ECLI:NL:RBAMS:2024:2643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
13/322687-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van eendaadse samenloop van poging tot verkrachting, aanranding en mishandeling met gevangenisstraf en TBS-maatregel

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is en op dat moment gedetineerd was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot verkrachting, aanranding en mishandeling van de benadeelde partij, die op 9 december 2022 in Amsterdam plaatsvonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij heeft geprobeerd te verkrachten en haar daarbij heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde partij als betrouwbaar aangemerkt, ondersteund door forensisch bewijs en getuigenverklaringen. De verdachte heeft zich gewelddadig gedragen, wat heeft geleid tot verwondingen bij de benadeelde partij. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel tot terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 7.500,00 aan de benadeelde partij toegewezen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor materiële schade niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor een direct verband tussen de schade en de feiten waarvoor de verdachte werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/322687-22
Datum uitspraak: 14 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P. Jeeninga naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij [benadeelde partij] door dier advocaat mr. C.A. Bouw naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 9 december 2022 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan

1. poging tot verkrachting van [benadeelde partij] ;

2. aanranding van [benadeelde partij] ;

3.primair:poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] ;
subsidiair:mishandeling van [benadeelde partij] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1, feit 2 en feit 3 primair. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen genoemd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit, nu verdachte het ten laste gelegde ontkent. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman voorts aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn om als grond te dienen voor alle tenlastegelegde gedragingen, omdat aangeefster tijdens het eerste contact met de politie onder invloed van alcohol was, onsamenhangend verklaarde en ook haar latere verklaringen niet eenduidig zijn. Verder blijkt onvoldoende uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat er sprake was van een intentie tot seksueel binnendringen van het lichaam. De forensisch resultaten met betrekking tot de binnenbroek van verdachte zijn evenmin weinig redengevend voor het bewijs. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van poging tot verkrachting. De raadsman heeft met betrekking tot feit 3 primair aangevoerd dat de gestelde feitelijke handelingen niet zonder meer zwaar letsel tot gevolg hebben. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van feit 2 en feit 3 subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel over het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde
Gelet op de samenhang (onder meer in tijd en plaats) tussen de feiten 1, 2 en 3 zal de rechtbank deze feiten gezamenlijk bespreken.
Bewijs in zedenzaken
Bij de beoordeling van het bewijs ten aanzien van feit 1 stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte kan dat de beantwoording van de bewijsvraag complex maken. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient dan ook sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron of bronnen dan het vermeende slachtoffer.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
Voor de beoordeling of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is, en dus bruikbaar voor
het bewijs, is in zijn algemeenheid van belang of aangeefster consistent en gedetailleerd heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en dat de verklaring van aangeefster daarom als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Zij overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster heeft op 9 december 2022 tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten direct verklaard dat er die nacht een man in haar boot was gekomen, dat de man haar probeerde te verkrachten, dat hij haar bovenkleding uitdeed, dat hij meermalen in haar gezicht sloeg en hij haar benen probeerde te spreiden en dat aangeefster haar ontlasting had laten lopen in de hoop zichzelf onaantrekkelijk te maken. Tijdens het informatieve gesprek zeden heeft aangeefster die verklaring bevestigd en heeft zij aangegeven dat de man haar meermalen met de vuist op haar hoofd had geslagen en probeerde haar kleding uit te trekken, dat ze op een gegeven moment beiden naakt op haar bed lagen en dat de man aangeefster bij haar borsten aanraakte, dat hij haar vagina had gemasseerd door er met zijn hand overheen te wrijven en dat de man probeerde met kracht haar benen te spreiden. Deze verklaring heeft aangeefster bij haar aangifte bevestigd. Zij heeft toen meer gedetailleerd verklaard over de feitelijke handelingen. Zo heeft aangeefster verklaard dat de man, toen ze probeerde te bellen voor hulp, tegen haar zei “wat doe jij, je kent niemand hier, niemand helpt jou” en vervolgens haar telefoon uit haar handen trok.
Aangeefster heeft verder onder meer verklaard dat de man aan haar haren trok, zijn arm om haar nek sloeg en haar tegen een glazen tafel gooide, waar zij met haar hoofd tegenaan viel, waardoor zij een hoofdwond opliep. Volgens aangeefster heeft de man haar meerdere malen op verschillende plekken op haar lichaam gebeten. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster op hoofdlijnen overeenkomstig de aangifte verklaard.
De rechtbank constateert dat de door aangeefster afgelegde verklaring tijdens het informatief gesprek zeden, de aangifte en haar verklaring bij de rechter-commissaris op detailniveau enigszins van elkaar verschillen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen op essentiële onderdelen echter consistent en voldoende gedetailleerd zijn en dat de verschillen geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid ervan. Gelet daarop acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs en verdachte als dader
De verklaring van aangeefster vindt op meerdere onderdelen steun in het overige bewijs. Allereerst is er steun voor de verklaring van aangeefster over de geweldshandelingen. Zo is bij aangeefster letsel geconstateerd, onder meer een snee op het hoofd en een bloeduitstorting op de kin, en is ter plaatse gezien dat zij opgedroogd bloed op haar lippen had.
Tijdens het forensisch onderzoek op de woonboot van aangeefster hebben de rechercheurs gezien dat een ruit in de tafel stuk was, dat er glasscherven en bloed naast de tafel lagen en dat er bloed zat op de glasscherven in de sponning van de ruit. Daarnaast lag er bloed op het bed.
Steun voor de seksuele handelingen waarover aangeefster heeft verklaard en ondersteuning voor de verdenking jegens verdachte wordt gevonden in de volgende bevindingen.
Getuige [getuige] , buurvrouw van aangeefster en tevens meldster, heeft verklaard dat aangeefster in de nacht van 9 december 2022 bij haar boot aanklopte, dat haar bovenlichaam ontbloot was, dat ze zei dat ze verkracht was maar dat dat uiteindelijk niet was gebeurd omdat ze zichzelf had bevuild, en dat zij ontdaan was. Getuige verklaarde dat aangeefster angstig overkwam en dat ze achterom keek. Voorts heeft getuige verklaard dat zij kort daarop iemand uit de boot van aangeefster zag komen en een bootje verderop in zag gaan. Getuige heeft dat bootje vervolgens constant in de gaten gehouden tot de politie ter plaatse kwam. Zij heeft in die tussentijd niemand anders bij dat bootje gezien. Zij heeft verklaard dat de persoon die zij dat bootje in zag gaan, dezelfde persoon is als die later is aangehouden door de politie.
Van beide borsten van aangeefster werd een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-mengprofiel is 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier en het verhandelde ter zitting, dat verdachte donor is van een deel van het celmateriaal op de borsten van aangeefster.
Verdachte had bij zijn aanhouding twee broeken aan: een binnen- en een buitenbroek. Op de binnenbroek is bloed aangetroffen. Hiervan is een monster genomen. Van deze bemonstering is een zeer zeldzaam DNA-profiel verkregen, met een matchkans die kleiner is dan één op één miljard. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van aangeefster. Dit betekent dat het DNA-profiel van de bemonstering één miljard keer waarschijnlijker is als het DNA van aangeefster is dan als het DNA niet van aangeefster maar van een ander niet verwant persoon is. Op basis van het voorgaande, in samenhang bezien met de rest van het dossier en het verhandelde ter zitting, concludeert de rechtbank dat het in het bloed op de binnenbroek aangetroffen DNA afkomstig is van aangeefster.
Gelet op al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster – die zij betrouwbaar acht – in voldoende mate wordt gesteund door overig bewijs. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring in de aangifte. Voorts is de rechtbank op basis van hetgeen hiervoor is besproken van oordeel dat het verdachte is geweest die de seksuele- en geweldshandelingen heeft gepleegd.
