ECLI:NL:RBAMS:2024:2602

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
13/194273-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor diefstal en heling, veroordeling voor verduistering en diefstal door middel van een valse sleutel

Op 3 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal, heling en verduistering. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van een portemonnee en andere goederen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij deze had weggenomen. Ook de heling werd niet bewezen geacht, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte wist dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering van een pinpas, creditcard en rijbewijs, die toebehoorden aan de benadeelde partij. De verdachte had deze pasjes onder zich gehouden en er meerdere keren mee gepind, wat als diefstal door middel van een valse sleutel werd gekwalificeerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen, maar andere delen werden niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/194273-23
Datum uitspraak: 3 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de terechtzitting op 19 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.H. de Bruijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.C. Hemmer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1.
primair:diefstal van een portemonnee met inhoud en/of een laptop en/of horloge en/of zonnebril en/of koptelefoon en/of pak en/of een of meerdere schoen(en) toebehorende aan [benadeelde partij] , op 31 juli 2023 te Amsterdam;
subsidiair:heling van een pinpas, creditcard en rijbewijs ten name van [benadeelde partij] , in de periode van 31 juli 2023 tot en met 2 augustus 2023 te Amsterdam;
meer subsidiair:verduistering van een pinpas, creditcard en rijbewijs ten name van [benadeelde partij] , in de periode van 31 juli 2023 tot en met 2 augustus 2023 te Amsterdam;
2. diefstal door middel van een valse sleutel van meerdere geldbedragen, toebehorende aan [benadeelde partij] , op 1 augustus 2023 te Amsterdam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak verzocht voor feit 1 primair omdat er onvoldoende bewijs is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat er pasjes, toebehorende aan [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ), bij verdachte zijn aangetroffen. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte, dat hij de pasjes naar de politie en het gemeentehuis wilde brengen, niet geloofwaardig. Verdachte had de pasjes voorhanden, terwijl hij wist dat deze niet van hem waren. Verder heeft verdachte meermaals contactloos betaald met de pinpas en de creditcard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte, wegens gebrek aan bewijs, moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte de goederen heeft weggenomen of dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen wist dat deze door misdrijf waren verkregen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit voor de transactie van € 19,78 bij de [supermarkt] , omdat op de camerabeelden zichtbaar was dat een ander persoon met de creditcard heeft gepind. Verder heeft ze partiële vrijspraak bepleit voor de transacties waarvan geen camerabeelden beschikbaar zijn en van de transactie van € 7,50 omdat er geen bewijs van deze betaling in het dossier aanwezig is.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de portemonnee met inhoud en overige goederen van [benadeelde partij] heeft weggenomen. Verdachte zal van feit 1 primair worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair overweegt de rechtbank dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om vast te kunnen stellen dat verdachte wist of had moeten weten dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de (opzet/schuld-)heling.
3.3.2.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank oordeelt dat op grond van de wettige bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 31 juli 2023 tot en met 2 augustus 2023 schuldig heeft gemaakt aan verduistering (feit 1 meer subsidiair) en op 1 augustus 2023 aan diefstal met een valse sleutel (feit 2).
Verdachte heeft inconsistente en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over hoe hij aan de pinpas, de creditcard en het rijbewijs van [benadeelde partij] is gekomen. Vast staat dat de pasjes op 2 augustus 2023 bij verdachte zijn aangetroffen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij wist dat deze pasjes van iemand anders waren. Verdachte heeft de pasjes onder zijn bereik heeft gebracht en hij is daar als heer en meester over gaan beschikken. Aangezien verdachte wist dat de pasjes niet aan hem toebehoorden en hij de pasjes bij zich heeft gehouden, is sprake van het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de pasjes door verdachte. Daar komt bij dat verdachte ook gebruik heeft gemaakt van de pinpas en de creditcard. De rechtbank acht derhalve bewezen dat sprake is van verduistering.
