Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Poznaniu in Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1975, die wordt verdacht van diefstal. De officier van justitie had op 8 maart 2024 verzocht om de behandeling van het EAB. Tijdens de zitting op 25 april 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd met 30 dagen.
De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat er een verzetgarantie ontbrak; de opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de zitting. De officier van justitie stelde echter dat de weigeringsgrond niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis leidde, er geen schending van zijn verdedigingsrechten was. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij desondanks had gekozen om Polen te verlaten zonder de autoriteiten te informeren.
De rechtbank stelde vast dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante bepalingen van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. A.W.T. Klappe en H.P. Kijlstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek.