In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de betrokkene, die sinds 2006 onder deze maatregel valt. De officier van justitie had op 8 februari 2024 verzocht om de termijn van terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen, evenals de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, na het horen van de betrokkene, zijn raadsvrouw en deskundigen. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat de termijn van terbeschikkingstelling wordt verlengd.
De rechtbank heeft ook het locatieverbod van de betrokkene gewijzigd, zodat hij zich tijdens verlof onder begeleiding van zijn moeder en/of zus in bepaalde gebieden mag begeven. Dit besluit is genomen in het licht van de adviezen van Reclassering Nederland en de psychiater, die de noodzaak van de verlenging van de terbeschikkingstelling en de wijziging van het locatieverbod onderbouwden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de onduidelijkheid over de verblijfsstatus van de betrokkene en de impact daarvan op zijn behandeling en toekomstperspectief.
De rechtbank heeft de beslissing genomen met inachtneming van de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft het Openbaar Ministerie opgedragen om de nabestaanden van het slachtoffer op de hoogte te stellen van de wijziging van het locatieverbod. De beslissing is genomen in het belang van de veiligheid en het welzijn van de betrokkene, en om hem de kans te geven om zich verder te ontwikkelen binnen de gestelde voorwaarden.