ECLI:NL:RBAMS:2024:2632

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/13/734463 / HA ZA 23-523
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de inhoud van een erfdienstbaarheid die is ontstaan door vestiging met een evolutionaire interpretatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de vaststelling van de inhoud van een erfdienstbaarheid die is ontstaan door vestiging. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.J. den Hartog, vorderde dat de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.J. Kloosterman, zich zou onthouden van onrechtmatige inbreuken op haar eigendomsrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan bij notariële akte op 24 oktober 1968. De inhoud van deze erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening zijn bepalend voor de rechten en plichten van partijen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser gedeeltelijk toegewezen, waarbij het recht van overpad is beperkt tot het gebruik van auto’s, kleine voertuigen, tractoren en vee, en heeft bepaald dat de gedaagde niet het recht heeft om te keren of te parkeren op het perceel van de eiser. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser niet verplicht is om bij te dragen aan de onderhoudskosten van het pad, omdat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de bestaande voorzieningen gevolgen hebben voor zijn grond. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de plaatsing van camera’s door de eiser, waarbij de privacy van de gedaagde in het geding was. De rechtbank heeft de eiser bevolen om de camera’s zo aan te passen dat deze geen inbreuk meer maken op de privacy van de gedaagde. De proceskosten zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/734463 / HA ZA 23-523
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij (hierna:
[eiser]),
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij (hierna:
[gedaagde]),
advocaat: mr. S.J. Kloosterman te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 mei 2023 met producties 1 tot en met 20,
- de conclusie van antwoord met eis in reconventie en producties 1 tot en met 37,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het tussenvonnis van 27 december 2023 waarin een plaatsopneming met aansluitend een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van plaatsopneming en mondelinge behandeling van 21 maart 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van mr. Kloosterman van 1 mei 2024 met opmerkingen bij het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij notariële akte van 1968 is een stuk grond gesplitst in de volgende vijf percelen:
  • perceel 1: niet van belang voor dit geding,
  • perceel 2: sinds 1983 van mevrouw [naam] (hierna:
  • perceel 3: sinds 13 mei 2015 van [gedaagde] ,
  • perceel 4: sinds 7 maart 1994 van [eiser] ,
  • perceel 5: in 1968 landbouwgrond (weiland) voor veeteelt, afgegraven en overwegend uit water gaan bestaan voordat [eiser] eigenaar werd van haar perceel.
2.2.
Het volgende is op bovenstaande afbeelding van [eiser] door de rechtbank na de plaatsopneming ingetekend:
  • de groene pijlen vormen de route die [gedaagde] aflegt om van en naar zijn perceel te komen vanaf de openbare weg links op de afbeelding;
  • de lichtblauwe ruiten zijn geparkeerde voertuigen, waarbij de meest linker drie voertuigen op [naam] ’s perceel van [naam] zijn;
  • op de plaats van de paarse ster staat een hek om een put met daaraan een door [eiser] bevestigd bord waarop staat dat te passeren voertuigen maximaal twee ton mogen wegen;
  • op de plaats van de gele ster staat een bloembak van [eiser] ;
  • de roodbruine lijn vertegenwoordigt een schutting over het perceel van [eiser] vanaf de woning met nummer [adres] (links van de schutting) die zij verhuurt aan haar zoon, naar een ander gebouw onderaan de afbeelding,
  • rechts van de schutting staat een loods die [eiser] verhuurt aan een garagebedrijf;
  • op de plekken van beige driehoeken heeft [eiser] camera’s hangen;
  • aan de rechterkant van [eiser] perceel tussen haar loods en [gedaagde] perceel, staat een schuur die [eiser] met naambord heeft aangeduid als ‘
2.3.
[gedaagde] heeft onderstaande luchtfoto in het geding gebracht, die dateert van ergens tussen 1968 en 5 april 2007. In geel heeft hij weergegeven waar hij wil laden en lossen en met rode pijlen heeft hij weergegeven waar hij wil kunnen keren, op het terrein achter Villa Obstakel in de richting van het perceel dat vroeger weiland was en nu water is:
2.4.
Het perceel van [gedaagde] heeft een bestemming voor bedrijvigheid. In 1968 stond er een naaiatelier en vanaf 1979 werd het perceel gebruikt als aannemerswerkplaats, voornamelijk voor timmermanswerk zoals het ontwerp en de productie van meubels en interieur. Het bedrijfsgebouw op dit perceel werd volledig verwoest door een brand op 5 april 2007.
2.5.
Nadat [gedaagde] eigenaar werd zijn perceel, heeft zijn vennootschap bij beschikking van 23 februari 2021 een omgevingsvergunning verkregen voor het bouwen van vier bedrijfsunits met drie parkeerplaatsen. [gedaagde] is van plan de bedrijfsunits te verhuren aan ondernemers als werkplaats of kantoor. Tegen de vergunningverlening heeft [eiser] bestuursrechtelijke stappen gezet. Zowel het bezwaar als beroep van [eiser] is ongegrond verklaard.
2.6.
Vervolgens is [gedaagde] tegen [eiser] een procedure in kort geding gestart, wat uitmondde in een voor [gedaagde] gunstig vonnis van 5 april 2022. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.7.
Daarna heeft [eiser] een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] . Bij vonnis van 23 februari 2024 oordeelde de voorzieningenrechter dat in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding werd gezien om anders te oordelen dan in het vonnis van 5 april 2022.
2.8.
[gedaagde] heeft inmiddels bedrijfsunits gebouwd en heeft zwaar materieel over het overpad laten rijden. [gedaagde] heeft tijdens de bouw ter voorkoming van schade het overpad afgedekt met rijplaten.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert overeenkomstig de aan dit vonnis als bijlage I gehechte eis. Daaraan legt [eiser] – kort gezegd – ten grondslag dat [gedaagde] het recht van overpad te ruim uitlegt en daarmee inbreuk maakt op haar eigendomsrecht.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] met een veroordeling van [eiser] in de proceskosten, inclusief nakosten en met rente.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert overeenkomstig de aan dit vonnis als bijlage II gehechte eis. Hoofdzakelijk voert [gedaagde] aan dat [eiser] i) een vrije uitoefening van het recht van overpad belemmert, ii) onderhoudsplichtig is en iii) met camera’s een onrechtmatige inbreuk maakt op [gedaagde] privacy.
