ECLI:NL:RBAMS:2024:2610

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/13/740480 / FA RK 23-6696
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen inzake familierechtelijke betrekkingen, gezag en adoptie na draagmoederschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 mei 2024 een beschikking gegeven over de erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen met betrekking tot familierechtelijke betrekkingen, gezag en adoptie na een draagmoederschapstraject. Verzoekers, een paar dat sinds 2014 samenwoont en beiden de Israëlische nationaliteit heeft, hebben in 2022 een draagmoederschapstraject in de Verenigde Staten doorlopen. Dit traject resulteerde in de geboorte van hun zoon, [minderjarige], op [geboortedatum] 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder een F9-formulier en rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 april 2024, waarbij partijen en hun advocaat aanwezig waren, maar de Raad en de ambtenaar van de burgerlijke stand niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Amerikaanse rechterlijke beslissingen, die de familierechtelijke betrekkingen van verzoekers met [minderjarige] vaststelden, van rechtswege in Nederland erkend kunnen worden. Dit is gebaseerd op artikel 10:100 BW, dat bepaalt dat buitenlandse rechterlijke beslissingen inzake familierechtelijke betrekkingen erkend worden, tenzij er sprake is van onvoldoende rechtsmacht, gebrekkige rechtspleging of strijd met de openbare orde. De rechtbank oordeelde dat de Amerikaanse beslissingen voldoen aan deze voorwaarden en dat de belangen van het kind en de draagmoeder voldoende zijn gewaarborgd. De rechtbank heeft ook de adoptie door verzoeker [verzoeker 2] van [minderjarige] erkend, evenals de wijziging van de geslachtsnaam van het kind. De beschikking leidt tot de erkenning van de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoekers en [minderjarige] in Nederland, en beide verzoekers zijn belast met het gezag over hem.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/740480 / FA RK 23-6696
Beschikking van 27 mei 2024 betreffende erkenning buitenlandse rechterlijke beslissingen
in de zaak van:

1.[verzoeker 1] ,wonende te [woonplaats 1] ,hierna te noemen verzoeker [verzoeker 1] ,

