In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 mei 2024 een beschikking gegeven over de erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen met betrekking tot familierechtelijke betrekkingen, gezag en adoptie na een draagmoederschapstraject. Verzoekers, een paar dat sinds 2014 samenwoont en beiden de Israëlische nationaliteit heeft, hebben in 2022 een draagmoederschapstraject in de Verenigde Staten doorlopen. Dit traject resulteerde in de geboorte van hun zoon, [minderjarige], op [geboortedatum] 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder een F9-formulier en rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 april 2024, waarbij partijen en hun advocaat aanwezig waren, maar de Raad en de ambtenaar van de burgerlijke stand niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Amerikaanse rechterlijke beslissingen, die de familierechtelijke betrekkingen van verzoekers met [minderjarige] vaststelden, van rechtswege in Nederland erkend kunnen worden. Dit is gebaseerd op artikel 10:100 BW, dat bepaalt dat buitenlandse rechterlijke beslissingen inzake familierechtelijke betrekkingen erkend worden, tenzij er sprake is van onvoldoende rechtsmacht, gebrekkige rechtspleging of strijd met de openbare orde. De rechtbank oordeelde dat de Amerikaanse beslissingen voldoen aan deze voorwaarden en dat de belangen van het kind en de draagmoeder voldoende zijn gewaarborgd. De rechtbank heeft ook de adoptie door verzoeker [verzoeker 2] van [minderjarige] erkend, evenals de wijziging van de geslachtsnaam van het kind. De beschikking leidt tot de erkenning van de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoekers en [minderjarige] in Nederland, en beide verzoekers zijn belast met het gezag over hem.