3.4.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] met een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, inclusief nakosten en met rente.

4.De beoordeling

4.1.
Vanwege het grotendeels spiegelbeeldige karakter van de vorderingen, zal de rechtbank de conventie en reconventie gezamenlijk beoordelen.
de nader overgelegde stukken
4.2.
Partijen hebben voorafgaand aan de plaatsopneming en mondelinge behandeling over en weer nadere stukken ingediend. Vervolgens hebben partijen elk bezwaar gemaakt tegen de toevoeging van elkaars stukken aan het procesdossier.
4.3.
De akte eisvermeerdering van [gedaagde] is toegestaan, omdat deze tijdig is ingediend waarna op zitting is gebleken dat [eiser] voorbereid en naar behoren op het stuk kon reageren.
4.4.
De nader overgelegde producties 24 en 25 van [eiser] zijn één dag voor de plaatsopneming en mondelinge behandeling slechts per e-mail aan de rechtbank toegestuurd met in de begeleidende tekst: ‘
De advocaat van [gedaagde] , mr. Kloosterman, heb ik in de cc opgenomen opdat hij tegelijkertijd kennis neemt van dit bericht.’. In de CC-balk van het e-mailbericht is echter geen enkel e-mailadres opgenomen en [eiser] lijkt niet van een blinde kopie (BCC) of een naderhand doorgestuurd bericht uit te gaan, wat de rechtbank overigens met wat voorligt ook niet zou kunnen verifiëren. Daarom kan niet worden aangenomen dat [gedaagde] deze producties heeft ontvangen, laat staan dat dat tijdig was zodat [gedaagde] daar adequaat op kon reageren. De rechtbank laat deze stukken daarom buiten beschouwing.
de kern van het geschil
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat door vestiging bij notariële akte op 24 oktober 1968 een erfdienstbaarheid als recht van overpad is ontstaan. Dit was voor 1992 en dus onder het oude Burgerlijk Wetboek (
BW), maar het huidige BW is op de erfdienstbaarheid van toepassing met inachtneming van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (
Ow).
4.6.
Centraal staat de vraag wat de inhoud is van het recht van overpad en welke verplichtingen daaruit voortvloeien. Het antwoord op deze vraag regelt artikel 5:73 lid 1 BW:
‘De inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend.’
4.7.
De vestigingsakte is dus leidend. Voor zover de vestigingsakte niet voorziet in een beschrijving van de inhoud van de erfdienstbaarheid, moet acht worden geslagen op de plaatselijke gewoonte. Pas bij twijfelgevallen wordt betekenis toegekend aan de wijze waarop de erfdienstbaarheid is uitgeoefend na de vestiging ervan. Hierna zal blijken dat de vestigingsakte al voldoende concreet de inhoud van de erfdienstbaarheid beschrijft. Daardoor wordt niet toegekomen aan de stellingen van partijen over hoe rechtsvoorgangers van [gedaagde] het overpad door de jaren heen hebben uitgeoefend. Er wordt immers door [gedaagde] expliciet geen beroep gedaan op het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring, maar slechts op het ontstaan door vestiging in de zin van artikel 5:72 BW. Daar komt bij dat de wijze waarop rechtsvoorgangers van [gedaagde] het terrein van [eiser] voorheen hebben gebruikt niet alleen op basis van de erfdienstbaarheid, maar ook op basis van onderlinge (incidentele) afspraken kan zijn geweest, zoals [eiser] stelt, of een inbreuk kan hebben gevormd die [eiser] gedoogde.
de uitleg van de vestigingsakte
4.8.
Wat in de vestigingsakte staat zal moeten worden uitgelegd naar de bedoeling van de bij de vestiging betrokken partijen in 1968. Het goederenrecht kent een gesloten stelsel van absolute rechten die tegenover iedereen zijn in te roepen. Omdat ook derden en rechtsopvolgers daardoor aan het recht van overpad zijn gebonden, dient de vestigingsakte te worden uitgelegd aan de hand van feiten die voor eenieder kenbaar zijn (objectieve maatstaven). Dat wil zeggen dat de subjectieve partijbedoeling van [eiser] en [gedaagde] zelf geen rol speelt en dat een groot gewicht toekomt aan de gekozen bewoordingen in de vestigingsakte. Het is dan ook niet zonder meer mogelijk om de inhoud van het recht op te rekken, wel het staat partijen vrij om samen de omvang van de erfdienstbaarheid bij notariële akte te wijzigen of contractuele gebruiksafspraken te maken. Daarnaast biedt de wet aan buren het zogenoemde ladderrecht, voor het gebruik van andermans erf tegen schadeloosstelling bij noodzakelijke werkzaamheden in artikel 5:56 BW.
4.9.
Een algemeen bekend feit is dat voertuigen sinds 1968 zijn doorontwikkeld. Voertuigen zijn over tijd groter en zwaarder geworden. Daardoor geven bijvoorbeeld auto’s van nu een grotere belasting voor het dienende erf dan in 1968. Om heden ten dage nog steeds te kunnen voorzien in het beoogde doel van de erfdienstbaarheid zal daarom met de tijd moeten worden meebewogen. Op wetenschappelijk gebied wordt geschreven over de mate waarin erfdienstbaarheden een dynamisch karakter hebben. Dit wordt ook wel een evolutionaire interpretatie van de erfdienstbaarheid genoemd. Dit neemt niet weg dat ook daarbij nog steeds de wil van de bij de vestiging betrokken partijen voorop staat. De evolutionaire interpretatie als uitlegmaatstaf van erfdienstbaarheden is bovendien niet verankerd in een wet. De rechtbank zal deze uitlegmaatstaf wel als gezichtspunt betrekken in de uitleg van de vestigingsakte.
4.10.
In de vestigingsakte staat:

Indien de percelen een tot en met vijf afzonderlijk worden verkocht, worden de volgende erfdienstbaarheden gevestigd:
[een erfdienstbaarheid van gootrecht, waterloop en (dak)drop]
Ten behoeve en ten laste van de percelen twee drie vier en vijf, van uitweg om over de bestaande uitweg ter breedte van [niet ingevuld, Rb] meter, met auto’s rijwielen en dergelijke kleine voertuigen, tractoren te voet met vee of anderszins te komen van- en te gaan naar de openbare weg het Zuideinde.
Gemelde erfdienstbaarheden worden gemaakt ter bestendiging van de bestaande toestanden.
(…)
De kosten van onderhoud en van vernieuwing van de werken benodigd voor de uitoefening van gemelde erfdienstbaarheden, komen voor zover zij tot gemeenschappelijk gebruik bestemd zijn ten laste van de eigenaren van de percelen die er gebruik van maken, ieder voor een gelijk deel.’
4.11.
Volgens [eiser] moet het volgende uit de vestigingsakte worden afgeleid:
a.
Breedte[gedaagde] mag niet met voertuigen breder dan 2,80 meter over het terrein van [eiser] rijden, omdat de doorgang op het smalste punt 2,80 meter is tussen de woning die [eiser] verhuurt aan haar zoon en de bebouwing van [naam] . Aan [eiser] en haar huurders moet het vrijstaan om auto’s te parkeren op haar terrein, waaronder pal voor Villa Obstakel. In het kort gedingvonnis van 5 april 2022 is dit recht [eiser] ten onrechte ontzegd en is ten onrechte bepaald dat zij een doorgang van 3,50 meter naar het perceel van [gedaagde] moet vrijhouden.
Type voertuigen[gedaagde] mag niet met zwaar verkeer over het terrein van [eiser] rijden. De grond en bestrating kunnen slechts een beperkt gewicht aan van maximaal 2 ton, met risico op schade bij overschrijding daarvan. Het grondgebied staat bekend als waterland, wat niet stevig is en dus eenvoudig stuk gereden wordt. Het kan dan ook niet in 1968 de bedoeling zijn geweest om een recht te scheppen voor structureel passerend vrachtverkeer, zoals [gedaagde] voor ogen heeft. Het recht van overpad voorziet slechts in ‘
auto’s rijwielen en dergelijke kleine voertuigen’ en daarnaast ‘
tractoren’ vanwege de boer die in het verleden het vijfde perceel voor veeteelt heeft uitgebaat. Destijds is niet tevens sprake geweest van akkerbouw met zware landbouwvoertuigen.
Keren[gedaagde] heeft niet het recht om, voornamelijk achter Villa Obstakel, op [eiser] terrein te keren en in dat verband te eisen dat [eiser] ruimte op haar terrein vrijhoudt. Het recht van overpad heeft niet willen voorzien in een recht om te keren op andermans perceel. In 1968 was het vijfde perceel nog weiland voor vee en was de behoefte om te keren op andermans perceel er niet. Bovendien kan [gedaagde] op zijn eigen perceel keren.
Parkeren[gedaagde] heeft niet het recht om op [eiser] terrein stil te staan of te parkeren, omdat het recht van overpad vanaf 1968 ook daar niet in heeft willen voorzien en [gedaagde] ook dat op zijn eigen terrein kan regelen.
4.12.
Volgens [gedaagde] moet uit de vestigingsakte het volgende worden afgeleid:
a.
BreedteHet recht van overpad is ter breedte van de bestaande uitweg. De uitweg is op het breedste punt 7 meter en op het smalste punt 3,36 meter breed. [eiser] mag de doorgang daarom niet verder versmallen dan tot 3,36 meter. Uit luchtfoto’s is bovendien af te leiden dat de breedte van het pad vroeger zelfs rond de 4,8 meter was.
Type voertuigenHet voorgaande betekent ook dat er voertuigen tot een breedte van 3,36 meter gebruik mogen maken van het recht van overpad, dus ook vrachtwagens die 2,60 meter breed zijn. Immers is bij de vestiging ook aan zwaardere voertuigen gedacht, aangezien tractoren nadrukkelijk zijn vermeld. Bovendien zijn de toegestane transportmiddelen niet limitatief opgenomen gelet op de afsluiting ‘
of anderszins’. Ook in 1968 had het perceel van [gedaagde] een bedrijfsbestemming, dus moet ervan worden uitgegaan dat het destijds de bedoeling van partijen was dat er bedrijfsauto’s, vrachtwagens en andere grote voertuigen moesten kunnen (blijven) rijden.
KerenIn 1968 was de bestaande situatie nog met weiland ten laste waarvan het overpad eveneens is gevestigd. Dat betekent dat verkeer van [gedaagde] zich ook richting het weiland op het terrein achter Villa Obstakel mag verplaatsen en dus daar kan keren. Achterwaarts naar de openbare weg rijden over het slingerende pad met grote voertuigen is ondoenlijk en dus is een keermogelijkheid noodzakelijk.
4.13.
Daarnaast heeft [gedaagde] wat betreft standpunt d) van [eiser] over het parkeren (maar ook ten aanzien van andere deelonderwerpen), standpunten ingenomen over de wijze waarop [gedaagde] rechtsvoorgangers parkeerden. Volgens [gedaagde] valt dit onder de uitoefening van de erfdienstbaarheid, terwijl het enkele feit dat ergens werd geparkeerd nog niet betekent dat dat uit hoofde van een erfdienstbaarheid is geweest. De vestigingsakte voorziet bovendien in een recht om ‘
te komen van- en te gaan naar de openbare weg’ en niet in een recht om op andermans perceel te parkeren. Daar geeft de vestigingsakte geen twijfel over, zodat de wijze van uitoefening de inhoud van de erfdienstbaarheid niet verder invult (zie onder 4.7). [gedaagde] kan parkeren op eigen terrein, op de openbare weg of in overleg treden met [eiser] over haar terrein.
4.14.
Verder komt de rechtbank tot de volgende uitleg van de vestigingsakte. Het recht van overpad is ‘
ten behoeve en ten laste van’ de percelen gevestigd en dus wederkerig. Dat betekent dat het perceel van [gedaagde] niet alleen deelt in de lusten, maar ook in de lasten. Het doel van het recht van overpad is concreet in de akte beschreven: ‘
gemelde erfdienstbaarheden worden gemaakt ter bestendiging van de bestaande toestanden
.Met de splitsing van de percelen in 1968 moest een mogelijkheid worden gerealiseerd om ‘
te komen van- en te gaan naar de openbare weg’ voor het perceel van [gedaagde] en het vijfde perceel dat destijds landbouwgrond was. Tegen deze achtergrond worden hierna de deelonderwerpen behandeld.
het type voertuigen
4.15.
Als het gaat om het type voertuigen dat over het recht van overpad moet kunnen gaan, dan geeft een logische uitleg van de vestigingsakte dat in 1968 met de woorden ‘
auto’s rijwielen en dergelijke kleine voertuigen’ is gedacht aan de bereikbaarheid van de percelen van [gedaagde] en [eiser] , en met ‘
tractoren te voet met vee of anderszins’ is gedacht aan het vijfde perceel met landbouwgrond. Dat was immers de ‘
bestaande toestand’ ter bestendiging waarvan de erfdienstbaarheid is gevestigd. De geplaatste komma onderscheidt deze zinsdelen, zodat ‘
anderszins’ niet ziet op het eerste deel waar ook al met de woorden ‘
en dergelijke’ een niet-limitatieve opsomming wordt beschreven.
4.16.
[gedaagde] wil kunnen passeren met zwaar materieel zoals vrachtverkeer wanneer het hem goeddunkt, maar dat valt niet onder ‘
auto’s rijwielen en dergelijke kleine voertuigen’. Voor zover [gedaagde] ondanks het vervallen van het vijfde perceel en hoewel hij daar geen eigenaar van is, rechten ontleent aan de woorden ‘
tractoren te voet met vee of anderszins’, is van belang dat een tractor in 1968 geen zwaargewicht was dat gelijkgesteld kan worden aan vrachtverkeer van nu. Zwaar materieel zoals vrachtwagens valt dus buiten de bewoordingen van de vestigingsakte en daarmee buiten de erfdienstbaarheid.
4.17.
[gedaagde] is zich er kennelijk zelf ook van bewust dat vrachtverkeer aan de bestrating en grond een belasting geeft van zodanige omvang dat rijplaten nodig zijn om de druk te verdelen. [gedaagde] eist in reconventie dat de bestrating en riolering moeten worden verbeterd, zodat die in de toekomst bestand zijn tegen zwaar materieel. In hoeverre [eiser] (incidenteel) in het verleden aan rechtsvoorgangers van [gedaagde] heeft toegestaan of gedoogd dat er vrachtverkeer over haar deel van het overpad reed, doet voor de erfdienstbaarheid niet ter zake (zie onder 4.7) en geeft [gedaagde] niet zonder meer het recht om structureel vrachtverkeer over het terrein van [eiser] te laten passeren, zoals hem voor ogen staat.
4.18.
De vorderingen van [eiser] gaan ervan uit dat de erfdienstbaarheid ondanks het verlies van het vijfde perceel nog steeds mede ziet op tractoren en vee, zodat de rechtbank conform de vorderingen vaststelt dat [gedaagde] naast ‘
auto’s rijwielen en dergelijke kleine voertuigen’ ook met tractoren en vee van en naar zijn perceel moet kunnen komen. Aangezien voor het rijden met een tractor op de openbare weg tegenwoordig een rijbewijs T noodzakelijk is, zal de rechtbank niet bij de rijbewijs B-aanduiding aansluiten zoals [eiser] eveneens vordert. Bestelbussen wil [eiser] ook uitzonderen, terwijl daarvan allerlei soorten en maten bestaan van gevallen waarin een rijbewijs B genoeg is, tot aan gevallen waarin een busrijbewijs D is vereist. Blijkens de vorderingen heeft [eiser] geen bezwaar tegen bestelbussen die onder een rijbewijs B vallen. [gedaagde] rijdt daarnaast geregeld met aanhangers van en naar zijn perceel, zonder expliciete bezwaren daartegen van [eiser] zolang dit niet meer dan 2 ton belasting aan de grond geeft. Om discussie tussen partijen over aanhangers te voorkomen, zullen ook aanhangers van rijbewijs B, B+ of BE worden geacht onder de erfdienstbaarheid te vallen. Feit van algemene bekendheid is dat met deze rijbewijzen minder dan 2 ton in totaal mag worden vervoerd. Al met al stelt de rechtbank daarom vast dat onder het recht van overpad valt: auto’s rijwielen en dergelijke kleine voertuigen zoals rijbewijs B-personenauto’s en rijbewijs B-bestelbussen, al dan niet met rijbewijs B, B+ of BE-aanhanger, tactoren en vee.
de breedte van het overpad
4.19.