Op de camerabeelden van de [supermarkt] van 1 augustus 2023 om 07.41 en om 07.44 uur is te zien dat een persoon aan het pinnen is met een creditcard die blijkt te zijn van aangever [benadeelde partij] . Op de camerabeelden van de [coffeeshop] van 1 augustus 2023 om 08.30 uur is te zien dat een persoon twee transacties doet, waarvan één met een pinpas en één met een creditcard die van [benadeelde partij] blijken te zijn. De persoon die de betaalhandelingen uitvoert wordt op beide camerabeelden door een verbalisant herkend als verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van een creditcard van iemand anders door er meerdere keren contactloos mee te betalen bij de [supermarkt] . Uit vaste jurisprudentie volgt dat het contactloos betalen met andermans betaalpas ook onder diefstal door middel van een valse sleutel valt.
De rechtbank constateert op basis van het onderzoek naar de route van de pintransacties dat de tijdstippen van alle in de tenlastegelegde genoemde transacties overeenkomen met de afstand tussen de verschillende locaties. De rechtbank vindt diefstal met een valse sleutel wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het pinnen op 1 augustus 2023 om 07.49 uur bij de [supermarkt] , omdat op basis van het dossier vastgesteld kan worden dat iemand anders deze betaalhandeling heeft verricht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
in de periode van 31 juli 2023 tot en met 2 augustus 2023 te Amsterdam, opzettelijk een pinpas en creditcard en rijbewijs ten name van [benadeelde partij] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als houder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
ten aanzien van feit 2:
op 1 augustus 2023 te Amsterdam, meerdere geldbedragen die geheel aan [benadeelde partij] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens te pinnen met de bankpas en creditcard van voornoemde [benadeelde partij] bij meerdere bedrijven.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 31 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) niet opgelegd kan worden, aangezien er niet wordt voldaan aan de zogeheten ‘zachte’ criteria.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan voorarrest met een voorwaardelijk strafdeel. Aan het voorwaardelijke strafdeel kunnen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden gekoppeld.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van betaalpassen en een rijbewijs en aan diefstal door middel van deze betaalpassen. Door de betaalpassen en het rijbewijs zich wederrechtelijk toe te eigenen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [benadeelde partij] . Verdachte heeft meermaals contactloos betaald met de betaalpassen en heeft hierbij geen oog gehad voor het financiële nadeel van aangever [benadeelde partij] en de gevoelens van onmacht die dit teweeg brengen. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensmisdrijven. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het advies van GGZ Reclassering Inforsa van 16 april 2024, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . De reclassering heeft gerapporteerd dat verdachte veel kansen heeft gekregen om zichzelf te bewijzen in een ambulant kader. In het advies staat dat de reclassering weinig vertrouwen heeft om te komen tot structurele gedragsverandering. Desalniettemin is de stagnatie in het traject van verdachte niet volledig aan hem te wijten, aangezien zijn behandeltraject pas vanaf 25 april 2024 kan starten. Daarnaast heeft verdachte vanuit [instelling 1] een laatste kans geboden gekregen. Wegens de start van de ambulante behandeling per 25 april 2024 en gezien de laatste kans vanuit [instelling 1] , kan de reclassering op dit moment nog niet stellen dat ‘alles geprobeerd is’ in een ambulant kader. De reclassering komt tot het advies om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, dagbesteding, meewerken aan middelencontrole en materieel- en juridische dienstverlening.
De deskundige heeft voornoemd advies op de openbare zitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld. [reclasseringsmedewerker] heeft aangegeven een dilemma te ervaren ten aanzien van het te geven strafadvies. Er is bij verdachte sprake van verslavingsproblematiek, van een licht verstandelijke beperking en er is een langdurig gebrek aan structurele dagbesteding. Het is een optie om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. In dat geval moet de focus blijven liggen op de behandeling van verdachte en dat hij zich blijft houden aan de gemaakte afspraken. Het is echter ook een optie om vanuit de ISD-maatregel te werken aan de problemen van verdachte. [reclasseringsmedewerker] staat daarom ook achter oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De rechtbank overweegt het volgende. De ISD-maatregel heeft als doel de maatschappij te beveiligen en recidive te beëindigen. Verdachte is de afgelopen jaren zodanig vaak veroordeeld dat hij aan de ‘harde’ criteria voor de ISD-maatregel voldoet. Verdachte voldoet echter niet aan de ‘zachte’ criteria om de ISD-maatregel op te leggen. Het voldoen aan de ‘zachte’ criteria houdt in dat er geen reëel alternatief voor de oplegging van de ISD-maatregel meer moet bestaan. De rechtbank stelt vast dat verdachte een laatste kans heeft gekregen vanuit ‘ [instelling 1] ’ en dat zijn behandeling per 25 april 2024 start. Verdachte heeft zich ter terechtzitting ook bereid verklaard om zich te laten behandelen. De rechtbank is van oordeel dat er een reëel alternatief voorhanden is en zal daarom niet de ISD-maatregel opleggen.
