ECLI:NL:RBAMS:2024:263

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
AMS 23/6912 (vovo) en 23/6914 (beroep)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het wegslepen van een woonark in verband met hinder aan een sluis

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 januari 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van Stichting Blije Buren behandeld. Eiseres verzet zich tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam om een woonark weg te slepen en in bewaring te nemen. Dit besluit is genomen omdat de woonark hinder zou veroorzaken voor de werking van een sluis. Eiseres stelt dat de woonark onterecht is weggesleept, omdat er volgens haar voldoende afstand is tussen de woonark en de sluis, en dat de sluis al lange tijd niet is gesloten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld en concludeert dat de gemeente bevoegd was om de woonark weg te slepen. De rechtbank oordeelt dat de gemeente voldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van hinder, ondanks de argumenten van eiseres. De rechtbank wijst erop dat de aanwezigheid van de woonark de brandveiligheid en het onderhoud van de sluis kan bemoeilijken. Eiseres krijgt geen gelijk, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelt dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/6912 (vovo) en 23/6914 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 januari 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Stichting Blije Buren, te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigden: [gemachtigden] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen het besluit om een woonark weg te slepen ter hoogte van de [adres] [nummer] te Amsterdam en in bewaring te nemen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 30 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en in afwachting van een beslissing daarop om een voorlopige voorziening verzocht strekkende tot terugplaatsing van de woonark.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres (digitaal) en de gemachtigden van verweerder.
1.4.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1.
De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechtbank) beoordeelt of verweerder de woonark mocht wegslepen en in bewaring mocht nemen met de overweging dat sprake was van hinder van de sluis. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt eiseres
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de woonark onterecht is weggesleept. Verweerder heeft tijdens een eerdere zitting bij de voorzieningenrechter in de bezwaarfase gezegd dat de sluisdeur niet dicht zou kunnen omdat de (hef)boom (door partijen ‘schaag’ genoemd) de woonark zou raken. De sluisdeur wordt volgens eiseres echter helemaal niet gehinderd door de aanwezigheid van de woonark op die locatie. De zogenoemde schaag van de sluis raakt de woonark niet en er zit zelfs 15 tot 20 centimeter tussen, zoals ook blijkt uit de filmopname. Deze sluis is overigens al tweeënhalf jaar niet dicht gegaan. De woonark is op de locatie geplaatst door professionele slepers die ook hebben beoordeeld dat de veiligheid niet in het geding is. Op deze locatie heeft ook eerder probleemloos een andere, nog langere, woonark gelegen. Er dient daarom volgens eiseres alsnog onafhankelijk onderzoek te worden gedaan, zodat kan worden aangetoond dat er minimaal 15 tot 20 centimeter tussen de schaag en de woonark zit en dat de sluis goed sluit terwijl de woonark op de locatie ligt. De woonark dient bovendien als opvang voor dak- en thuislozen die door het wegslepen van de woonark weer op straat moeten zwerven.
Oordeel van de rechtbank
4.1.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 3.2.4 van de VOB [1] een schipper dan wel de rechthebbende op een vaartuig of object te water verplicht is dit naar elders te verhalen indien dat naar het oordeel van verweerder in het belang van ordening noodzakelijk is. Verweerder kan de bedoelde vaartuigen of objecten verhalen indien dit op grond van de hiervoor bedoelde belangen zonder uitstel dringend noodzakelijk is.
4.2.
De rechtbank toetst het besluit op bezwaar. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de woonark is weggesleept omdat inspecteurs vaarwegen van Nautisch Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte hebben vastgesteld dat de plaatsing van de woonark op de locatie aan de [adres] de werking van de sluisdeur van de daar aanwezige sluis verhinderde. Verweerder gaat uit van de vakkundigheid van de beheerder van de sluisdeur om te bepalen wanneer er sprake is van hinder. Verder overweegt verweerder dat enkele centimeters tussen de schaag en de woonark niet maakt dat de woonark bij verandering in bijvoorbeeld weersomstandigheden of stijgend waterpeil, niet voor hinder of zelfs gevaarlijke situaties kan zorgen. De woonark lag aangemeerd aan bomen waardoor hij losser kan komen te zitten.
4.3.
