ECLI:NL:RBAMS:2024:2611

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/13/749574 / KG ZA 24-325
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag op bankrekening in kort geding

In deze zaak vorderden [naam 1] c.s. de opheffing van een conservatoir beslag dat door SHA c.s. was gelegd op hun bankrekening bij ABN AMRO Bank N.V. De voorzieningenrechter heeft op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in kort geding. De vordering tot opheffing van het beslag werd toegewezen, omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat de effectieve toegang tot de rechter voor [naam 1] c.s. zwaarder weegt dan de belangen van SHA c.s. bij het behoud van het beslag. De voorzieningenrechter overwoog dat het beslag niet onnodig was, maar dat de belangenafweging in het voordeel van [naam 1] c.s. uitviel. De voorzieningenrechter wees erop dat [naam 1] c.s. door het beslag in een ongunstige positie waren komen te verkeren, waardoor zij geen advocaat konden betalen en daardoor niet in staat waren om verweer te voeren in de lopende civiele procedures. De voorzieningenrechter heeft de kosten van de procedure aan de zijde van [naam 1] c.s. begroot op € 1.973,00, die door SHA c.s. hoofdelijk moesten worden vergoed. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/749574 / KG ZA 24-325 EAM/JT
Vonnis in kort geding van 7 mei 2024
in de zaak van

1.[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPHINX HOLDING B.V.,
gevestigd te Hilversum,
eisers bij concept-dagvaarding,
advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING HULPTROEPEN ALLIANTIE,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HULPTROEPEN ALLIANTIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden, vrijwillig verschenen,
advocaten mr. A. Rosielle, mr. L.M. Smits en mr. E.M. Snijders te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [naam 1] c.s. worden genoemd, alsmede afzonderlijk [naam 1] en Sphinx. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk SHA c.s. worden genoemd, alsmede afzonderlijk SHA en HABV.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 april 2024 hebben [naam 1] c.s. de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. SHA c.s. hebben verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties een pleitnota ingediend. Vonnis is bepaald op vandaag.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de kant van [naam 1] c.s.: [naam 1] met mr. Endedijk en mr. J.W.D. Roozemond.
- aan de kant van SHA c.s.: [naam 2] (bestuurder van SHA) met mr. Rosielle en mr. Snijders.

2.De feiten

2.1.
SHA en HABZ zijn op 25 maart 2020 opgericht. [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 4] (hierna: [naam 4] ) waren sinds de oprichting bestuurder van SHA. SHA is enig aandeelhouder en bestuurder van HABV. SHA hield zich, via HABV, met name in het begin van de coronacrisis, bezig met het beschikbaar krijgen van onder meer mondkapjes.
2.2.
[naam 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van Sphinx.
2.3.
Op 14 april 2020 is Relief Goods Alliance B.V. (hierna: RGA) door de houdstermaatschappijen van [naam 4] , [naam 3] en [naam 1] opgericht.
[naam 4] , [naam 3] en [naam 1] zijn indirect aandeelhouder van RGA.
2.4.
Op 22 april 2020 hebben het Landelijk Consortium Hulpmiddelen en RGA met het oog op de coronacrisis een overeenkomst met elkaar gesloten voor de levering van 40 miljoen mondkapjes met een waarde van ruim € 100.000.000 (ook wel bekend als: “de mondkapjesdeal”). De winst die RGA daarmee heeft behaald is grotendeels als dividend uitgekeerd aan de aandeelhouders van RGA.
2.5.
[naam 3] is op 1 september 2020 afgetreden als bestuurder van SHA en [naam 1] is op 1 januari 2021 aangetreden als bestuurder van SHA.
2.6.
Op 28 februari 2022 heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) bekend gemaakt dat tegen [naam 1] , [naam 4] en [naam 3] een strafrechtelijk onderzoek loopt. In dat onderzoek heeft SHA zich als slachtoffer gemeld. Door de FIOD is op 28 april 2022 en later door het functioneel parket op 16 augustus 2022 strafvorderlijk beslag gelegd ten laste van tegen [naam 1] , [naam 4] , [naam 3] en de aan hen verbonden vennootschappen, waaronder RGA en Sphinx.
2.7.
Bij beschikking van 28 april 2022 van deze rechtbank zijn [naam 1] en [naam 4] geschorst als bestuurder van SHA en is [naam 2] tot bestuurder van SHA benoemd. Op 21 juli 2022 heeft deze rechtbank [naam 1] en [naam 4] als bestuurders van SHA ontslagen.
2.8.
Bij brief van 31 maart 2023 hebben SHA en HABV aan het OM verzocht om informatie met betrekking tot de gelegde strafvorderlijke beslagen ten laste van [naam 1] , [naam 4] , [naam 3] en de aan hen verbonden vennootschappen, waaronder RGA en Sphinx. Als gevolg van dat verzoek hebben SHA en HABV op 15 mei 2023 onder meer processen-verbaal ontvangen van het OM waaruit zij konden opmaken op welke beslagobjecten strafvorderlijk beslag was gelegd.
2.9.
Op 8 augustus 2023 hebben SHA en HABV een dagvaarding uitgebracht tegen [naam 1] , [naam 4] , [naam 3] en de aan hen verbonden vennootschappen, waaronder RGA en Sphinx. In die procedure (met zaak- en rolnummer C/13/739105 / HA ZA 23-816) vorderen SHA en HABV betaling van een bedrag van ruim € 29 miljoen, te vermeerderen met rente en kosten. Hun standpunt komt er in de kern op neer dat de winstmarge van de mondkapjesdeal niet aan RGA toebehoort, maar aan SHA.
2.10.
Ook de Staat der Nederlanden heeft een dagvaarding uitgebracht tegen [naam 1] , [naam 4] , [naam 3] en de aan hen verbonden vennootschappen, waaronder RGA en Sphinx. In die procedure (met zaak- en rolnummer C/13/741820 / HA ZA 23-998) vordert de Staat der Nederlanden betaling van een bedrag van ruim € 29 miljoen. De Staat der Nederlanden baseert zijn vordering kort gezegd op bedrog.
2.11.
Daarnaast is [naam 1] nogmaals door SHA en HABV gedagvaard. Die procedure heeft zaak- en rolnummer C/13/739059 / HA ZA 23-803.
2.12.
Bij brief van 7 september 2023 heeft de Officier van Justitie van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie het volgende aan ABN AMRO Bank N.V. geschreven:
“Hierbij deel ik u mee dat het conservatoir beslag op de bankrekening, genoemd in de bijlage[ [rekeningnummer] t.n.v. Sphinx; vzr.]
, per heden gedeeltelijk is opgeheven.Er dient een bedrag ter hoogte van € 100.000,00 te worden vrijgegeven waarover de rekeninghouder weer vrij kan beschikken.Het conservatoir beslag op het overige saldo van € 18.997,80 dient te worden gehandhaafd.”
2.13.
Bij verzoekschrift van 25 oktober 2023 hebben SHA en HABV de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om verlof tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag onder derden en op onroerende zaken ten laste van [naam 1] , [naam 4] , [naam 3] en de aan hen verbonden vennootschappen, waaronder RGA en Sphinx. Bij verlof van 26 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleend, waarbij de gestelde vordering is begroot op een bedrag van bijna € 33 miljoen (inclusief opslag voor rente en kosten).
2.14.
Op grond van dat beslagverlof hebben SHA en HABV vervolgens op 27 oktober 2023 onder meer conservatoir derdenbeslag gelegd onder ABN AMRO Bank N.V. ten laste van Sphinx op de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] . Op 10 november 2023 heeft ABN AMRO Bank N.V. haar derdenverklaring afgegeven. Daaruit blijkt dat het beslag op bovengenoemde bankrekening doel heeft getroffen voor een bedrag van € 104.859,24 en dat het beslag tevens doel heeft getroffen voor een bedrag van € 18.997,80 op een andere door Sphinx bij die bank aangehouden bankrekening.
2.15.
Bij brief van 16 november 2023 heeft [naam 1] namens Sphinx aan (de advocaten van) SHA c.s. verzocht om het gelegde beslag op de bankrekening van Sphinx op te heffen, omdat het bedrag op die bankrekening eerder door het OM is vrijgegeven uit het gelegde strafvorderlijke beslag, zodat hij de kosten van rechtsbijstand kan voldoen en hij kan verschijnen en verweer kan voeren in de lopende civiele procedures. [naam 1] heeft in die brief onder meer toegelicht dat hij vanwege de gelegde beslagen geen advocaat kan betalen, dat hij mogelijkheden met zijn verzekeraar en met de Raad voor de Rechtsbijstand heeft verkend, maar dat hij tussen wal en schip valt.
2.16.
Bij e-mail van 17 november 2023 heeft de Officier van Justitie van het Functioneel Parket Amsterdam het volgende aan [naam 1] en (de advocaat van) SHA c.s. geschreven:
“Hierbij bevestigen wij dat het conservatoire beslag, conform het verzoek van verdachte (…) gedeeltelijk is opgeheven (tot een bedrag van 100.000 euro), ten behoeve van de rechtsbijstand van verdachte in het kader van de lopende civiele procedure(s).”
2.17.
Bij e-mail van 24 november 2023 heeft de advocaat van SHA c.s. het volgende aan [naam 1] geschreven:
“(…) Het bestuur heeft besloten uw verzoek tot vrijwillige opheffing niet te honoreren. Het conservatoire beslag is gelegd tot verhaal van de vorderingen van SHA en HABV op gedaagden, die het bedrag waartoe het beslag doel heeft getroffen aanzienlijk overstijgen. Het belang van SHA en HABV bij het maximeren van haar verhaalsmogelijkheden ten behoeve van alle bij SHA betrokken stakeholders is in de door het bestuur gemaakte belangenafweging doorslaggevend. (…)”
2.18.
In de drie onder 2.9, 2.10 en 2.11 genoemde procedures heeft op 22 april 2024 een mondelinge behandeling plaatsgevonden en is tegen [naam 1] en Sphinx verstek verleend, omdat zij niet met een advocaat in die procedures zijn verschenen.

3.Het geschil

3.1.
[naam 1] c.s. vorderen om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I.
primairhet door SHA c.s. onder ABN AMRO Bank N.V. gelegde conservatoire derdenbeslag op te heffen, althans het beslag op de rekening [rekeningnummer] op te heffen, dit alles met bepaling dat een bedrag van
€ 100.000,00 zonder korting en verrekening wordt voldaan op de derdenrekening van de procesadvocaat van [naam 1] c.s.;
II.
subsidiair(voor het geval het beslag niet wordt opgeheven) SHA c.s. hoofdelijk te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis hun medewerking te verlenen aan zonder korting en verrekening voldoening van een bedrag van
€ 100.000,00 op de derdenrekening van de procesadvocaat van [naam 1] c.s.;
III.
meer subsidiaireen voorziening te treffen die geraden wordt geacht met het oog op effectieve toegang tot de rechter van [naam 1] c.s.;
IV.
een en andermet hoofdelijke veroordeling van SHA c.s. in de proceskosten waaronder de nakosten, onder verrekening met de aanvaarde verplichting dat SHA c.s. de kosten van dit kort geding zullen dragen.
3.2.
[naam 1] c.s. stellen daartoe – samengevat – het volgende. Het beslag moet worden opgeheven, omdat het beslag onnodig is en omdat SHA c.s. artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hebben geschonden. [naam 1] c.s. zijn betrokken in omvangrijke procedures en hebben daarom een groot en spoedeisend belang bij het gevorderde. Bij toewijzing daarvan kunnen zij een advocaat in de arm nemen. [naam 1] c.s. hebben de afgelopen maanden al het mogelijke gedaan om een advocaat te vinden. [naam 1] heeft echter geen werk, kan geen uitkering krijgen, komt niet in aanmerking voor een toevoeging en er is geen verzekeringsdekking voor de verweerkosten. Nu er als gevolg van de gelegde beslagen bovendien geen enkele toegang is tot financiele middelen, kan zich voor [naam 1] c.s. geen advocaat stellen in de lopende civiele procedures en kunnen zij geen verweer voeren. Er is jegens hen reeds verstek verleend. Daarmee dreigt een veroordeling bij verstek. Het verstek kan echter nog worden gezuiverd. Een belangenafweging dient in het voordeel van [naam 1] c.s. uit te vallen. Voor hen staat de effectieve toegang tot de rechter als bedoeld in artikel 6 EVRM op het spel. Op de aan deze zaak verbonden advocaten, alsmede [naam 2] (de bestuurder van SHA die tevens advocaat van beroep is), rust de plicht om voor [naam 1] c.s. de toegang tot de rechter te waarborgen. Ondanks de bemiddeling van de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten is geen oplossing bereikt. SHA c.s. hebben wel toegezegd de kosten van [naam 1] c.s. voor dit kort geding te willen betalen, aldus [naam 1] c.s.
3.3.
SHA c.s. voeren daartegen – samengevat – het volgende verweer. Er is sprake van een stevig onderbouwde vordering ten laste van Sphinx en er zijn goede gronden om aan te nemen dat het veiligstellen van verhaalsmogelijkheden noodzakelijk is, zodat niet snel tot opheffing dient te worden overgegaan. Dat het beslag onnodig is, hebben [naam 1] c.s. onvoldoende onderbouwd. De vrijgave door het OM van het bedrag van € 100.000,00 was SHA c.s. ten tijde van de beslaglegging niet bekend. Van schending van artikel 21 Rv is geen sprake. De door SHA c.s. ten laste van [naam 1] c.s. en de overige betrokkenen gelegde beslagen hebben in totaal voor circa € 12 miljoen doel getroffen. Dat is veel minder dan het beloop van hun schadevordering van ruim € 29 miljoen. Het beslag ten laste van [naam 1] c.s. heeft voor circa € 6,5 miljoen doel getroffen, terwijl [naam 1] meer dan € 9 miljoen aan zichzelf heeft uitgekeerd. Het verschil tussen die twee bedragen, waar SHA c.s. geen beslag op heeft gelegd, lijkt op een Zwitserse bankrekening te staan. Een additionele beperking op hun verhaalsmogelijkheden hoeven SHA c.s. niet te dulden. Het is SHA c.s. een raadsel waarom zij middelen die hen toebehoren en die zij daarom hebben beslagen, weer zouden moeten vrijgeven, zodat [naam 1] c.s. daaruit hun verweer kunnen bekostigen. Het is niet aan SHA c.s. als private partij om de toegang tot de civiele rechter te waarborgen. Dat is aan de overheid. Dat [naam 1] c.s. kennelijk geen (proces)financiering hebben weten aan te trekken, kan SHA c.s. niet worden verweten. Dit geldt temeer nu [naam 1] c.s. zich eenvoudig en tegen lage kosten hadden kunnen aansluiten bij de advocaten van de andere partijen, die beide in de hoofdzaak een nagenoeg identiek verweer hebben gevoerd. Dat [naam 1] c.s. alles in het werk hebben gesteld om een advocaat te vinden hebben zij niet met stukken onderbouwd. Een belangenafweging dient uit te vallen in het voordeel van SHA c.s. [naam 1] c.s. hebben overigens tot het laatst gewacht om in actie te komen, aldus SHA c.s.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader
4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.2.
Indien de beslaglegger bij het vragen van verlof de voorzieningenrechter onvolledig of onjuist (in de zin van artikel 21 Rv) heeft voorgelicht, kan de voorzieningenrechter daaraan het gevolg verbinden dat hij geraden acht, in het uiterste geval kan dat opheffing van het beslag betekenen.
4.3.
De voorzieningenrechter moet beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met stukken is onderbouwd. Die beoordeling kan tenslotte niet geschieden los van een afweging van de belangen van beide partijen.
Beslag onnodig?
4.4.
Dat op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd of dat de vordering ter zekerheid waarvan het beslag is gelegd summierlijk ondeugdelijk zou zijn, is gesteld noch gebleken. Evenmin hebben [naam 1] c.s. alternatieve zekerheid aangeboden voor het bedrag waarover zij wensen te beschikken. Wel stellen [naam 1] c.s. dat het beslag waarvan zij de opheffing vorderen onnodig is.
