ECLI:NL:RBAMS:2024:2693

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
13-056509-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gelijkstelling met een Nederlander en tenuitvoerlegging van een Poolse straf in Nederland

Op 24 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) voor de overlevering van een Poolse verdachte. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 3 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, die sinds 10 september 2018 onafgebroken in Nederland verblijft, gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de overlevering geweigerd, omdat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft en de tenuitvoerlegging van de Poolse straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon geschorst, rekening houdend met zijn zorgbehoeften na een ernstig ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-056509-24
Datum uitspraak: 24 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 20 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 januari 2024 door
The Regional Court in Szczecin(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 april 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam , en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
The final and non-appealable judgement of the District Court in Stargard of 30 September 2010. Reference II K 1318/10.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de
schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt raadsman
De raadsman heeft aan de hand van op voorhand aan de rechtbank overgelegde stukken betoogd dat de opgeëiste persoon als economisch niet actieve Unieburger dient te worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW en dat de in Polen opgelegde straf door Nederland dient te worden overgenomen. De opgeëiste persoon staat sinds
10 september 2018 onafgebroken ingeschreven in Nederland en uit de overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon over de afgelopen vijf jaar voldoende middelen van bestaan heeft gehad nu hij over deze periode een WIA-uitkering heeft ontvangen. Bovendien heeft hij over deze periode een ziektekostenverzekering gehad.
Standpunt officier van justitie
De opgeëiste persoon heeft voortdurend in Nederland verbleven, maar zijn genoten inkomen over de afgelopen vijf jaar voldoet niet helemaal aan het minimumvereiste om voor gelijkstelling met een Nederlander in aanmerking te komen. Het laat enige ruimte over voor een ander oordeel. De officier van justitie heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd of de opgeëiste persoon met een Nederlander kan worden gelijkgesteld.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken
heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Met de raadsman en op de door hem aangevoerde gronden is, gelet op de overlegde stukken, voldoende aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van de opgeëiste persoon sprake is van een duurzaam verblijfsrecht en kan worden vastgesteld dat sprake was van rechtmatig verblijf in Nederland, als economisch niet-actieve Unieburger.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 3 april 2014 volgt dat de opgeëiste persoon als gevolg van zijn veroordeling in Polen niet zijn verblijfsrecht in Nederland verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid. De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen en onmiddellijk schorsen.
De raadsman heeft verzocht de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde straf te schorsen op grond van het navolgende.
De opgeëiste persoon heeft ongeveer zes jaar geleden een ernstig ongeval gehad waarbij hij ernstig hersenletsel heeft opgelopen. Daardoor is hij diep ingebed in de zorg. Hij woont op dit moment onder begeleiding van de Stichting Antes in [plaats] en hij heeft samen met zijn verzorgers tijd nodig om zich voor te bereiden op zijn aanstaande detentie. Bovendien komt hij in een gevangenisregime terecht dat beter is ingesteld op de specifieke zorgvraag van de opgeëiste persoon als hij wordt gedetineerd op het moment dat de in Polen opgelegde straf ten uitvoer kan worden gelegd.
Alhoewel in het algemeen moet worden aangenomen dat het vluchtgevaar toeneemt na een uitspraak waarin de overlevering wordt toegestaan of wordt geweigerd onder gelijktijdig bevel tot strafovername in Nederland, ziet de rechtbank in de door de raadsman geschetste omstandigheden de mogelijkheid om dat (in dit geval beperkte) vluchtgevaar voldoende in te perken met een schorsing van de gevangenhouding onder voorwaarden.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond.
Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 141 en 285 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
The Regional Court in Szczecin(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]onder onmiddellijke schorsing tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.