Strafoplegging
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

8.De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert ten aanzien van feit 1 en feit 2 € 2.152,80 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 2.134,30 voor de kosten van de weggenomen goederen, € 7,50 voor de kosten van het aanvragen van een nieuwe creditcard en € 11,- voor de kosten van het aanvragen van een nieuwe OV-kaart. Daarnaast bestaat de vordering uit € 300,- aan vergoeding van immateriële schade. Verzocht is de gevorderde schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 18,50 moet worden toegewezen met daarbij de wettelijk rente en de schadevergoedingsmaatregel. Het gevorderde toegewezen bedrag bestaat uit de kosten van het aanvragen van een nieuwe creditcard en OV-kaart. Het overige deel van de vordering moet niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien deze kosten niet als rechtstreekse schade kunnen worden beschouwd.
De raadsvrouw heeft verzocht om de kosten van het aanvragen van een nieuwe creditcard toe te wijzen. Ten aanzien van de kosten van de weggenomen goederen en de kosten voor een nieuwe OV-kaart heeft de raadsvrouw bepleit dat er geen sprake is van rechtstreekse schade. Zij verzoekt daarom dat die schadeposten niet-ontvankelijk worden verklaard. De raadsvrouw heeft hierbij opgemerkt dat de OV-kaart niet bij verdachte is aangetroffen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 meer subsidiair en feit 2 heeft gepleegd. De vordering ten aanzien van de kosten van een nieuwe creditcard is niet betwist en zal de rechtbank toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte is vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, niet kan worden vastgesteld dat de overige materiële kosten, te weten de kosten van de weggenomen goederen en de kosten van een vervangende OV-kaart, en de immateriële schade rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten zijn. Deze komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank wijst de gevraagde schadevergoeding gedeeltelijk toe tot een totaalbedrag van € 7,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2023.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. In zoverre kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:verduistering;
ten aanzien van feit 2:telkens, diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte,
één (1) maand, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
twee (2) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde moet zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd melden bij GGZ Reclassering [locatie] op het adres [adres 2] . Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde moet zich laten behandelen door [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Hierbij dient hij zijn medewerking te verlenen aan diagnostisch onderzoek, indien de reclassering dit nodig acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, moet veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde moet meewerken aan het verkrijgen dan wel behouden van een begeleide/beschermde woonvorm, indien de reclassering dit nodig acht. Hij moet zich houden aan de regels en afspraken van de woonvoorziening. Dit kan ook verblijf bij [instelling 1] betreffen.
-
Dagbesteding
Veroordeelde moet meewerken aan het verkrijgen dan wel behouden van een zinvolle dagbesteding en moet zich hierbij houden aan de afspraken en aanwijzingen van het dagbestedingstraject. Ook als dit inhoudt zich conformeren aan de regels van het leer-/werktraject ‘ [instelling 1] ’ en het verlenen van zijn medewerking aan urinecontroles op het traject.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde moet meewerken aan urinecontroles om het middelengebruik inzichtelijk te maken dan wel te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
-
Materieel- en Juridische Dienstverlening
Veroordeelde moet zijn medewerking verlenen aan materieel- en juridische dienstverlening. Hierbij moet hij inzage bieden in zijn financiële situatie, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
T.a.v. feit 1 meer subsidiair en feit 2: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] :
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 7,50(zeven euro en vijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (
31 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 7,50 (zeven euro en vijftig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van het bevel tot voorlopige hechtenis:
Opheffing van het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2024.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]