Wat betreft de breedte van het overpad is een concrete afmeting in de vestigingsakte weggelaten. Met het oog op een evolutionaire interpretatie (zie onder 4.9), zal de rechtbank ook geen concrete afmeting koppelen aan de breedte van het overpad. De breedte zal over tijd mee moeten kunnen bewegen met dat wat de toepasselijke voertuigen genoemd onder 4.18 van een redelijk formaat nodig hebben. Op plekken waar het pad slingert, moeten deze voertuigen de ruimte hebben om met het pad mee te draaien. [eiser] zal dus rekening moeten houden met speling en als goede buur geen zaken moeten plaatsen of parkeren op plekken waar dat de doorgang onnodig bemoeilijkt. Dat geldt ook voor het stuk grond pal voor Villa Obstakel. Zodra de in 4.18 ‘toegestane’ voertuigtypes van een redelijk formaat niet of uiterst moeizaam langs Villa Obstakel kunnen, vormt dat een inbreuk op het recht van overpad. De bloembak van [eiser] wordt volgens partijen pas een probleem als er vrachtverkeer langs moet. Vrachtverkeer valt zoals hiervoor toegelicht niet onder het recht van overpad. Wanneer [gedaagde] er incidenteel met vrachtverkeer langs wil en daar een grond of toestemming voor heeft, kan de plantenbak eenvoudig aan de kant gezet worden.
het keren
4.20.
Dat [eiser] ook rondom het overpad ruimte vrij moet houden zodat [gedaagde] daar kan keren, staat niet in de vestigingsakte. Het overpad dient om ‘
te komen van- en te gaan naar de openbare weg’ en niet voor [gedaagde] om zich te kunnen bewegen richting het vijfde perceel dat vroeger weiland was om van de grond achter Villa Obstakel een keerfaciliteit te maken, zoals hij stelt. [gedaagde] kan op zijn eigen perceel in de keerbehoefte voorzien, althans behoort daar in elk geval in te voorzien omdat een erfdienstbaarheid moet worden uitgevoerd op de voor het dienend erf minst belastende wijze. Het staat partijen vrij hierover onderling andere afspraken te maken.
het parkeren door [gedaagde]
4.21.
Zoals uit het voorgaande volgt, omvat de erfdienstbaarheid niet dat partijen op elkaars grond mogen parkeren (zie onder 4.13). [eiser] hoeft dus niet te gedogen dat [gedaagde] of anderen die zijn gebouw gebruiken, op haar grond parkeren.
tussenconclusie
4.22.
Dit alles leidt tot de slotsom dat [gedaagde] een meer omvattende erfdienstbaarheid voorstaat dan er daadwerkelijk in 1968 is gevestigd en nadien niet meer is gewijzigd. Bij deze stand van zaken is onvoldoende gebleken dat er grond of belang bestaat voor de toewijzing van vorderingen I tot en met IX en XII tot en met XVII van [gedaagde] , zij het dat het verkeerspaaltje waar [gedaagde] met zijn vordering IX op doelt in het verleden wel een inbreuk op het recht van overpad heeft gemaakt. [eiser] heeft dit verkeerspaaltje al voor deze procedure verwijderd en er bestaat onvoldoende aanknoping voor de vrees dat zij het paaltje zal terugplaatsen. Voornoemde vorderingen zullen dus worden afgewezen.
4.23.
Het incidentele bouwverkeer waar vordering X op doelt, dient [eiser] binnen de algemene regels van het burenrecht te gedogen en partijen kunnen er onderling afspraken over maken. [eiser] verzet zich niet tegen de bouw van de bedrijfsunits, maar slechts tegen het structurele vrachtverkeer dat [gedaagde] voor ogen staat. Daarmee bestaat ook onvoldoende grond of belang bij deze vordering en zal het worden afgewezen.
4.24.
Vordering I in conventie van [eiser] zal voor zover in overeenstemming met de hiervoor beschreven vaststelling van de inhoud van de erfdienstbaarheid worden toegewezen, zoals onder de beslissing vermeld. Daarbij zal de rechtbank niet conform de vorderingen een ongeclausuleerd verbod formuleren, omdat er situaties denkbaar zijn waarin [gedaagde] op andere gronden (incidenteel) moet kunnen keren of parkeren bijvoorbeeld.
het onderhoud
4.25.
[gedaagde] vordert dat [eiser] wordt veroordeeld om mee te betalen aan onderhoudskosten. Een deskundigenrapport in opdracht van [gedaagde] beschrijft dat op [eiser] perceel de hemelwaterafvoer en het afschot toe zijn aan verbetering en vernieuwing. Daarbij is niet toegelicht waarom een verbetering en vernieuwing noodzakelijk is voor het gebruik van de erfdienstbaarheid. [gedaagde] heeft ook niet gesteld en onderbouwd dat de bestaande afwateringsvoorzieningen gevolgen hebben voor zijn grond. De enige reden voor de geoffreerde bestratings- en rioleringswerkzaamheden lijkt te zijn gelegen in de wens om zorgeloos met zwaar materieel over het terrein van [eiser] te kunnen rijden, terwijl dat niet onder de erfdienstbaarheid valt. Het is in de eerste plaats aan [eiser] zelf om in alle vrijheid te beslissen of ze een dergelijke verbetering en vernieuwing van haar terrein wil. Dat het overpad nu niet bestand is tegen de voertuigen genoemd onder 4.18 is gesteld noch gebleken. Daarmee zijn de stellingen van [gedaagde] over de onderhoudsplicht van [eiser] verder niet relevant en worden vorderingen XII tot en met XVII in reconventie bij gebrek aan grond of belang afgewezen.
de rijplaten
4.26.
[eiser] heeft daarnaast gevorderd dat de rechtbank een maximale termijn oplegt aan [gedaagde] voor het laten liggen van rijplaten bij bouwactiviteiten, zonder dat daarvoor een grondslag is aangevoerd of gebleken. [gedaagde] heeft de rijplaten eind augustus 2023 verwijderd. [eiser] vreest voor schade door de rijplaten, maar aannemelijk is eerder dat de rijplaten schadebeperkend werken bij het passeren van zwaar materieel doordat ze de druk verdelen. Voor de gevallen waarin [gedaagde] binnen de algemene regels van het burenrecht of op basis van onderlinge afspraken met zwaar materieel kan passeren, moet [gedaagde] niet worden belemmerd in het nemen van schadebeperkende maatregelen. Daarom wordt deze vordering afgewezen.
de camera’s
4.27.
