ECLI:NL:RBAMS:2024:2601

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
13/177127-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld, medeplegen zware mishandeling en openlijke geweldpleging met eendaadse samenloop

Op 3 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 juni 2023 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadige diefstal. De verdachte, geboren in 1969 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van diefstal met geweld, medeplegen van zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een ander een telefoon en tas met inhoud van het slachtoffer heeft weggenomen, waarbij geweld is gebruikt. De rechtbank achtte de diefstal met geweld bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij deze handelingen samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en openlijke geweldpleging, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/177127-23
Datum uitspraak: 3 mei 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 19 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.P. Staal, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.M. Rombouts naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 15 juni 2023 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
diefstal met geweld in vereniging van een telefoon en/of tas met inhoud, toebehorende aan [benadeelde partij] ;
medeplegen van zware mishandeling van [benadeelde partij] ;
openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tegen [benadeelde partij] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en heeft verzocht hem daarvan vrij te spreken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaringen van aangever [benadeelde partij] onbetrouwbaar zijn. Zijn verklaringen zijn namelijk inconsistent en corresponderen niet met de beschreven camerabeelden. Gelet op de verklaring van verdachte is sprake van een alternatief scenario dat verdachte en [benadeelde partij] over elkaar zijn gestruikeld en dat verdachte vervolgens heeft gezien, toen hij wegfietste, dat de geweldshandelingen tegen [benadeelde partij] door anderen zijn verricht. Dit scenario kan niet door de bewijsmiddelen weerlegd worden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Het oordeel ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op basis van de aangifte, de beschreven camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank de diefstal van de tas met geweld bewezen.
Partiële vrijspraak
Op de camerabeelden is niet te zien dat de diefstal samen met een ander wordt gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het medeplegen. De rechtbank zal de verdachte ook vrijspreken van het laatste gedachtestreepje (het slaan tegen het achterhoofd van [benadeelde partij] ) aangezien deze handeling, naar het oordeel van de rechtbank, niet heeft bijgedragen aan de bewezenverklaarde diefstal met geweld. Uit de beschreven beelden komt naar voren dat [benadeelde partij] aan het vluchten was en de klap, die verdachte tegen het achterhoofd van [benadeelde partij] gaf, heeft om die reden niet bijgedragen aan de diefstal met geweld.
3.3.2.
Het oordeel ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
[benadeelde partij] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij na bovengenoemde diefstal naar buiten is gerend. Hij heeft vervolgens een steen gepakt. Hij rende met de steen op NN1 af, maar hij struikelde. Daarna werd hij aangevallen door NN1 en NN2. [benadeelde partij] verklaarde dat NN1 in zijn oor heeft gebeten en zijn oor er deels heeft afgetrokken. NN2 bleef op dat moment tegen zijn hoofd schoppen. [benadeelde partij] heeft vervolgens verklaard dat het hem lukte om weg te komen en dat hij is weggerend. Zoals hierboven bij feit 1 is aangegeven, is NN1 door meerdere verbalisanten herkend als verdachte.
Uit de letselverklaring van het Amsterdam UMC volgt dat er bij [benadeelde partij] sprake was van laceratie van zijn linkeroor van ongeveer zes centimeter en was er een fractuur ter hoogte van zijn rechter jukbeen wat betekent dat ook de oogkas was gebroken.
Getuige [naam] (hierna: [getuige] ) heeft verklaard dat [benadeelde partij] – na de diefstal met geweld die binnen had plaatsvonden – naar buiten is gerend. Vlak erna gingen zij en verdachte ook naar buiten. Ze verklaarde dat ze zag dat [benadeelde partij] scheldend aan kwam rennen en een steen in zijn hand had en deze steen in de richting van verdachte gooide. Ze verklaarde dat [benadeelde partij] wegrende en dat NN2 achter hem aanging. Hierna rende verdachte ook achter NN2 en [benadeelde partij] aan. Vervolgens hoorde [getuige] het geluid van drie mannen die aan het vechten waren. Na twee tot drie minuten kwam verdachte weer terug bij [getuige] .
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij buiten stond met [getuige] en dat [getuige] hem riep omdat [benadeelde partij] met een baksteen naar hem toe rende. [benadeelde partij] struikelde en tijdens het struikelen gooide hij die baksteen. Verdachte is niet geraakt door de baksteen. Verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde partij] in zijn val pakte en dat ze samen op de grond vielen en begonnen te rollen. Een andere man begon [benadeelde partij] te schoppen. Verdachte heeft verklaard dat [benadeelde partij] vervolgens is weggerend en dat twee of drie jongens achter hem aan gingen. Die jongens hebben [benadeelde partij] vervolgens te grazen genomen. Verdachte ontkent dat hij [benadeelde partij] heeft geschopt of in zijn oor heeft gebeten.
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario overtuigt de rechtbank niet. De rechtbank neemt hierbij in de eerste plaats in aanmerking dat de verdachte zowel bij het eerste politieverhoor alsook tegenover de rechter-commissaris zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen. De verdachte verklaart pas tijdens het politieverhoor van 7 november 2023 en ter terechtzitting, derhalve nadat de uitwerking van de camerabeelden aan het dossier zijn toegevoegd, over zijn betrokkenheid. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verklaring van verdachte niet verifieerbaar is. Verdachte heeft niet willen verklaren wie de personen zijn die [benadeelde partij] zouden hebben aangevallen. Het dossier bevat bovendien geen aanknopingspunten voor dit alternatieve scenario. Immers hebben zowel [benadeelde partij] als [getuige] expliciet verklaard dat verdachte degene was die achter [benadeelde partij] aanrende. [getuige] heeft als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat zij vervolgens het geluid hoorde: “van mannen die vechten, van alle drie”. Deze verklaring ondersteunt de aangifte waarin [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij was aangevallen door verdachte en NN2, waarbij [benadeelde partij] tegen zijn hoofd is geschopt en waarbij hij in zijn oor is gebeten. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario is daarmee niet aannemelijk geworden.
Medeplegen
Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de betrokken verdachten een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld hebben geleverd. Indien twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen, behoeven niet alle delictsbestanden door de verdachten te worden vervuld. Op basis van de verklaringen van [benadeelde partij] en [getuige] , kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat sprake is geweest van een gezamenlijk handelen door verdachte en diens mededader en dat beide daders tijdens het gevecht fors geweld, hebben uitgeoefend op [benadeelde partij] . Hoewel niet kan worden vastgesteld wie precies welke geweldshandelingen heeft verricht, kan naar aanleiding van voornoemde verklaringen wel worden vastgesteld dat het handelen van verdachte en de mededader naar zijn uiterlijke verschijningsvorm duidt op een nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat verdachte zich op 15 juni 2023 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [benadeelde partij] , nu er meerdere malen tegen [benadeelde partij] zijn hoofd is geschopt en er in zijn oor is gebeten. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Vast staat dat [benadeelde partij] fors letsel aan zijn oor en aan zijn jukbeen heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de verwondingen van [benadeelde partij] , waaronder in het bijzonder de laceratie van het oor, zwaar lichamelijk letsel oplevert.
3.3.3.
Het oordeel ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van het uitgeoefende geweld brengt de rechtbank eveneens tot bewezenverklaring van de onder 3 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Het geweld is immers in vereniging en in het openbaar gepleegd.
Partiële vrijspraak van zwaar lichamelijk letsel
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of aan verdachte ook het gekwalificeerde gevolg, te weten zwaar lichamelijk letsel, kan worden verweten. De in artikel 141, tweede lid, onder 1, Sr opgenomen strafverzwaring is alleen van toepassing op de verdachte die het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht. Hoewel verdachte feitelijk bij het plegen van het geweld betrokken is geweest, kan niet met zekerheid kan worden vastgesteld welk aan [benadeelde partij] toegebrachte zwaar lichamelijk letsel door verdachte is toegebracht. Van deze strafverzwarende omstandigheid zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 2 en 3 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, Sr. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 15 juni 2023 te Amsterdam een telefoon en tas met inhoud (bestaande uit sleutels, pasjes en een tablet), die aan [benadeelde partij] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- die tas met kracht van de schouder van die [benadeelde partij] af te trekken en
- de pols van die [benadeelde partij] vast te pakken en te houden en
- vervolgens die telefoon met kracht uit de rechterhand van die [benadeelde partij] te trekken;
ten aanzien van feit 2:
op 15 juni 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een laceratie van zijn linkeroor en een fractuur van zijn rechter jukbeen en een fractuur van zijn oogkas en een fractuur van zijn kaak, heeft toegebracht, door die [benadeelde partij] met kracht in zijn oor te bijten en zijn oor deels los te bijten en die [benadeelde partij] met kracht in het gezicht te schoppen;
ten aanzien van feit 3:
op 15 juni 2023 te Amsterdam, openlijk, te weten op de openbare weg, genaamd [straatnaam] , nabij het portiek van de flat [naam flat] ( [adres] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] .

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 17 januari 2024, opgemaakt door GZ-psycholoog S.J.D. Dijkstra, en het Pro Justitia rapport van 18 januari 2024, opgemaakt door psychiater G. Karaca.
De psycholoog en psychiater hebben – kort gezegd – gerapporteerd dat verdachte lijdt aan een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne en dat hij functioneert op zwakbegaafd niveau. Daarnaast is door zowel de psycholoog als de psychiater vastgesteld dat er sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis (met narcistische trekken). De deskundigen concluderen dat sprake is geweest van doorwerking van de psychische stoornissen en adviseren om het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte dienen te worden toegerekend.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de door hem bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij gevorderd dat de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) wordt opgelegd, met daaraan gekoppeld de voorwaarden als geadviseerd door de reclassering. Hij heeft de rechtbank verzocht om daarnaast een drugsverbod, een alcoholverbod en een locatieverbod van Amsterdam Zuidoost als bijzondere voorwaarden op te leggen. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs-maatregel gevorderd.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat – bij vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde – het niet opportuun is om de tbs-maatregel op te leggen. Bij de strafoplegging heeft de raadsman verder verzocht om aansluiting te zoeken bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor een tasjesroof en een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan voorarrest.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake is van een recidiverisico op extensief geweld waarvoor de maatschappij beveiligd moet worden. Bovendien is de oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden niet noodzakelijk, aangezien er alternatieven zijn voor verdachte om zijn problematiek aan te pakken. De raadsman heeft bepleit om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met dezelfde bijzondere voorwaarden als die door de reclassering zijn geadviseerd in het kader van de tbs met voorwaarden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Kort hierna heeft verdachte zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan zware mishandeling en openlijke geweldpleging jegens hetzelfde slachtoffer. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en op de openbare orde en heeft daarnaast geen respect getoond voor de eigendommen van een ander. Het slachtoffer heeft aan het gewelddadige incident meerdere verwondingen en fracturen overgehouden. Verder is een deel van het oor van het slachtoffer losgebeten. Als gevolg van het geweld heeft het slachtoffer meerdere operaties moeten ondergaan en hier heeft hij blijvende littekens in het aangezicht aan overgehouden. Door dit letsel worden het slachtoffer en de mensen in zijn omgeving aan het gewelddadige incident herinnerd. Dat verdachte samen met een ander een bijzonder bedreigende situatie voor het slachtoffer heeft gecreëerd, blijkt uit de slachtofferverklaring. Hieruit blijkt dat het incident en de gevolgen daarvan nog steeds gevoelens van angst, onmacht en verdriet bij hem oproepen. Bovendien leert de ervaring dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige delicten daar nog langdurig psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee. Verder wordt rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 Sr.
Rapportages
Uit het onder rubriek 7 vermelde rapport van de psychiater blijkt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. De psycholoog schat het risico op recidive van een excessief geweldsdelict, zonder behandeling, als matig in. De kans op vermogensdelicten met minder excessief geweld wordt als hoog ingeschat. De deskundigen adviseren een intensieve behandeling, waarbij de behandeling zich richt op de persoonlijkheidsproblematiek, het middelengebruik en de agressieregulatieproblematiek van verdachte. De psycholoog heeft daarbij opgemerkt dat cannabisgebruik geen substantiële risicofactor is. Beide gedragsdeskundigen hebben tbs met voorwaarden geadviseerd.
De psycholoog Dijkstra, gehoord als deskundige op de zitting, heeft het rapport bevestigd en nader toegelicht. Volgens Dijkstra houdt de trots van verdachte hem tegen om volledige verantwoordelijkheid te dragen voor zijn fouten. Verder belemmert de persoonlijkheidspathologie verdachte om heftige emoties te reguleren, om frustraties te verdragen en het houdt zijn verslaving in stand.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het advies van GGZ-Reclassering Inforsa van 5 april 2024, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . De reclassering heeft in het advies voorwaarden opgesteld die bij een tbs-maatregel kunnen worden opgelegd naar aanleiding van voornoemde rapportages van Karaca en Dijkstra. De reclassering heeft gerapporteerd dat met name de psychische problematiek en het middelengebruik van verdachte criminogene factoren zijn. Daarnaast is er sprake van het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplek en heeft verdachte geen stabiel inkomen. De reclassering schaart zich achter de conclusies van de Pro Justitia rapportages ten aanzien van het hoge recidiverisico en de oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden. Verdachte heeft verklaard dat hij bereid is tot medewerking aan de voorwaarden, indien de rechtbank hem tbs met voorwaarden oplegt.