en
2.
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen verzoeker [verzoeker 2] ,
advocaat mr. J.H. van der Tol te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord-Holland, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.
Als belanghebbende is voorts aangemerkt:
de
ambtenaar van de burgerlijke standvan de gemeente
Den Haag,
hierna te noemen de ambtenaar.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van verzoekers, ingekomen op 6 oktober 2023;
- een F9-formulier met bijlage van verzoekers van 20 oktober 2023;
- de brief van de Raad van 14 november 2023;
- de brief van de ambtenaar van 4 december 2023;
- de brief van de ambtenaar van 15 december 2023;
- het F9-formulier van verzoekers van 21 december 2023 met bijlage;
- het F9-formulier van verzoekers van 10 januari 2024;
- het door de Raad op 6 maart 2024 uitgebrachte rapport met advies.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 april 2024.
Gehoord zijn: partijen, bijgestaan door hun advocaat en een tolk Engels mw I. Huygens.
1.3.
De Raad, met voorafgaande kennisgeving daarvan, en de ambtenaar zijn niet ter zitting verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Verzoekers hebben ruim 10 jaar een relatie met elkaar en wonen samen sinds september 2014. Blijkens de Brp wonen zij sinds 22 mei 2018 op hetzelfde adres in Nederland.
2.2.
Verzoekers zijn in verband met hun kinderwens in 2022 een hoogtechnologisch draagmoederschapstraject gestart in de Verenigde Staten van Amerika. Bij dit traject is gebruik gemaakt van een eicel van een donor, mevrouw [naam donor] , hierna mevrouw [naam donor] of de eiceldonor, en van een draagmoeder, mevrouw [naam draagmoeder] , hierna mevrouw [naam draagmoeder] of de draagmoeder.
2.3.
Op 9 juni 2022 hebben verzoekers en mevrouw [naam draagmoeder] een overeenkomst ‘Gestational carrier agreement’ gesloten. Mevrouw [naam draagmoeder] is Amerikaans staatsburger. Zij is en was ten tijde van het draagmoederschapstraject ongehuwd.
Op 2 oktober 2020 hebben verzoekers een eiceldonorovereenkomst gesloten met mevrouw [naam donor] , wonende te [woonplaats 2] , Clackamas County, Oregon.
2.4.
Op 31 maart 2023 heeft [verzoeker 1] met toestemming van mevrouw [naam draagmoeder] het kind waarvan zij zwanger was prenataal erkend bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te [woonplaats 1] .
2.5.
Blijkens de verklaring van 28 juli 2023 van [naam] , arts bij ORM Fertility, heeft hij op 19 oktober 2022 een embryo bij de draagmoeder geplaatst, die is gevormd na in vitro fertilisatie van een eicel van mevrouw [naam donor] met sperma van verzoeker [verzoeker 1] , waarna - naar de professionele en medische opinie van [naam] - de draagmoeder als gevolg daarvan in verwachting is geraakt en zij op [geboortedatum] 2023 is bevallen van een kind.
2.6.
Op [geboortedatum] 2023 is mevrouw [naam draagmoeder] bevallen van een zoon genaamd:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] , Minnesota, Verenigde Staten van Amerika (VS), hierna mede te noemen [minderjarige] .
2.7.
[minderjarige] is direct na zijn geboorte met verzoekers meegegaan en wordt sindsdien door hen verzorgd.
2.8.
Verzoekers hebben beiden de Israëlische nationaliteit. [verzoeker 1] heeft daarnaast ook de Poolse nationaliteit en [verzoeker 2] heeft daarnaast de Roemeense nationaliteit.
2.9.1.
Op 14 juli 2023 heeft het District Court van Minnesota, Stearns County, VS drie beslissingen genomen onder hetzelfde zaaknummer (73-FA-23-4828). Deze Amerikaanse beslissingen zijn voorzien van een apostille.
Bij de eerste beslissing ‘Judgment to establish paternity, maternity and award of custody’ is vastgesteld dat verzoeker [verzoeker 1] de genetische en juridische ouder van [minderjarige] is, dat [naam draagmoeder] de geboortemoeder en de juridisch moeder is van [minderjarige] , dat de achternaam van [minderjarige] is, dat [verzoeker 1] vanaf de datum van de Court order met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] is belast en direct met hem naar Nederland mag terugkeren. De Court stelt vast dat de draagmoeder en de eiceldonor geen parenting time toegewezen krijgen, omdat zij hebben afgezien van hun rechten op het kind. Voorts is met betrekking tot de op te stellen geboorteakte beslist dat het kind [minderjarige] heet, dat de vader [verzoeker 1] heet en de moeder [naam draagmoeder] .
2.9.2.
Bij de tweede beslissing ‘Judgement to terminate parental rights’ heeft het District Court het juridisch ouderschap van de draagmoeder beëindigd en bepaald dat alle informatie met betrekking tot de geboortemoeder worden verwijderd op de (vervangende) geboorteakte.
2.9.3.
Bij de beslissingen ‘Judgment’ en ‘Findings of Fact, conclusions of law, order for judgment and judgment and decree’ heeft het District Court de adoptie door verzoeker [verzoeker 2] van [minderjarige] uitgesproken, waardoor beide vaders daarmee juridisch ouder met gezag van [minderjarige] zijn geworden. Ook is hierbij de geslachtsnaam van [minderjarige] gewijzigd in ' [verzoeker 1] [verzoeker 2] '. Tevens is bepaald dat er een geboorteakte zal worden opgesteld waarop beide vaders staan vermeld.