[gedaagde] vordert met vordering XI in reconventie dat [eiser] de camera’s op haar perceel verwijdert, omdat daarmee een onrechtmatige inbreuk wordt gemaakt op [gedaagde] privacy. [eiser] heeft [gedaagde] in december 2022 en mei 2023 geconfronteerd met beeldmateriaal en e-mailberichten over handelingen van [gedaagde] en zijn partner op het overpad, zoals het strooien van zout.
4.28.
[eiser] voert aan dat het haar vrijstaat om haar terrein te filmen. Volgens [eiser] zijn de camera’s niet moedwillig gericht op het perceel van [gedaagde] . Op zitting heeft [eiser] desgevraagd toegelicht dat zij camera’s heeft geplaatst vanwege inbraken in 1993 en 1994 en dat niet alle camera’s meer werken. Verouderde camera’s zijn blijven hangen als dievenafschrikkende dummy’s.
4.29.
Overwogen wordt als volgt. De privacybelangen van [gedaagde] worden gewaarborgd door artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 10 Grondwet. Het filmen maakt daarop een inbreuk. Deze inbreuk is onrechtmatig als zich geen verwerkingsgrondslag voordoet in de zin van artikel 6 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Aangezien [eiser] geen toestemming voor het filmen van [gedaagde] heeft, komt het aan op de verwerkingsgrondslag van artikel 6 sub f AVG. Daaruit volgt dat de gegevensverwerking rechtmatig is als:
het tot doel heeft een gerechtvaardigd belang te dienen;
het noodzakelijk is voor de behartiging van dat gerechtvaardigde belang;
het privacybelang van [gedaagde] niet prevaleert.
4.30.
Bij de plaatsopneming is geconstateerd dat de camera’s waarschijnlijk ook delen van [gedaagde] bebouwing filmen. Veiligheid is een gerechtvaardigd belang, maar het is voor [eiser] niet noodzakelijk om verspreid over het gehele overpad camera’s te gebruiken die ook de buren filmen. [eiser] kan haar camera’s afdraaien en daarmee richten op inbraakgevoelige plekken van haar woning en loods, zonder dat meer dan de helft van het overpad in beeld is. Op die manier wordt het veiligheidsdoel van [eiser] nog steeds nagestreefd, aangezien de camera’s een inbraak nog steeds zouden vastleggen en de dummy’s nog steeds afschrikwekkend zouden werken. Voor een verdergaande inbreuk van de privacybelangen van [gedaagde] heeft [eiser] geen noodzaak en dus ook geen grond.
4.31.
In zoverre zal vordering XI in reconventie van [gedaagde] worden toegewezen, naar de formulering zoals onder de beslissing vermeld.
dwangsommen
4.32.
[eiser] en [gedaagde] hebben allebei dwangsommen gevorderd en zich tegelijkertijd over en weer tegen elkaars dwangsommen verzet. De rechtbank ziet aanleiding om beide partijen te veroordelen in een dwangsom als prikkel tot nakoming. [eiser] heeft € 250,00 per dagdeel en [gedaagde] heeft € 1.000,00 per dag of gedeelte ervan als dwangsom gevorderd. De rechtbank acht een dwangsom van € 250,00 per de door partijen gevorderde tijdseenheid een voldoende sterke prikkel om dit vonnis na te komen. De totaal te verbeuren boete wordt gemaximeerd op € 10.000,00 zoals gevorderd door [eiser] .
andere gebruikers/huurders van het overpad
4.33.
Om ieder misverstand te voorkomen, wijst de rechtbank erop dat [eiser] en [gedaagde] jegens elkaar verantwoordelijk zijn voor de nakoming van dit vonnis. Als hun huurders of anderen aan wie zij het, direct of indirect, hebben toegestaan het overpad te gebruiken de veroordelingen en bevelen van dit vonnis schenden, kunnen partijen elkaar daarop aanspreken en verbeuren zij dwangsommen als overtraden zij zelf dit vonnis.
proceskosten
4.34.
[gedaagde] zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,86
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.842,00
(3,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.463,86
4.35.
[gedaagde] is in overwegende mate ook in reconventie in het ongelijk gesteld, maar zijn vorderingen waren grotendeels spiegelbeeldig aan de conventie ter afwering van [eiser] vorderingen. Daarnaast is [gedaagde] op het punt van de camera’s in het gelijk gesteld. Dit maakt dat [eiser] zal worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Aan de zijde van [gedaagde] worden deze begroot op:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.842,00
(3,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.334,00
uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.36.
[gedaagde] verzet zich tegen een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een veroordeling in conventie. Volgens [gedaagde] zullen zijn bouwwerkzaamheden en toekomstige huurders van de bedrijfsunits ernstig worden belemmerd als grote voertuigen zoals vrachtverkeer het overpad niet mogen gebruiken als gevolg van een veroordelend vonnis.
4.37.