Bewezenverklaring poging tot verkrachting
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden gezien dan als een poging tot verkrachting. Anders dan de raadsman heeft bepleit, kan uit de handelingen van verdachte – het naar beneden trekken van de broek van aangeefster, het uit elkaar duwen van haar benen en het grijpen in haar vagina – wel degelijk worden afgeleid dat verdachte de intentie had om het lichaam van aangeefster seksueel binnen te dringen. De rechtbank acht feit 1 daarom bewezen.
Bewezenverklaring aanranding
Uit het gebezigde bewijs vloeit ook de bewezenverklaring van de onder feit 2 tenlastegelegde aanranding voort. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte aangeefster op
9 december 2022 op haar woonboot te Amsterdam heeft aangerand.
Vrijspraak poging zware mishandeling
De rechtbank acht de onder feit 3 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij. De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangeefster tegen de glazen tafel heeft gegooid, waarbij zij met haar hoofd die tafel heeft geraakt. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet gekwalificeerd worden als een poging tot zware mishandeling, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Het enkele gooien van iemand tegen een glazen tafel levert – zonder nadere feitelijke onderbouwing hiervan – geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Dat aangeefster met haar hoofd tegen de tafel is gekomen, maakt dit niet anders.
Bewezenverklaring mishandeling
De bewezenverklaarde feitelijke handelingen leveren wel mishandeling op. De rechtbank acht hetgeen onder feit 3 subsidiair is tenlastegelegd daarom bewezen.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten geldt dat verdachte wordt vrijgesproken van het vastpakken dan wel dichtknijpen van de keel en/of halsstreek van aangeefster, nu dit op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende kan worden vastgesteld. Het is immers goed mogelijk dat de bovenkleding van aangeefster om haar hals is blijven steken op het moment dat verdachte deze bij haar uittrok, en dit bij aangeefster het gevoel teweegbracht dat haar keel en/of hals werd vastgepakt of dichtgeknepen. Aangeefster heeft dit ook zelf verklaard.
Eendaadse samenloop
Gelet op de overlap van alle bewezenverklaarde handelingen in de verschillende feiten, is er sprake van eendaadse samenloop.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 9 december 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en een andere feitelijkheid [benadeelde partij] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] ,
- tegen die [benadeelde partij] (toen zij wilde bellen voor hulp) heeft gezegd "wat doe jij, je kent niemand hier, niemand helpt jou" en
- de telefoon van die [benadeelde partij] uit haar handen heeft getrokken en
- een arm om de nek van [benadeelde partij] heeft geslagen en
- aan het haar van die [benadeelde partij] heeft getrokken en
- die [benadeelde partij] tegen een glazen tafel heeft aangegooid en
- die [benadeelde partij] meerdere malen tegen het hoofd heeft geslagen en
- tegen haar heeft gezegd: 'slet' en
- die [benadeelde partij] op haar bed heeft gelegd en
- op het lichaam van die [benadeelde partij] is gaan zitten en
- de broek van die [benadeelde partij] naar beneden heeft getrokken en
- die [benadeelde partij] meerdere malen en op verschillende plaatsen van haar lichaam heeft gezoend en
- die [benadeelde partij] meerdere malen en op verschillende plaatsen van haar lichaam heeft gebeten en
- haar ( [benadeelde partij] ) onder haar bovenkleding heeft aangeraakt en
- de bovenkleding over haar gezicht en hoofd heeft getrokken en
- met kracht getracht heeft de benen van die [benadeelde partij] uit elkaar te duwen en
- de vagina van die [benadeelde partij] heeft vastgegrepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 9 december 2022 te Amsterdam, [benadeelde partij] , door geweld en een andere feitelijkheid, te weten
- het trekken van haar telefoon uit de handen van [benadeelde partij] en
- het slaan van een arm om de nek van die [benadeelde partij] en
- het trekken aan de haren van die [benadeelde partij] en
- het gooien van die [benadeelde partij] tegen een glazen tafel en