Eiseres heeft met de filmopname willen aantonen dat er geen sprake is van hinder van de sluis, omdat de schaag de woonark niet raakt wanneer de sluisdeur wordt gesloten. Uit de filmopname blijkt echter wel dat de woonark zodanig geplaatst was dat bij het sluiten van de sluis de schaag daar op korte afstand (ca. 15 tot 20 cm) langs beweegt. Hoewel op de filmopname dus te zien is dat de schaag de woonark op dat moment niet raakt is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond om aan te nemen dat nog steeds sprake is van hinder. In het bestreden besluit en ook op de zitting heeft verweerder namelijk voldoende toegelicht dat ook wisselende waterstanden en -stromingen invloed kunnen hebben op de positie van de woonark, ook ten opzichte van die van de schaag. De woonark ligt aangemeerd aan bomen, kan losser komen te zitten en kan dichter bij de sluis komen te liggen. Daarnaast heeft verweerder op de zitting toegelicht dat door het plaatsen van de woonark op deze locatie ook de brandveiligheid in het geding kan komen en dat onderhoud wordt bemoeilijkt. Verweerder heeft nagelaten deze argumenten bij de motivering van het bestreden besluit te betrekken. Dat neemt echter niet weg dat verweerder met het bestreden besluit al voldoende heeft onderbouwd dat sprake was van hinder. Het feit dat de woonark door professionele slepers op de locatie zou zijn geplaatst maakt het oordeel over de hinder niet anders. Dat professionele slepers hebben gemeend dat de woonark past op de locatie maakt nog niet dat de woonark geen hinder veroorzaakt of dat de woonark op deze locatie mag liggen. De slepers hebben immers ook niet geconstateerd dat de woonark op dat moment geen ligplaatsvergunning had.
4.4.
Dat de sluis volgens eiseres al tweeënhalf jaar niet is gesloten maakt het oordeel dat er sprake was van hinder niet anders. Op de zitting heeft verweerder namelijk toegelicht dat het een noodsluis betreft die te allen tijde ongehinderd moet kunnen worden gesloten, eventueel met behulp van een boot. Dat de sluis al tweeënhalf jaar niet is gesloten ligt dus gelegen in het feit dat het een noodsluis betreft. Deze wordt dus slechts in uitzonderlijke situaties gebruikt, maar moet wel altijd beschikbaar zijn.
4.5.
Eiseres heeft verder naar voren gebracht dat op deze locatie eerder ook een woonark heeft gelegen en er kennelijk toen geen sprake van hinder was. Verweerder heeft aangevoerd dat deze woonark korter was dan de woonark van eiseres en dat deze ook verder van de sluis af lag. Verweerder heeft dit op zitting door middel van foto’s laten zien. De rechtbank heeft ook via
Google Mapskunnen vaststellen dat er in 2015 ter hoogte van de [adres] [nummer] een woonark lag aangemeerd, maar dat deze verder van de sluis af lag dan de inmiddels weggesleepte woonark van eiseres. Van een zelfde situatie lijkt dan ook geen sprake. Er is in ieder geval geen aanleiding om op grond hiervan de door verweerder gestelde hinder door de weggesleepte woonark te ontkrachten.
4.6.
Eiseres heeft nog verzocht om een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de afstand tot en de werking van de sluis wanneer de woonark weer op de locatie aan de [adres] ligt. De rechtbank ziet hier echter geen aanleiding voor. Want zelfs wanneer de schaag van de sluis op het moment van onderzoek inderdaad minimaal 15 tot 20 centimeter van de woonark afligt en open en dicht zou kunnen, kan nog steeds sprake zijn van hinder. Zoals verweerder ook heeft toegelicht kan door de waterstand en stroming de positie van de woonark veranderen. Bovendien zijn er nog andere aspecten van hinder, zoals brandveiligheid en onderhoud, wanneer de woonark op de locatie ligt.
4.7.
Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was om de woonark weg te slepen en in bewaring te nemen. [2] Gelet op de beginselplicht tot handhaving zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang op te treden, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, namelijk ook in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. [3]
4.8.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat eiseres een nobel doel nastreeft door met plaatsing van de woonark op de locatie aan de [adres] dak- en thuislozen een verblijfplaats te bieden. Dit hoeft echter geen reden voor verweerder te zijn om een hinderlijke en onveilige situatie in stand te laten en af te zien van handhaving.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de woonark heeft mogen wegslepen en in bewaring heeft mogen nemen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verordening op het binnenwater 2010.
2.Op grond van artikel 3.2.4. eerste lid van de Verordening op het Binnenwater 2010.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van [nummer] augustus 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ5081.