Gelet op artikel 233 Rv kan de rechtbank een vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Daarbij spelen de wederzijdse belangen van partijen, bezien in het licht van de omstandigheden van het geval een bepalende rol. Uitgangspunt is dat de eisende partij belang heeft bij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad. In dit geval is dat belang voor [eiser] gelegen in het handhaven van haar eigendomsrecht. Het daartegenover gestelde belang van [gedaagde] impliceert dat hij inbreuk moet kunnen maken op [eiser] eigendomsrecht, terwijl daar onvoldoende grond voor bestaat. De rechtbank concludeert dat het belang van [eiser] zwaarder weegt, zodat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
beveelt [gedaagde] om zich te onthouden van onrechtmatige inbreuken op [eiser] eigendomsrecht en dus in acht te nemen dat de erfdienstbaarheid niet voorziet in een recht om op [eiser] perceel te keren of te parkeren met welk voortuig dan ook of te passeren met voertuigen anders dan: auto’s rijwielen en dergelijke kleine voertuigen zoals rijbewijs B-personenauto’s en rijbewijs B-bestelbussen, al dan niet met rijbewijs B, B+ of BE-aanhanger, tactoren en vee,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 250,00 per dagdeel voor iedere daad in strijd met het bevel onder 5.1, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.463,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart het bevel en de veroordelingen in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
beveelt [eiser] de op haar perceel en bouwwerken geplaatste camera’s, inclusief dummy’s, af te draaien zodat [gedaagde] perceel buiten beeld blijft en het overpad hoogstens voor de helft wordt gefilmd,
5.7.
beveelt [eiser] om vanaf een week na dagtekening van dit vonnis, op eerste verzoek van [gedaagde] binnen drie dagen een afschrift te overleggen van een camerazichtveld indien discussie bestaat over de vraag of deze voldoende is afgedraaid,
5.8.
veroordeelt [eiser] tot betaling van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [eiser] niet voldoet aan het bevel onder 5.7 en voor iedere daad in strijd met het bevel onder 5.6, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.9.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.334,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.10.
verklaart de bevelen en veroordelingen in reconventie uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.
Bijlage I – Petitum [eiser]
VORDERING
Het uw rechtbank moge behagen om bij vonnis, voor zover rechtens toelaatbaar uitvoerbaar
bij voorraad, op gronden als genoemd in deze dagvaarding, gedaagde te veroordelen tot het
onderstaande:
I. - [gedaagde] en de zijnen te verbieden te keren op het perceel 4 dat aan [eiser] toebehoort met auto’s, kleine voertuigen en tractoren;
- [gedaagde] en de zijnen te verbieden te parkeren op het perceel 4 dat aan [eiser] toebehoort met auto’s, kleine voertuigen, rijwielen en dergelijke kleine voertuigen, tractoren, en met vee anders dan na uitdrukkelijke schriftelijke toestemming zijdens [eiser] ;
- [gedaagde] en de zijnen te verbieden met bestelbussen zich te begeven op het perceel 4 van [eiser] met dien verstande dat alleen voertuigen inclusief aanhanger zijn toegestaan die met een rijbewijs B bestuurd mogen worden;
- [gedaagde] en de zijnen te verbieden het recht van overpad te gebruiken zodanig dat meer dan een strook grond met een breedte van 2,80 m direct aansluitend aan perceel 3 van het perceel 4 van [eiser] wordt gebruikt t.b.v. komen en gaan naar en van perceel 3 vanaf en naar de openbare weg [straatnaam] ;
II. dat [gedaagde] niet langer dan een in goede justitie te bepalen aaneengesloten termijn rijplaten op het perceel 4 van [eiser] mag laten liggen in verband met bouwactiviteiten;
III. dat [gedaagde] een dwangsom per dagdeel verbeurt door betaling aan eiseres van 250 euro voor iedere daad in strijd met het onder I en/of II gevorderde met een maximum van 10.000 euro;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
***
Bijlage II – Petitum [gedaagde] na eiswijziging
MITSDIEN
het uw Rechtbank behage bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
M.b.t. vrije uitoefening van recht van overpad
I. [eiser] te veroordelen om zich, in algemene zin, te onthouden van gedragingen die [gedaagde] en/of andere (toekomstige) gebruikers en/of bezoekers van het Bouwperceel belemmeren of kunnen belemmeren in de vrije uitoefening van de erfdienstbaarheid van weg, één en ander in de meest ruime zin van het woord, alsmede om [eiser] te veroordelen om haar huurders de vrije uitoefening van de erfdienstbaarheid van weg door [gedaagde] en/of andere (toekomstige) gebruikers en/of bezoekers van het Bouwperceel te laten gedogen, één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat zij deze veroordeling niet nakomt, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
II. [eiser] te veroordelen om te gedogen dat ook bedrijfsauto’s, vrachtwagens en andere grotere voertuigen gebruik maken van het overpad om te komen en te gaan van en naar het Bouwperceel (waaronder tevens begrepen de toekomstige bedrijfsunits op het Bouwperceel) en dat niet te belemmeren, en [eiser] te veroordelen deze voertuigen door haar huurders te laten gedogen, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat één van hen daarmee in gebreke blijft, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
III. [eiser] te veroordelen om de bloempotten/bloembakken en het hek met het bord, bedoeld in randnummer 39 van de conclusie van antwoord van [gedaagde] , binnen drie dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat zij daarmee in gebreke blijft, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
IV. [eiser] te veroordelen om de grond aan de oostzijde van de woning [ter zitting gecorrigeerd zoals beschreven in het proces-verbaal] aan het [adres] vrij te houden en [eiser] te veroordelen deze grond door haar huurders vrij te laten houden, voor verkeer van en naar het Bouwperceel, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat één van hen daarmee in gebreke blijft, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
V. [eiser] te veroordelen om, in algemene zin, te allen tijde een pad van minimaal 3,5 meter breed, althans een door u E.A. in goede justitie te bepalen breedte, vrij te houden voor verkeer van en naar het Bouwperceel, en [eiser] te veroordelen een zodanig pad door haar huurders vrij te laten houden, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat één van hen daarmee in gebreke blijft, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