3.Het verzoek

Verzoekers hebben de rechtbank verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat op grond van voornoemde beslissingen de familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming tussen verzoekers en [minderjarige] zijn vastgesteld en van rechtswege in Nederland kunnen worden erkend en dat verzoekers met het gezag over [minderjarige] zijn belast;
- te verstaan dat de geslachtsnaam van [minderjarige] door het District Court bij de derde beschikking van 14 juli 2023 is gewijzigd in ' [verzoeker 1] [verzoeker 2] ';
- een aantekening in het gezagsregister te gelasten waaruit blijkt dat beide verzoekers belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige] [verzoeker 2] ;
Voorwaardelijk hebben verzoekers verzocht de adoptie door verzoekers van [minderjarige] [verzoeker 2] uit te spreken. Naar de mening van verzoekers is op de erkenning van de adoptiebeslissing artikel 10:108 BW van toepassing.

4.Het standpunt van de ambtenaar

De ambtenaar voert onder meer aan dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de toetsing aan de voorwaarden voor draagmoederschap en ten aanzien van het verzoek tot adoptie.
De ambtenaar is van mening dat de erkenning van de Amerikaanse uitspraak inzake adoptie getoetst dient te worden aan artikel 10:109 BW in plaats van artikel 10:108 BW en dat - voor zover hij uit de stukken kan opmaken - niet aan de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie is voldaan. Als op grond van de artikelen 10:100 en 10:101 BW de Amerikaanse beslissing zou worden erkend, impliceert dit niet dat daarmee gelijk inschrijving in de registers van de burgerlijke stand mogelijk is of noodzakelijk zou zijn. Een erkenningsuitspraak waaruit de familierechtelijke betrekking blijkt is voldoende om tot registratie in de Basisregistratie personen (BRP) te komen.
Uit een van de Amerikaanse uitspraken blijkt dat de draagmoeder ongehuwd is en dat zij als moeder is aangemerkt. Ook is het vaderschap van [verzoeker 1] vastgesteld. Uit de geboorteakte blijkt echter niet op welke wijze het ouderschap van [verzoeker 1] tot stand is gekomen. Nu [verzoeker 1] het kind waarvan de draagmoeder zwanger is met haar toestemming heeft erkend kan deze geboorteakte worden ingeschreven in de Nederlandse registers en de erkenning als latere vermelding worden toegevoegd, indien verzoekers daartoe een verzoek indienen.
Een familierechtelijke betrekking kan maar eenmaal worden gevestigd. Als wordt geoordeeld dat er een familierechtelijke betrekking is op grond van de erkenning, die op de Nederlandse akte van inschrijving wordt vermeld, kan niet ook nog een latere vermelding van het vaderschap van [verzoeker 1] worden toegevoegd.

5.Het standpunt van de Raad

De Raad heeft in het rapport van 6 maart 2024 geadviseerd om het voorwaardelijk verzoek tot adoptie van [minderjarige] , als de voorgaande verzoeken niet worden toegewezen, toe te wijzen. De Raad acht het in zijn belang dat hij ook volgens Nederlands recht in familierechtelijke betrekking komt te staan tot zijn verzorgende ouders. Op basis van de verkregen informatie is de Raad van mening dat [minderjarige] niets meer te verwachten heeft van zijn draagmoeder in haar hoedanigheid als ouder.