4.5. Daarin worden [naam 1] c.s. niet gevolgd. Niet gezegd kan worden dat het beslag op de bankrekening waarvan [naam 1] c.s. de opheffing vorderen onnodig is. Dat zou mogelijk anders zijn als er voor SHA c.s. geheel geen vrees voor verduistering zou zijn, als er voldoende dekkende alternatieve zekerheid zou zijn, als het beslag buitenproportioneel zou zijn, of als SHA c.s. niet of nauwelijks belang zouden hebben bij het beslag, maar van dat alles is geen sprake.
4.6.
Ook kan in het kader van een afweging van de wederzijdse belangen, gelet op de hoogte van de gestelde vordering tegenover de mate van zekerheid die SHA c.s. thans heeft, anders dan [naam 1] c.s. meent, niet gezegd worden dat het beslag onnodig is.
Schending artikel 21 Rv?
4.7.
[naam 1] c.s. stellen dat SHA c.s. in het beslagverzoek van 25 oktober 2023 niet juist en volledig zijn geweest, door niet te vermelden dat het OM op
7 september 2023 het bedrag van € 100.000,00 had vrijgegeven ten behoeve van de kosten van civiele rechtsbijstand. Volgens [naam 1] c.s. hebben SHA c.s. daarmee artikel 21 Rv geschonden en moet dat leiden tot opheffing van het beslag.
4.8.
[naam 1] c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht dat en waarom SHA c.s. voorafgaand aan de beslaglegging, gezien de contacten die SHA c.s. onderhielden met het OM en de informatie die SHA c.s. hebben gekregen, wel hebben moeten geweten van de vrijgave van voornoemd bedrag door het OM. SHA c.s. hebben hier tegenover stellig betwist dat zij op het moment van indiening van het beslagrekest wetenschap hadden van het door het OM vrijgegeven bedrag.
4.9.
De door [naam 1] c.s. gegeven toelichting kan hen niet baten. Zoals SHA c.s. terecht hebben opgemerkt kan uit de (onder 2.8 bedoelde) stukken die SHA c.s. van het OM hebben ontvangen niet worden opgemaakt dat sprake was van het vrijgeven van enig beslagobject door het OM aan [naam 1] c.s. Voor het overige komt de door [naam 1] c.s. gegeven toelichting in de kern slechts neer op een vermoeden van wetenschap over het vrijgegeven bedrag aan de zijde van SHA c.s. Dit is tegenover de stellige ontkenning door SHA c.s. echter onvoldoende om aannemelijk te kunnen achten dat SHA c.s. ten tijde van het indienen van het beslagrekest daadwerkelijk weet hadden van de vrijgave door het OM.
4.10.
Al met al is van schending van artikel 21 Rv onvoldoende gebleken, zodat daarin geen aanleiding voor opheffing van het beslag bestaat.
Belangenafweging
4.11.
Gelet op het voorgaande komt het in deze zaak aan op een zuivere belangenafweging. Deze valt uit in het voordeel van [naam 1] c.s. Daartoe is het volgende redengevend.
4.12.
Het OM heeft op 7 september 2023 vanuit het strafvorderlijk beslag een bedrag van € 100.000,00 vrijgegeven ten behoeve van de rechtsbijstand van [naam 1] c.s. in de lopende civiele procedure(s). Ten aanzien van de twee andere voormalig bestuurders, [naam 4] en [naam 3] , heeft het OM kennelijk eveneens voor ieder van hen een bedrag van € 100.000,00 vanuit het ten laste van hen gelegde strafvorderlijk beslag vrijgegeven, zodat zij zich van rechtsbijstand konden laten voorzien. Omdat [naam 4] en [naam 3] op dat moment reeds werden bijgestaan door een pro deo advocaat, hebben zij gebruik kunnen maken van het aan hen vrijgegeven bedrag door op betalende basis verder te gaan. [naam 1] c.s. hadden, om welke reden dan ook, in de periode vanaf de vrijgave van het bedrag van
€ 100.000,00 tot aan de beslaglegging door SHA c.s. op 27 oktober 2023 geen pro deo advocaat en hebben het vrijgegeven bedrag niet kunnen aanwenden voor rechtsbijstand. Het spreekt niet aan dat [naam 1] c.s. hierdoor in een ongunstiger positie zijn komen te verkeren dan de twee andere voormalig bestuurders.
4.13.