VI. [eiser] te veroordelen om te gedogen dat verkeer naar het perceel van [gedaagde] keert achter het tot “Villa Obstakel” omgedoopte schuurtje, teneinde vooruitrijdend bij [straatnaam] te kunnen komen, en de daartoe benodigde ruimte aldaar vrij te houden, en [eiser] te veroordelen die ruimte door haar huurders vrij te laten houden, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat één van hen daarmee in gebreke blijft, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
VII. [eiser] te veroordelen om de schommel bedoeld in randnummer 16 van de conclusie van antwoord van [gedaagde] alsmede de aanhangwagen en het hek achter het tot “Villa Obstakel” gedoopte schuurtje, bedoeld in randnummer 39 van de conclusie van antwoord van [gedaagde] , verwijderd te houden, één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat zij daarmee in gebreke blijft, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
VIII. [eiser] te veroordelen om de grond direct voor het tot “Villa Obstakel” gedoopte schuurtje vrij te houden en [eiser] te veroordelen deze grond door haar huurders vrij te laten houden, voor verkeer van en naar het Bouwperceel, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat één van hen daarmee in gebreke blijft, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
IX. [eiser] te veroordelen om het verkeerspaaltje bedoeld in randnummer 25 van de conclusie van antwoord van [gedaagde] verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat zij daarmee in gebreke blijft, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
X. [eiser] te veroordelen om bouwverkeer ten behoeve van de bouw van de bedrijfsunits door of namens [gedaagde] te gedogen en dat niet te belemmeren, en [eiser] te veroordelen dit bouwverkeer door haar huurders te laten gedogen, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat één van hen daarmee in gebreke blijft, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
Camera’s
XI. [eiser] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de camera’s op haar perceel te verwijderen en verwijderd te houden, althans deze camera’s zodanig te plaatsen dat deze geen beeldopnames meer maken van (een deel van) het Bouwperceel en evenmin van verkeer en/of van gebruikers en/of bezoekers van het Bouwperceel die zich over het pad begeven én hiervan binnen 24 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis bewijs te verstrekken aan [gedaagde] , één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [eiser] daarmee in gebreke blijft, een deel van een dag voor een hele gerekend, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
Onderhoud pad
XII. voor recht te verklaren dat de bij akte van 24 oktober 1968 gevestigde erfdienstbaarheid van weg een onderhoudsverplichting bevat die inhoudt dat [eiser] naar rato moet bijdragen in de kosten van onderhoud en vernieuwing van het pad;
XIII. te bepalen dat [eiser] voor het eerste deel van het pad waarvan [naam] , [eiser] en [gedaagde] gebruik maken voor 1/3e deel, althans voor een door U E.A. in goede justitie te bepalen deel, dient bij te dragen in de kosten van onderhoud en vernieuwing van het pad én dat [eiser] voor het tweede deel van het pad waarvan (huurders van) [eiser] en [gedaagde] gebruik maken voor 1/2e deel, althans voor een door U E.A. in goede justitie te bepalen deel, dient bij te dragen in de kosten van onderhoud en vernieuwing van het pad;
XIV. te bepalen dat de kosten van de rioolwerkzaamheden die zijn vermeld in de offerte d.d. 28 februari 2024 van Rutte Civiel (incl. de daarover berekende posten uitvoeringskosten, algemene kosten, winst en risico en btw) volledig, althans voor een door U E.A. in goede justitie te bepalen deel, voor rekening van [eiser] komen;
XV. [eiser] te veroordelen om haar volledige medewerking te verlenen aan het (laten) uitvoeren van de werkzaamheden aan het pad zoals voorgeschreven in het expertiserapport d.d. 9 februari 2024 van De Tuinregisseurs en zoals vermeld in de offerte d.d. 28 februari 2024 van Rutte Civiel, en [eiser] te veroordelen deze werkzaamheden door haar huurders te laten gedogen, één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [eiser] daarmee in gebreke blijft, een deel van een dag voor een hele gerekend, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
XVI. [eiser] te veroordelen tot vergoeding aan [gedaagde] van:
a. de kosten van de in de offerte d.d. 28 februari 2024 vermelde rioolwerkzaamheden (incl. de daarover berekende posten uitvoeringskosten, algemene kosten, winst en risico en btw), met bepaling dat als deze vergoeding niet binnen 7 dagen na eerste verzoek van [gedaagde] worden voldaan, daarover met ingang van de achtste dag nadien wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is verschuldigd;
b. 1/3e deel, althans een door U E.A. in goede justitie te bepalen deel, van de kosten (incl. btw) die verband houden met het (laten) uitvoeren van onderhoud en vernieuwing van het eerste deel van het pad waarvan [naam] , [eiser] en [gedaagde] gebruik maken, met bepaling dat als deze vergoeding niet binnen 7 dagen na eerste verzoek van [gedaagde] worden voldaan, daarover met ingang van de achtste dag nadien wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is verschuldigd;
c. 1/2e deel, althans een door U E.A. in goede justitie te bepalen deel, van de kosten (incl. btw) die verband houden met het (laten) uitvoeren van onderhoud en vernieuwing van het eerste deel van het pad waarvan (huurders) van [eiser] en [gedaagde] gebruik maken, met bepaling dat als deze vergoeding niet binnen 7 dagen na eerste verzoek van [gedaagde] worden voldaan, daarover met ingang van de achtste dag nadien wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is verschuldigd;
d. (primair) de kosten ad € 2.024,99 van het expertiserapport van De Tuinregisseurs, althans (subsidiair) een bedrag van 675,-, althans (meer subsidiair) een door U E.A. in goede justitie te bepalen bedrag;
XVII. [eiser] te veroordelen om te gedogen dat [gedaagde] (tijdelijke) maatregelen treft op het achterste deel van het pad, waaronder maar niet uitsluitend begrepen het aanbrengen van grind/granulaat en drainage in verband met blubber, om de erfdienstbaarheid van weg te kunnen uitoefenen, en [eiser] te veroordelen om deze (tijdelijke) maatregelen door haar huurders te laten gedogen, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat één van hen daarmee in gebreke blijft, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
Proceskosten
XVIII. [eiser] te veroordelen in de kosten van deze procedure, een salaris advocaat daarin begrepen, alsmede in de nakosten, met bepaling dat als deze kosten niet binnen 7 dagen na de datum van het te deze te wijzen vonnis worden voldaan, daarover met ingang van de achtste dag nadien wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is verschuldigd.
***