- het slaan tegen het hoofd van die [benadeelde partij] en
- het op haar bed leggen van die [benadeelde partij] en
- het vervolgens zitten op het lichaam van die [benadeelde partij] en
- het naar beneden trekken van de broek van die [benadeelde partij]
- het meerdere malen en op verschillende plaatsen bijten in het lichaam van die [benadeelde partij] en
- het trekken aan de bovenkleding van die [benadeelde partij] tot over haar gezicht en hoofd en
- het met kracht duwen aan de benen van die [benadeelde partij] ,
heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het meerdere malen en op verschillende plaatsten zoenen van haar lichaam en
- het onder haar bovenkleding aanraken van haar lichaam en
- het vastgrijpen van haar vagina;
3
subsidiair
op 9 december 2022 te Amsterdam, [benadeelde partij] heeft mishandeld door:
- aan de haren van die [benadeelde partij] te trekken en
- haar tegen een glazen tafel te gooien en
- meerdere malen tegen het hoofd van [benadeelde partij] te slaan en
- die [benadeelde partij] meerdere malen en op verschillende plaatsen van haar lichaam te bijten.
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het onder feit 3 primair ten laste gelegde niet bewezen (zoals in rubriek 4.3 is besproken). Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 19 december 2023, opgemaakt door A. Witvliet (GZ-psycholoog) en R.J.P. Rijnders (psychiater). [1] Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een chronisch psychotische toestand, waarbij sprake is van grootheids-, betrekkings- en paranoïde wanen en akoestische hallucinaties, en van een gedesorganiseerde vorm van schizofrenie. Voorts zijn de deskundigen van oordeel dat er sprake is van misbruik – oftewel een lichte stoornis in het gebruik – van alcohol en cannabis. Uit de rapportage volgt dat de gedesorganiseerde schizofrenie heeft doorgewerkt in de bewezenverklaarde feiten. De rapporteurs vermelden dat een advies tot sterkere vermindering van de toerekeningsvatbaarheid dan wel ontoerekeningsvatbaarheid voorstelbaar was geweest, indien zij hadden beschikt over een meer gedetailleerd delictscenario en meer informatie over het psychiatrisch toestandsbeeld van verdachte ten tijde van de feiten. Gelet op al het voorgaande adviseren zij de feiten ten minste verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen van de deskundigen over. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de adviezen van de deskundigen en verdachte sterk verminderd dan wel niet toerekeningsvatbaar te achten, nu zij hiervoor over onvoldoende informatie beschikt. De verdachte wordt verminderd toerekeningsvatbaar geacht ten aanzien van het bewezenverklaarde. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel) zal worden opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen tbs-maatregel op te leggen, maar te volstaan met een gevangenisstraf. In geval van vrijspraak van poging tot verkrachting en poging tot zware mishandeling, zijn de overige feiten niet dusdanig van ernst dat zij een tbs-maatregel met verpleging rechtvaardigen. Mocht de rechtbank wel tot oplegging van de tbs-maatregel komen, dan verzoekt de verdediging om daarmee te volstaan en daarnaast geen gevangenisstraf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf- en maatregeloplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
Overwegingen ten aanzien van de straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot verkrachting, aanranding en mishandeling van aangeefster. Hij heeft midden in de nacht de boot van aangeefster betreden en heeft haar daar geprobeerd te verkrachten. Verdachte is hierbij gewelddadig te werk gegaan, waardoor aangeefster verwondingen heeft opgelopen. Door zijn handelen heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster en haar pijn gedaan en letsel toegebracht. Daarbij heeft hij het veiligheidsgevoel van aangeefster aangetast, nu zij in haar eigen woning middenin de nacht is aangevallen door verdachte. Een woning is bij uitstek de plek waar men zich veiling dient te wanen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte na een veroordeling voor een poging tot doodslag in 2019 een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis heeft verbleven. Ook is artikel 63 Wetboek van Strafrecht aan de orde.