6.De beoordeling

Rechtsmacht en relatieve bevoegdheid
6.1.
Op grond van artikel 3 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, nu verzoekers in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben.
6.2.
Nu verzoekers kiezen voor de rechtsmacht van de rechtbank Amsterdam en wensen dat de zaak niet wordt verwezen naar de bevoegde rechtbank (Midden-Nederland, Utrecht), acht de rechtbank zich bevoegd kennis te nemen van het onderhavige verzoek.
Positie van de draagmoeder
6.3.
De draagmoeder kan in beginsel als belanghebbende als bedoeld in artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden aangemerkt. Gelet op de hierboven genoemde feiten, waaronder de draagmoederschapsovereenkomst, waarin zij kort gezegd afstand doet van al haar ouderlijke rechten, heeft de rechtbank de draagmoeder niet als belanghebbende aanmerkt.
Ontkenning moederschap en vaststellingouderschap
6.4.
De rechtbank dient te beoordelen of de uit de Amerikaanse uitspraken van 14 juli 2023 voortvloeiende, uit hoofde van afstamming vastgestelde, familierechtelijke rechtsbetrekkingen hier te lande van rechtswege kunnen worden erkend.
6.5.
Ingevolge art. 10:100 lid 1 BW wordt een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land;
b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is toegepast dan uit de titel waarvan artikel 10:100 deel uitmaakt zou zijn gevolgd (lid 2).
6.6.
Uitgangspunt van de wet is dus dat de Amerikaanse beslissingen waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld worden erkend. Dit is slechts anders indien er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land, aan de beslissing geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of de erkenning van de beslissing onverenigbaar is met de openbare orde.
6.7.
Niet is gebleken dat geen sprake is geweest van behoorlijk onderzoek en rechtspleging. Nu het draagmoederschap in de VS heeft plaatsgevonden en de draagmoeder daar ook woonachtig was en het kind daar is geboren en verbleef ten tijde van de gerechtelijke procedure, acht de rechtbank aannemelijk dat voor de rechtsmacht van de Amerikaanse rechter voldoende aanknoping bestond. In ieder geval kan niet worden geoordeeld dat er voor de rechtsmacht van de Amerikaanse rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond. In deze zaak gaat het om de vraag of de openbare orde zich verzet tegen erkenning van de in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen zoals vastgesteld in de Amerikaanse beslissingen.
Openbare orde exceptie: zorgvuldig draagmoederschapstraject
6.8.
De rechtbank acht het in het kader van de openbare orde toets van belang om te oordelen of het in het buitenland gevolgde traject van draagmoederschap zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dit gelet op de ingrijpende gevolgen van draagmoederschap voor de rechten en verplichtingen van zowel het kind, de draagmoeder als verzoekers in kwestie. Nu verzoekers in de Amerikaanse beslissing als ouders zijn aangemerkt van het kind dient hierbij naar het oordeel van de rechtbank met name te worden gekeken of de belangen van het kind en de draagmoeder voldoende in acht zijn genomen. Hierbij zijn de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap zoals opgenomen in het adviesrapport ‘Kind en ouders in de 21e eeuw’ van 7 december 2016 van belang en de door het kabinet in zijn brief van 12 juli 2019 (kamerstukken TK 2018/2019, 33836, nr. 45) geformuleerde waarborgen om het traject zorgvuldig en transparant te laten verlopen en zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden aan de draagmoeder, de wensouders en het kind. Hieruit volgt dat het voor kinderen van groot belang is om te (kunnen) achterhalen uit wie zij zijn geboren, van wie zij genetisch afstammen en onder welke omstandigheden zij zijn ontstaan en geboren. Het recht van het kind om zijn of haar afstamming te kennen is een mensenrecht dat is opgenomen in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
6.9.
