ECLI:NL:RBAMS:2024:2639

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
AMS 24/2198
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen nader voorschrift in exploitatievergunning van Fabel Friet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van Fabel Friet Runstraat B.V. tegen een nader voorschrift dat aan hun exploitatievergunning is toegevoegd. Verzoekster heeft een succesvolle frietzaak in Amsterdam, maar heeft te maken met bezwaren van buurtbewoners die overlast ervaren door de drukte en lange wachttijden. De burgemeester van Amsterdam heeft op 4 april 2024 een besluit genomen waarbij een nader voorschrift is toegevoegd aan de exploitatievergunning, dat inhoudt dat er geen nieuwe bestellingen mogen worden opgenomen als er meer dan tien klanten buiten staan te wachten. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening is dat het voorschrift onduidelijk en niet werkbaar is.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 mei 2024 behandeld en geconcludeerd dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De rechter oordeelt dat het voorschrift niet duidelijk is en dat het verzoekster in haar bedrijfsvoering ernstig kan belemmeren. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster, die haar zaak zonder onduidelijke voorschriften wil kunnen exploiteren, zwaarder dan het belang van de burgemeester om de overlast te beperken. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot de uitspraak op het beroep. Dit betekent dat het nadere voorschrift gedurende de beroepsprocedure niet van toepassing is op verzoekster. Tevens is bepaald dat de burgemeester het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2198

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 mei 2024 in de zaak tussen

Fabel Friet Runstraat B.V., uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. G.L.M. Teeuwen),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. A. de Waal en mr. F. Hoedemaker).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats] .

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het opleggen van een nader voorschrift in de (horeca-) exploitatievergunning.
1.2.
Verweerder heeft met het besluit van 26 september 2023 aan verzoekster een verlenging van de exploitatievergunning verleend. Buurtbewoners hebben tegen deze verlenging bezwaar gemaakt. Doordat Fabel Friet zeer succesvol is, met name door hun populariteit op social media platform TikTok, staan er lange rijen klanten voor de deur. De buurtbewoners stellen onder andere dat de wachtende klanten zorgen voor onveilige situaties. Ze blokkeren namelijk de toch al smalle stoep waardoor voetgangers over straat moeten lopen. Ook ervaren de buurtbewoners overlast door de drukte en het afval. Met het bestreden besluit van 4 april 2024 op het bezwaar van bezwaarmakers is verweerder bij de verlenging van de exploitatievergunning gebleven maar is wel een nader voorschrift aan de exploitatievergunning toegevoegd. Verzoekster heeft hiertegen op 8 april 2024 beroep ingesteld. Op 15 april 2024 heeft verzoekster de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op
2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , [naam 2] en
[naam 3] namens verzoekster, mr. P.M.L. Schilder Spel als waarnemer van de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigden van verweerder en [derde-partij] (één van de bezwaarmakers) als derde-partij.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, gelet op de gevolgen die het nadere voorschrift in de exploitatievergunning voor haar heeft. Verzoekster heeft aangevoerd dat het nadere voorschrift onduidelijk is waardoor zij niet weet op welke wijze zij aan het voorschrift moet voldoen. Ook maakt het betreffende voorschrift een ingrijpende inbreuk op haar bedrijfsvoering en loopt zij het risico op handhavingsacties. Dergelijke acties kunnen niet alleen leiden tot nadelige financiële gevolgen door eventuele lasten onder dwangsom, maar ook voor negatieve gevolgen voor haar exploitatievergunning.
Kortsluiten
4. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter op zitting verzocht om op grond van artikel 8:86 van de Awb ook op het beroep te beslissen. Dit verzoek wijst de voorzieningenrechter af, omdat de termijn voor de buurtbewoners (de bezwaarmakers tegen de verlenging van de exploitatievergunning) om beroep in te stellen tegen het bestreden besluit nog niet is verlopen en op zitting is gebleken dat de buurtbewoners waarschijnlijk beroep gaan instellen. Gelijktijdige behandeling van beide beroepen tegen dezelfde exploitatievergunning ligt voor de hand. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze zaak dan ook alleen of het besluit, in dit geval het extra nadere voorschrift dat in de vergunning is opgenomen, gedurende de beroepsprocedure moet worden geschorst.
Voorlopige voorziening
5. Bij de beantwoording van de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, weegt de voorzieningenrechter het belang van verzoekster bij de schorsing van het besluit af tegen het belang van de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Daarbij telt in belangrijke mate mee of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Als dat niet het geval is en de voorzieningenrechter oordeelt dat het besluit rechtmatig is, is er geen reden om het bestreden besluit te schorsen. Dit rechtmatigheidsoordeel is een voorlopig oordeel. In een eventuele beroepsprocedure is de bodemrechter daar niet aan gebonden.
Redelijke kans van slagen van het beroep
6.1.
Met het bestreden besluit van 4 april 2024 heeft verweerder een nader voorschrift aan de exploitatievergunning toegevoegd. Dit voorschrift luidt:

6. Wanneer het aantal klanten dat buiten op hun bestelling staat te wachten te groot wordt dan worden er tijdelijk geen nieuwe bestellingen opgenomen met de tweede kassa. Dit is het geval bij 10 wachtende klanten van Fabel Friet die besteld hebben.”
6.2.
Verzoekster voert aan dat dit voorschrift onduidelijk en niet werkbaar is. Niet duidelijk is namelijk wie er onder de tien wachtende, zoals genoemd in het voorschrift, gerekend moeten worden. Bovendien kan het voorschrift juist leiden tot langere wachtrijen. De bedrijfsoperatie is namelijk gericht op zeer snelle bediening van klanten. Bij het steeds moeten sluiten van een kassa wordt die operatie ernstig verstoord. Daarnaast heeft verweerder op geen enkele manier de noodzakelijkheid van het voorschrift onderbouwd. Verweerder heeft niet onderzocht wat de invloed is van tien wachtende klanten en waarom tien het maximum zou moeten zijn.
6.3.
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het voorschrift vooral bedoeld is om de drukte in de Runstraat te verminderen. Hier komen de meeste mensen samen. Niet alleen klanten die wachten op hun bestelling, maar ook mensen die staan te kijken of mensen die hun bestelde friet ergens in de Runstraat staan op te eten. Het gaat bij het voorschrift met name om het aantal klanten die buiten op hun bestelling staan te wachten te verminderen. Bij de vaststelling van maximaal tien wachtende klanten is gekeken naar de ruimte voor de winkel. Als er tien klanten voor de winkel staan te wachten past het volgens verweerder nog net op de stoep.
6.4.
De voorzieningenrechter volgt verzoekster in haar stelling dat het voorschrift onduidelijk en niet werkbaar is. Het voorschrift is namelijk niet voor één interpretatie vatbaar. Op zitting is gebleken dat er discussie bestaat over de vraag of het voorschrift ziet op tien wachtende klanten of tien geplaatste bestellingen. Verzoekster stelt dat het niet mogelijk is om continue te tellen hoeveel klanten er staan te wachten op hun bestelling. Volgens verweerder is het een kwestie van het tellen van de bestelde bakjes friet. Verzoekster stelt daar echter terecht tegenover dat niet iedere klant één bakje friet besteld. De voorzieningenrechter kan, gelet op de discussie op zitting, verzoekster volgen dat met dit voorschrift niet gemakkelijk te bepalen is wanneer de tweede kassa moet sluiten. De uitvoering van het voorschrift is onwerkbaar en ook lastig te handhaven. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom juist dit voorschrift de druk in de Runstraat gaat verminderen. Hierbij speelt mee dat verzoekster zelf vrijwillig ook nadere maatregelen heeft genomen. Zo heeft verzoekster ter zitting toegelicht dat zij haar vergunde terras voor de gevel heeft afgezet en dit nu wordt gebruikt als plaats voor de klanten die wachten op hun bestelling. Er staan linten waar de klanten achter moeten wachten, zodat de stoep niet volledig wordt geblokkeerd. Door verzoekster ingehuurde ‘
crowdmanagers’wordt er op toegezien dat klanten ook daadwerkelijk op die plek gaan en blijven staan en niet de straat blokkeren. Niet duidelijk is waarom het voorschrift van verweerder effectiever zou zijn dan de vrijwillig genomen maatregelen van verzoekster.
6.5.
Gelet op het voorgaande, heeft het beroep van verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen.
Belangenafweging
7.1.
Voor de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter een belangenafweging maken.
7.2.
Het belang van verzoekster bestaat uit het kunnen exploiteren van de frietzaak zonder een onduidelijk en onwerkbaar voorschrift waardoor de bedrijfsvoering in het geding komt. Daar staat tegenover het belang van verweerder van een goed en veilig woon- en leefklimaat in de omgeving van de Runstraat. Zoals ook blijkt uit het advies van de adviescommissie met betrekking tot het bestreden besluit, zijn de grenzen van het aanvaarbare bereikt wat betreft de negatieve beïnvloeding van het woon- en leefklimaat. Met het nadere voorschrift kan de gestelde overlast volgens verweerder door omwonenden voldoende worden beperkt. Daarnaast is het toeristische seizoen begonnen dus is het des te belangrijker dat het voorschrift in stand blijft en gehandhaafd kan worden.
7.3.
De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan als volgt af. De voorzieningenrechter acht van belang dat verzoekster in goed contact staat met verweerder, handhavers en de wijkagent en heeft getoond bereid te zijn om allerlei maatregelen te nemen buiten de gestelde voorschriften om. Zo heeft verzoekster vier ‘
crowdmanagers’ingehuurd die zorgen voor het verdelen van de wachtrij en die toezicht houden op het vrijhouden van de rijweg. Daarnaast zet verzoekster zich actief in om het afval in de omgeving van de Runstraat op te ruimen door dagelijks een bedrijf langs te laten komen. Sinds verweerder het nadere voorschrift heeft toegevoegd heeft verzoekster, zoals hierboven reeds benoemd, ook extra aandacht voor de wachtende klanten voor de gevel van de winkel. Hierdoor blijft de stoep deels beschikbaar. Ook heeft verzoekster toegezegd mee te blijven denken met verweerder en staat zij niet afwijzend tegenover een voorschrift waarbij een kassa bij drukte zou moeten worden gesloten. Het enige vereiste hierbij is dat het voorschrift wel uitvoerbaar moet zijn.
7.4.
Aangezien verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het aanvullende voorschrift het woon- en leefklimaat en de veiligheid in de Runstraat ten goede zal komen en gezien de genomen maatregelen en de bereidheid van verzoekster tot medewerking aan het beperken van zoveel mogelijk door buurtbewoners ervaren overlast, kent de voorzieningenrechter in dit geval meer gewicht toe aan het belang van verzoekster om gedurende de beroepsprocedure haar zaak te exploiteren zonder het aanvullende voorschrift dan aan het belang van verweerder. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

8.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot de uitspraak op het beroep. Dit betekent dat gedurende de beroepsprocedure nader voorschrift nummer 6 uit de exploitatievergunning van 1 maart 2024 voor verzoekster niet geldt.
8.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Verzoekster krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.