Voor de strafmaat neemt de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting als uitgangspunt. Deze vermelden voor een (voltooide) verkrachting met geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank houdt er bij de straftoemeting – in aanvulling op hetgeen hiervoor genoemd is – nog rekening mee dat het gaat om een poging tot verkrachting, dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen de bewezenverklaarde feiten, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht en dat zij, zoals hierna in rubriek 8.3.2 wordt overwogen, aan verdachte een maatregel zal opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de door de officier van justitie gevorderde duur, te weten 18 maanden, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
8.3.2
Overwegingen ten aanzien van de tbs-maatregel
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er naast de oplegging van een gevangenisstraf ook de noodzaak is tot het opleggen van de tbs-maatregel, zoals door de officier van justitie is geëist. De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond. De vaststelling daarvan door de rechter zal in de regel zijn gegrond op de bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen, vervat in door deze opgestelde rapporten. Verdachte is in het PBC door een psycholoog en een psychiater onderzocht en er heeft milieuonderzoek plaatsgevonden. Van het onderzoek in het PBC is een Pro Justitia rapportage opgemaakt.
Advies Pro Justitia
Uit de Pro Justitia rapportage blijkt het volgende.
Diagnostische beschouwingen
De observatie van verdachte in het PBC heeft in twee fasen plaatsgevonden, die beide vroegtijdig werden beëindigd vanwege ernstige zorgen over verdachtes psychische gezondheidstoestand. Volgens de deskundigen verkeert verdachte in een chronisch psychotische toestand, waarbij sprake is van grootheids-, betrekkings- en paranoïde wanen en akoestische hallucinaties. Ook valt de deskundigen op dat er sprake is van emotionele afvlakking, adequaat affect en een grote mate van desorganisatie in het denken en handelen. Zij stellen bij verdachte een gedesorganiseerde vorm van schizofrenie vast. In het verleden is reeds meermaals de diagnose schizofrenie bij verdachte gesteld. De deskundigen schrijven dat verdachte ernstig gestoord is in zijn realiteitsbeleving en geen grip heeft op zijn leven en handelen. De stoornis strekt zich uit op intrapsychisch en -persoonlijk vlak. Daarnaast glijdt verdachte in sociaalmaatschappelijke zin af en is sprake van problematiek op alle leefgebieden. Hij heeft bovendien geen verblijfsvergunning. Er bestaat een wisselwerking tussen die sociaalmaatschappelijke problematiek en de ernst en omvang van de gedesorganiseerde schizofrenie. Op basis van resultaten uit een intelligentietest bestaat het vermoeden dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft, maar dit kan onvoldoende worden onderbouwd. Wel stellen de deskundigen vast dat verdachte op een beperkt niveau functioneert. Verder is er sprake van misbruik van alcohol en cannabis, maar sluiten de deskundigen niet uit dat er afhankelijkheid van die middelen aan de orde is.
Gelijktijdigheid
Volgens de deskundigen was er in aanloop naar en ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake van een ziekelijke stoornis, namelijk een gedesorganiseerde schizofrenie. Hoewel niet duidelijk is vast te stellen wanneer deze stoornis begon, bestaat deze zonder twijfel al jaren.
Risicotaxatie recidive geweldsdelict
De deskundigen concluderen dat het recidiverisico op aan de bewezenverklaarde feiten gelijkwaardige agressie matig tot hoog is. Allereerst merken de deskundigen op dat verdachte in 2019 veroordeeld is voor een poging doodslag. Daarnaast blijkt hij steeds meer onvoorspelbaar, oninvoelbaar en dreigend gedrag te veroorzaken tegen de achtergrond van zijn psychose. Op basis hiervan taxeren de deskundigen in hun klinische risicotaxatie een verhoogde kans op (zware) geweldsdelicten. Met betrekking tot de risicotaxatielijsten is het volgende van belang. Er is sprake van sociaalmaatschappelijke problematiek, vermoedelijk een lage responsiviteit bij behandeling en begeleiding (verdachte heeft zich eerder onttrokken aan behandeling), een psychotische toestandsbeeld en er is bij verdachte een vrijwel totaal gebrek aan inzicht in zijn stoornis en zeer problematische coping op basis van de gedesorganiseerde schizofrenie.