Op grond van de overgelegde stukken waaronder het raadsrapport, alsmede de verklaringen van verzoekers op de mondelinge behandeling, komt de rechtbank tot het oordeel dat het door verzoekers in de VS doorlopen draagmoederschapstraject met waarborgen is omkleed die overeenkomen met de hiervoor genoemde aanbevelingen van de Staatscommissie. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verzoekers hebben bewust voor deze draagmoeder gekozen en een overeenkomst met haar gesloten. Daarbij zijn alle partijen voorgelicht over de consequenties en zijn zij begeleid. De draagmoeder en haar partner zijn bijgestaan door een eigen advocaat. Ook is er nog goed contact met de draagmoeder en verzoekers gaan ervan uit dat dit contact zal blijven. Voorts is zowel de naam van de draagmoeder als die van de eiceldonor bekend en het is voor [minderjarige] (op termijn) mogelijk om met hen beiden contact op te nemen. Verzoekers hebben tegenover de Raad en tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er op dit moment nog steeds contact is met de draagmoeder en dat zij [minderjarige] zullen ondersteunen indien hij in de toekomst contact wil met de eiceldonor of de draagmoeder en dat zij al vanaf jonge leeftijd hem zullen vertellen over zijn ontstaansgeschiedenis. De eiceldonor heeft zich geregistreerd in een donorregister in de VS en partijen hebben [minderjarige] daarin eveneens geregistreerd, zodat zij elkaar in de toekomst kunnen vinden. De eiceldonor, met wie verzoekers ook contact hebben gehad, staat volgens verzoekers open voor contact met [minderjarige] in de toekomst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende is gewaarborgd dat de ontstaansgeschiedenis van [minderjarige] op termijn volledig door hem is te achterhalen en dat hij kennis kan nemen van de gegevens en de identiteit van de draagmoeder en de eiceldonor.
6.10.
De Amerikaanse beslissing ‘Judgement to terminate parental rights’ bevat een ontkenning van het moederschap van de draagmoeder. Hoewel de Nederlandse wet niet deze ontkenning van het moederschap kent, is dit onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van onverenigbaarheid met de openbare orde.
6.11.
De rechtbank is van oordeel dat de Amerikaanse beslissingen van 14 juli 2023 in zoverre voor erkenning in Nederland in aanmerking komen.
Gezag
6.12.
Nu de beslissingen niet in een EU-lidstaat zijn gegeven en evenmin in een staat die partij is bij het HKBV 1996 noch de verordening Brussel IIbis noch het HKBV 1961 dient de rechtbank eerst vast te stellen welk recht van toepassing is op de vraag of de Amerikaanse gezagsbeslissing voor erkenning in aanmerking komt. In dit geval dient te worden teruggevallen op het nationale internationaal privaatrecht om de erkenningsvraag te beantwoorden. De regel omtrent de erkenning is in het Nederlandse recht ongeschreven. Zij houdt in dat een beslissing in Nederland voor erkenning in aanmerking komt indien voldaan is aan vier cumulatieve vereisten:
- de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is (waarbij aansluiting kan worden gezocht bij de bevoegdheidsgronden uit de verordening Brussel IIbis of het HKBV 1996);
- de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging (zoals bedoeld in artikel 6 EVRM);
- de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde;
- de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
6.13.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan bovengenoemde cumulatieve vereisten. De bevoegdheid van de Amerikaanse rechtbank om te beslissen over het gezag berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, nu het draagmoederschapstraject in de Verenigde Staten van Amerika heeft plaatsgevonden en de draagmoeder in de Verenigde Staten woonachtig is.
6.14.
Voorts blijkt uit de Amerikaanse beslissing dat zowel verzoekers als de draagmoeder in de procedure zijn verschenen. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen dat aan deze Amerikaanse beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan.
6.15.
Verder is niet gebleken dat de erkenning van deze beslissing van de Amerikaanse rechtbank in strijd is met de Nederlandse openbare orde of dat sprake is van een tussen partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter dan wel van een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust.
6.16.
Het voorgaande betekent dat de beslissing van voornoemd District Court van 14 juli 2023, waarin het gezag van de draagmoeder is beëindigd en verzoeker [verzoeker 1] met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] is belast, in Nederland wordt erkend. Ook de beslissing waarbij beide verzoekers, na de adoptie door [verzoeker 2] , met het gezag over [minderjarige] zijn belast kan, gelet op het hierna volgende, worden erkend. Daarvan zal aantekening worden gelast in het gezagsregister.
Adoptie
6.17.
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of in de onderhavige zaak sprake is van een verdragsadoptie ingevolge het Haagse Verdrag inzake de bescherming van kinderen en samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie van 29 mei 1993 (Haags adoptieverdrag), waarbij de adoptie van rechtswege wordt erkend dan wel of sprake is van een buitenlandse adoptiebeslissing zoals bedoeld in de artikelen 10:108 en 10:109 BW. Indien sprake is van een voor erkenning vatbare adoptiebeslissing dan komt de rechtbank niet meer toe aan een Nederlandse adoptie.
