-073310-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Pools Europees Aanhoudingsbevel voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Opole, Polen. Het EAB is uitgevaardigd op 29 januari 2024 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1987, die wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van verschillende vrijheidsstraffen. De rechtbank heeft op 17 april 2024 de behandeling van het EAB gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman, mr. S. de Goede, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd met 30 dagen.

De opgeëiste persoon is veroordeeld tot gevangenisstraffen in Polen, waaronder een straf van 2 jaar en 8 maanden, waarvan nog 2 jaar en 7 maanden resteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat de persoonsgegevens in het EAB correct zijn. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet van toepassing zijn, omdat de opgeëiste persoon in hoger beroep was vertegenwoordigd door een gemachtigde raadsman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten toegestaan voor de feiten zoals beschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-073310-24
Datum uitspraak: 1 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 4 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 januari 2024 door de
Regional Court in Opole(Polen), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 april 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt de volgende vonnissen:
- 1.
Sentence of the Regional Court in Opole as of 26ᵗʰ October 2022, file no.: III K 116/20
waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 8 maanden, waarvan nog 2 jaar en 7 maanden en 28 dagen resteren.
- 2.
Sentence of the District Court in Brzeg as of 11ᵗʰ October 2021, file no.: II K 101/21
waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden, nog in zijn geheel te ondergaan.
- 3.
Sentence of the District Court in Opole as of 5ᵗʰ August 2021, file no.: II K 400/21
waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, waarvan nog 21 maanden en 5 dagen resteren.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van bovengenoemde vrijheidsstraffen op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Bovengenoemde vonnissen betreffen de feiten zoals deze zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

1. Vonnis III K 116/20 en arrest II AKa 464/22

In de aanvullende informatie van 28 maart 2024 staat vermeld dat het vonnis in eerste aanleg van de
District Court in Opolevan 26 oktober 2022, met nummer III K 116/20
definitief is geworden bij arrest van 5 juli 2023 van de
Court of Appeals in Wroclaw,met nummer II AKa 464/22. De opgeëiste persoon is niet verschenen maar zijn
defence attorneywas wel ter zitting aanwezig.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan [4] .
De rechtbank zal dan ook alleen ten aanzien van de procedure in hoger beroep toetsen of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich voordoet.
Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 5 april 2024 blijkt dat de niet verschenen opgeëiste persoon gedurende het proces in hoger beroep is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigd raadsman. Uit de aanvullende informatie leidt de rechtbank af dat de gemachtigd raadsman ook daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd.
Op grond hiervan doet zich de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b OLW zich voor waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

2. Vonnis II K 101/21

Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 5 april 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis met nummer II K 101/21 van de
District Court in Brzegvan 11 oktober 2021 heeft geleid maar dat de opgeëiste persoon ter zitting is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde raadsman. Uit de aanvullende informatie leidt de rechtbank af dat de gemachtigd raadsman ook daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande de situatie als bedoeld onder artikel 12 onder b OLW zich voordoet. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.

3. Vonnis II K 400/21 en arrest VII Ka 889

In de aanvullende informatie van 28 maart 2024 staat vermeld dat het vonnis in eerste aanleg van de
District Court in Opolevan 5 augustus 2021, met nummer II K 400/21
definitief is geworden bij arrest van 26 januari 2022 van de
District Court in Opole
Criminal Appeals Division,met nummer VII Ka 889. De opgeëiste persoon is niet verschenen bij de procedure in hoger beroep.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan [5] .
De rechtbank zal dan ook alleen de procedure in hoger beroep toetsen of voldaan is aan het vereiste van artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 5 april 2024 blijkt dat de niet verschenen opgeëiste persoon gedurende het proces in hoger beroep is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigd raadsman. Uit de aanvullende informatie leidt de rechtbank af dat de gemachtigd raadsman ook daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd.
Op grond hiervan doet zich de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b OLW zich voor waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten 1, 2, 4 en 9 aan als zogenoemde lijstfeiten die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
1. deelneming aan een criminele organisatie;
5. Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 3, 5, 6, 7 en 8 niet aangeduid als feiten
waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten 3, 5, 6, en 8 leveren naar Nederlands recht op:
Feit 3:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkhedenenig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
Feit 5:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 6
: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort,
beschadigen;
Feit 8:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
De raadsman heeft aangevoerd dat het negeren van een stopteken in het verkeer geen strafbaar feit oplevert. Op grond hiervan dient de overlevering voor feit 7 van het EAB te worden geweigerd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de in het EAB beschreven strafbare gedraging van feit 7 valt onder het negeren van een ambtelijk bevel zoals bepaald in artikel 184 Wetboek van Strafrecht. Er is dus geen reden om tot weigering van de overlevering voor dit feit over te gaan.
De rechtbank leidt uit de feitsomschrijving van feit 7 van het EAB af dat de opgeëiste persoon als bestuurder van een personenvoertuig niet is gestopt bij een verkeerscontrole van de Poolse politie terwijl hem door middel van geluid- en lichtsignalen duidelijk werd gemaakt dat hij zijn voertuig tot stilstand moest brengen. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor omschreven gedraging kan worden aangemerkt als het niet stoppen voor een stopteken van de politie, zoals strafbaar gesteld in artikel 83 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Feit 7 levert daarom naar Nederlands recht op:
overtreding van het bepaalde van artikel 83 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 83 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen
9, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 181 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Opole(Polen), voor de feiten zoals deze zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mr. H.J. Bos en mr. A.L. op ‘t Hoog rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie voetnoot 4.