Hoewel [naam 1] c.s. niet met stukken onderbouwd inzichtelijk hebben gemaakt dat er geen verzekeringsdekking voor verweerkosten is en dat [naam 1] niet in aanmerking komt voor een advocaat op basis van een toevoeging, komen die gestelde omstandigheden niet ongeloofwaardig voor. Dat [naam 1] c.s. buiten de door hen in Zwitserland aangehouden gelden, die kennelijk onder het strafvorderlijk beslag vallen, elders nog gelden aanhouden waarover zij zouden kunnen beschikken is onvoldoende aannemelijk geworden. [naam 1] c.s. dreigen daarmee, tegen de intentie van het OM in, alsnog tussen wal en schip te vallen.
4.14.
SHA c.s. worden niet gevolgd in hun standpunt dat [naam 1] c.s. zich eenvoudig en tegen lage kosten hadden kunnen aansluiten bij de advocaten van de andere partijen in de bodemprocedure. Hoewel het verweer van de drie voormalig bestuurders en hun vennootschappen op dit moment volgens SHA c.s. nog nagenoeg gelijkluidend is, is het mogelijk dat de belangen van hen op enig moment uiteen zullen lopen, waardoor zij zich niet door eenzelfde advocaat kunnen laten bijstaan. Alleen al om die reden kan van [naam 1] c.s. niet worden gevergd dat zij zich aansluiten bij een van de advocaten van de andere partijen.
4.15.
Uit een in de dagvaarding opgenomen publicatie van het Financieele Dagblad van 21 april 2024 blijkt dat de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten meent dat [naam 1] net als ieder ander recht heeft op juridische bijstand en dat zij SHA heeft gevraagd het beslag op de rekening gedeeltelijk op te heffen. De betrokkenheid van de deken heeft er overigens reeds toe geleid dat SHA c.s. de kosten van [naam 1] c.s. voor dit kort geding voor hun rekening nemen. Met haar standpunt en haar betrokkenheid heeft de deken het belang van rechtsbijstand en daarmee het belang van een effectieve toegang tot de rechter benadrukt.
4.16.
Daar weegt niet tegen op dat men zich normaal gesproken als civiele partij (in een zaak met verplichte procesvertegenwoordiging) er niet om hoeft te bekreunen of de wederpartij wel genoeg financiële middelen heeft om verweer te voeren met een advocaat. SHA c.s. voeren terecht aan dat het niet aan hen is, als civiele partij, om de toegang tot de civiele rechter te waarborgen. SHA c.s. gaan er echter nu al vanuit dat het beslagen vermogen, van hen is, althans aan hen dient toe te komen. Dat is een standpunt dat zij in de bodemprocedure innemen, maar daarop moet nog worden beslist. Vooralsnog gaat het voor SHA c.s. om zekerheid tot verhaal van (een deel van) hun gestelde vordering. De mate waarin het totale beslagen vermogen bij toewijzing van het gevorderde wordt verminderd is echter niet dusdanig groot dat [naam 1] c.s. van rechtsbijstand verstoken zouden moeten blijven.
4.17.
In dit geval weegt, mede gelet op het voorgaande, de effectieve toegang tot de rechter voor [naam 1] c.s. zwaarder dan de mate van zekerheid die SHA c.s. zullen hebben bij het verhaal van (een deel van) de gestelde vordering. Dit leidt ertoe dat de primaire vordering zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
Proceskosten
4.18.
SHA c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, onder verrekening met de door SHA c.s. aanvaarde verplichting dat zij de kosten van dit geding zullen dragen. De kosten aan de zijde van [naam 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten
178,00
Totaal € 1.973,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 27 oktober 2023 ten laste van Sphinx onder ABN AMRO Bank N.V. op de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] gelegde conservatoire derdenbeslag, ten aanzien van een bedrag van € 100.000,00,
5.2.
bepaalt dat een bedrag van € 100.000,00 zonder korting en verrekening dient te worden voldaan op de derdengeldenrekening van de procesadvocaat van [naam 1] c.s.,
5.3.
veroordeelt SHA c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [naam 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.973,00, te vermeerderen met € 92,00 indien SHA c.s. niet tijdig aan deze kostenveroordeling voldoet en dit vonnis moet worden betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.E. Tiddens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: JT