6.18.
Het Haags Adoptieverdrag is op 1 april 2008 in VS in werking getreden. Bij de stukken bevindt zich geen verklaring in de zin van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag van 20 januari 2015, inhoudende dat de onderhavige adoptie in overeenstemming met het verdrag tot stand is gekomen. Ook blijkt niet uit de Amerikaanse adoptiebeslissing dat aan het Verdrag is getoetst.
6.19.
Anders dan verzoekers is de rechtbank van oordeel dat artikel 10:109 BW van toepassing is. Verzoekers hadden immer zowel ten tijde van indiening van het adoptieverzoek als ten tijde van de Amerikaanse uitspraken hun gewone verblijfplaats in Nederland.
6.20.
Op grond van artikel 10:109 lid 1 BW wordt een in het buitenland gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouder gewone verblijfplaats in Nederland had, erkend indien a. de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) in acht zijn genomen, en b. de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en c. erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 10:108 lid 2 of lid 3 BW zou worden onthouden.
6.21.
De erkenning wordt op grond van artikel 10:108 lid 2 of lid 3 BW onthouden indien aan de beslissing houdende adoptie kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of de erkenning van die beslissing kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn, waarvan in ieder geval sprake is indien de beslissing op een schijnhandeling betrekking heeft.
6.22.
De rechtbank is van oordeel dat de Wobka niet is geschreven voor gevallen als de onderhavige. Het gaat hier immers om een in het buitenland door middel van hoogtechnologisch draagmoederschap geboren kind. De Wobka heeft betrekking op adoptie van een kind dat zowel biologisch als genetisch afstamt van andere ouders. Dat ligt hier heel anders. Daarbij komt dat de Raad over de adoptie positief heeft geadviseerd.
6.23.
Voor het overige voldoet de Amerikaanse adoptiebeslissing aan de voorwaarden voor de erkenning. De weigeringsgronden van artikel 10:108 lid 2 en 3 BW doen zich niet voor. De erkenning is bovendien in het kennelijke belang van [minderjarige] . Er zijn geen aanwijzingen dat er kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging aan de adoptiebeslissing is vooraf gegaan of dat er strijd is met de openbare orde.
6.24.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de adoptiebeslissing voor erkenning in aanmerking komt, Op grond van 10:110 BW is het gevolg hiervan dat ook de familierechtelijke betrekking tussen verzoeker [verzoeker 2] en [minderjarige] in Nederland wordt erkend.
Geslachtsnaam
6.25.
De rechtbank erkent voorts de beslissing waarbij de geslachtsnaam van [minderjarige] door het District court, is gewijzigd in ' [verzoeker 1] [verzoeker 2] '.
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart voor recht dat op grond van de hierna te noemen beslissingen de familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming tussen verzoekers en [minderjarige] voornoemd zijn vastgesteld en van rechtswege in Nederland worden erkend en dat verzoekers met het gezag over [minderjarige] zijn belast:
- de beslissing van 14 juli 2023 van The District Court, Seventh Judical District, Juvenile-Family court division, State of Minnesota, County of Stearns, waarbij is vastgesteld dat verzoeker [verzoeker 1] de juridisch ouder van [minderjarige] is, dat hij eenhoofdige met het gezag over hem is belast en dat hij als juridische ouder op de geboorteakte van [minderjarige] mocht worden vermeld;
- de beslissing van 14 juli 2023 van voornoemde District Court, waarbij het juridisch ouderschap van de (draag)moeder is beëindigd;
- de beslissing van 14 juli 2023 van voornoemde District Court, waarbij de adoptie door verzoeker [verzoeker 2] van [minderjarige] is uitgesproken, waarbij beide verzoekers daarmee juridisch ouder met gezag van [minderjarige] zijn geworden en waarbij de geslachtsnaam van [minderjarige] is gewijzigd in ‘ [verzoeker 1] [verzoeker 2] ’;
- verstaat dat de geslachtsnaam van [minderjarige] door voornoemde District Court bij beslissing van 14 juli 2023 is gewijzigd in ‘ [verzoeker 1] [verzoeker 2] ’;
- verklaart voor recht dat verzoekers gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zijn belast en
gelast de inschrijving hiervan in het gezagsregister door de griffier;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 27 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).