Beoordeling
6. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. De omstandigheid dat [eiseres] de mogelijkheid heeft om gedurende 3 maanden in een emergency house te verblijven doet aan het spoedeisend belang niet af nu de vordering betrekking heeft op toegang tot door haar gehuurde woonruimte. Het navolgende behelst niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
7. Een hoofdverplichting van een verhuurder is het ter beschikking stellen van het gehuurde. [gedaagde] heeft eind maart 2024 de sleutel van de woning waarin de kamer is gelegen vervangen opdat [eiseres] geen toegang meer heeft tot de kamer en de voorzieningen in de woning.
8. [gedaagde] heeft aan de afgifte van de sleutels de voorwaarde gesteld dat [eiseres] de, in de visie van [gedaagde] , overeengekomen huursom van € 900,00 zou betalen en niet slechts het bedrag van € 400,00 dat [eiseres] over maart 2024 heeft betaald. [gedaagde] voert aan dat partijen een huur van € 900,00 hebben afgesproken en dat de huurovereenkomst waarin het bedrag van € 400,00 aan huur staat vermeld, alleen is opgesteld om dat aan haar eigen verhuurder, Eigen Haard, over te kunnen leggen.
9. Indien, zoals hier het geval, sprake is van een geschil tussen partijen over de hoogte van de te betalen huursom, dienen partijen hierover met elkaar in debat te gaan en als zij er niet uitkomen, kan een geschil hierover aan de rechter worden voorgelegd. Het is in zo’n situatie een ongeoorloofde en/of niet passende maatregel om de sloten van de woning te vervangen en de huurder toegang tot het gehuurde te ontnemen.
10. Desondanks is in de onderhavige situatie de vordering tot afgifte van de sleutel niet toewijsbaar. In de eerste plaats wordt overwogen dat het incident dat op 18 februari 2024 tussen partijen heeft plaats gehad dermate heftig is geweest, dat het niet aangewezen is dat partijen nog langer samen in dezelfde woning wonen. Daarbij is in aanmerking genomen dat [eiseres] weliswaar een eigen kamer heeft, maar dat zij vele voorzieningen als de keuken, badkamer en toilet met elkaar delen. Dit brengt met zich dat partijen rekening met elkaar dienen te houden. Uit de stukken van de politie over het incident blijkt echter dat partijen niet ‘met elkaar door één deur kunnen’. Verder is gesteld noch gebleken dat partijen na het incident nader tot elkaar zijn gekomen. Het wordt om deze reden niet wenselijk geacht dat partijen nog langer samen in de woning, waarin de kamer en de voorzieningen zijn gelegen, wonen.
11. In de tweede plaats hecht de kantonrechter er aan op te merken dat [gedaagde] een sociale huurwoning huurt van Eigen Haard en dat veelal in die huurovereenkomsten staat dat het ter beschikking stellen van woonruimte of onderverhuur niet is toegestaan. [gedaagde] heeft ter zitting dienaangaande medegedeeld dat zij niet vooraf maar tijdens de onderverhuur Eigen Haard om toestemming heeft verzocht, dat Eigen Haard die toestemming niet heeft gegeven maar aan haar een waarschuwing voor de onderverhuur heeft gegeven. Nu Eigen Haard geen toestemming voor onderverhuur heeft verleend, wordt de vordering om [gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] toegang tot de kamer te verlenen, met de bedoeling dat zij daar tot het einde van de onderverhuurovereenkomst kan wonen, als een niet passende ordemaatreel gekwalificeerd.
12. Vervolgens is ter zitting gebleken dat [eiseres] per 1 mei 2024 gedurende 3 maanden in een emergency house van de universiteit waar zij studeert kan verblijven, zodat zij enige tijd heeft om op zoek te gaan naar andere woonruimte. Gelet hierop wordt, in de derde plaats overwogen, dat nog steeds sprake is van een spoedeisend belang, maar is dringendheid niet zodanig dat onmiddellijk een ordemaatregels dient te worden getroffen.
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de vordering om [gedaagde] te veroordelen om [eiseres] onmiddellijke toegang tot het gehuurde te verlenen worden afgewezen.
14. [eiseres] stelt dat zij over de maanden oktober 2023 tot en met februari 2024 (vijf maanden) ten onrechte € 900,00 per maand heeft betaald aangezien partijen met elkaar een huursom van € 400,00 per maand zijn overeengekomen. [eiseres] heeft daarbij gewezen op de door haar bij de dagvaarding overgelegde huurovereenkomst.
15. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat partijen wel degelijk een huur van € 900,00 zijn overeengekomen en dat de overeenkomst waarin het bedrag van € 400,00 aan huur staat alleen ten behoeve van Eigen Haard is opgesteld. [gedaagde] heeft er daarbij op gewezen dat [eiseres] steeds € 900,00 per maand heeft betaald, hetgeen er (ook) op duidt dat partijen dit bedrag aan huur zijn overeengekomen.
16. Op basis van hetgeen partijen over de overeengekomen hoogte van de huur hebben aangevoerd kan, zonder nader onderzoek, geen beslissing worden genomen. Een kort gedingprocedure leent zich niet voor het instellen van een nader onderzoek, bijvoorbeeld door het horen van getuigen. De vordering tot (terug)betaling van € 2.500,00 aan teveel betaalde huur wordt in deze kort geding procedure daarom afgewezen.
Voorschot schadevergoeding
17. De vordering tot betaling van € 1.119,04 aan voorschot op gemaakte verblijfskosten is als na te melden toewijsbaar. [eiseres] heeft vanaf eind maart 2024 kosten moeten maken omdat zij niet in de kamer kon verblijven. [eiseres] heeft een overzicht van de gemaakte kosten overgelegd. De door haar gemaakte kosten aan overnachtingen in hostels/hotels worden redelijk geacht. Nu [eiseres] over april 2024 geen huur verschuldigd is omdat zij toegang tot het gehuurde had, wordt van het gevorderde bedrag van € 1.119,04 het bedrag van € 400,00 in mindering gebracht, zodat een bedrag van € 719,04 toewijsbaar is. Hierbij wordt niet een (indirect) oordeel over de overeengekomen hoogte van de huur gegeven, maar is - pragmatisch - van het voor [eiseres] gunstigste huurbedrag uitgegaan, nu zij de persoon is die andere overnachtingsplekken heeft moeten zoeken.
18. Uitgaande van het toe te wijzen bedrag van € 719,04 is een bedrag van € 107,85 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar.
19. Er bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.