Risicotaxatie recidive zedendelict
In de klinische risicotaxatie kan geen duidelijk verhoogd risico op een toekomstig zedendelict onderbouwd worden, maar op basis van de risicotaxatielijsten constateren de deskundigen het volgende. Er is problematiek met betrekking tot belangrijke sociale contacten en het vermogen tot onderhouden van relaties. Daarnaast kan verdachte zich impulsief gedragen en is zijn probleemoplossend vermogen ontoereikend. De deskundigen concluderen dat – zonder interventies – het recidiverisico op zedendelicten matig is.
Advies
De deskundigen stellen dat verdachte ernstig ziek is en intensieve psychiatrische behandeling behoeft. Vanwege zijn beperkte ziekte-inzicht is verdachte sterk gericht op stoppen met antipsychotische medicatie, terwijl zonder die medicatie zijn psychotisch toestandsbeeld zal verdiepen en intensiveren. Zonder behandeling bestaat er een groot risico op achteruitgang van de psychiatrische toestand en maatschappelijke teloorgang. Ook zal de kans op cognitieve schade als gevolg van de chronische psychose toenemen, waardoor intellectuele mogelijkheden en copingvaardigheden onder druk komen te staan. Een gedwongen behandelingskader is noodzakelijk. Betrokkene is eerder behandeld in het kader van een zorgmachtiging, maar dat leverde geen bevredigende resultaten op en het toezicht was heel beperkt. Een voorwaardelijk kader heeft naar het oordeel van de deskundigen geen kans van slagen gelet op het beperkte ziekte-inzicht van verdachte. Een stevig beveiligingskader is noodzakelijk. De behandeling zal mogelijk zeer lang van duur zijn. Gelet hierop adviseren de deskundigen een de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
Motivering van de tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen:
- verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog, die hebben vastgesteld dat tijdens het begaan van het bewezenverklaarde bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens;
- de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer staat;
- verder is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornis door zijn agressieve gedrag een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen.
De rechtbank vindt het op basis van al het voorgaande noodzakelijk dat verdachte langdurig wordt behandeld, om de kans op recidive terug te dringen en omdat de veiligheid van anderen dit vereist. Gelet op de bevindingen van de deskundigen is een behandeling in een ander kader dan de terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet mogelijk. De rechtbank verenigt zich met de conclusies en de adviezen van de deskundigen en neemt deze over. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Materiële schade
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 613,93 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is betwist. Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu onvoldoende kan worden vastgesteld dat er een rechtstreekse verband bestaat tussen de schade en de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Op dit moment is onvoldoende duidelijk dat de huidige knieklachten van de benadeelde partij rechtstreeks verband houden met de door verdachte gepleegde feiten. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dit levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 20.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De hoogte van de vordering is betwist. De verdediging heeft verzocht het bedrag te matigen. De vordering is niet onderbouwd met een deskundigenrapportage over een diagnose met causale gevolgen en voorts is het gevorderde bedrag exorbitant hoog.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit. De rechtbank zal voor de hoogte van het toe te wijzen bedrag acht slaan op de slachtofferverklaring die namens benadeelde partij ter terechtzitting is afgelegd. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 7.500,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat nadere onderbouwing van de vordering ontbreekt en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1, 2 en 3 subsidiair bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 55, 63, 242, 246 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 5is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair:
eendaadse samenloop van poging tot verkrachting en
aanranding en
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 9 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 9 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 72 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en D. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2024.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.Deze rapportage wordt in rubriek 8.3.2 nader besproken.