Ter terechtzitting is [reclasseringsmedewerker] als deskundige gehoord, zij heeft de informatie uit het rapport bevestigd en nader toegelicht. [reclasseringsmedewerker] heeft ter terechtzitting geadviseerd om een middelenverbod en een locatieverbod van Amsterdam Zuidoost als bijzondere voorwaarden op te leggen. Elektronische monitoring acht zij niet wenselijk. Indien de rechtbank besluit om het advies van oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden niet te volgen, adviseert [reclasseringsmedewerker] tot een beschermd wonen traject en ambulante behandeling.
Strafoplegging
Gelet op omstandigheden van het geval waaronder de feiten zijn gepleegd, vindt de rechtbank de tbs-maatregel een te zwaar middel. Uit de aard van het feit is het recidiverisico op extensief geweld waarvoor de maatschappij beveiligd moet worden zichtbaar. Er zijn echter reële alternatieven voorhanden om dit recidiverisico in te perken. De rechtbank ziet namelijk ruimte voor een deels voorwaardelijke straf met een lange proeftijd, in combinatie met bijzondere voorwaarden. Ook in dit kader kan het recidiverisico van verdachte ingeperkt worden. De rechtbank zal daarom aan verdachte geen tbs met voorwaarden opleggen.
Gelet op de ernst van de feiten, het toegebrachte letsel en het strafblad van verdachte vindt de rechtbank een gevangenisstraf de enige passende straf. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel wordt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering in het kader van de tbs met voorwaarden.

9.De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert ten aanzien van feit 1, 2 en 3 € 3.098,17 aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen voor zover deze redelijk en toewijsbaar is, met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de materiële schadeposten het T-shirt, de ziektekosten en de ziekenhuisvergoeding af te wijzen gelet op de primair bepleite vrijspraak van feit 2 en 3. Ten aanzien van de telefoon en de schakelarmband heeft de raadsman verzocht deze schadeposten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Bovendien is de telefoon teruggegeven aan de benadeelde partij en was deze, ondanks de beschadiging, nog bruikbaar. Hij heeft zich met betrekking tot de overige materiële schadeposten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten 1, 2 en 3 heeft gepleegd. De vordering ten aanzien van de leren schoudertas, de tablet, de ziektekosten en de ziekenhuisvergoeding zijn niet betwist en zal de rechtbank toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de autosleutels van de vriendin van de benadeelde partij, het T-shirt, de schakelarmband en de telefoon niet voldoende zijn onderbouwd en verklaart de benadeelde partij wat betreft deze schadeposten niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten verschillende operaties heeft moeten ondergaan en hier zichtbare en blijvende littekens aan over heeft gehouden. Uit het schadeonderbouwingsformulier volgt dat de operaties voor veel onrust hebben gezorgd bij de benadeelde partij, dat hij zich niet meer veilig voelt in zijn woonomgeving en dat hij slaapproblemen heeft. Op grond van de voornoemde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 10.000,-. Voor het meerdere zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank wijst de gevraagde schadevergoeding gedeeltelijk toe tot een totaalbedrag van € 10.760,17 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2023.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. In zoverre kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 55, 57, 63, 141, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 2 en feit 3:eendaadse samenloop van
medeplegen van zware mishandelingen
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte,
18 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
drie (3) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
Meewerken aan reclasseringstoezicht
Veroordeelde moet meewerken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • veroordeelde moet de reclassering helpen aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • veroordeelde moet meewerken aan huisbezoeken;
  • veroordeelde moet de reclassering inzicht geven in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • veroordeelde moet zich niet vestigen op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • veroordeelde moet meewerken aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde moet zich laten opnemen bij [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, moet veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing.
Veroordeelde moet zijn medewerking verlenen aan een verblijf in het kader van een overbruggingsvoorziening, voor het geval dat er nog geen plek beschikbaar is in [instelling] bij de einddatum van de detentie.
Meewerken aan time-out
Als de reclassering dat nodig vindt en veroordeelde daarmee instemt, kan veroordeelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
Niet naar het buitenland
Veroordeelde moet niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaan zonder toestemming van de reclassering.
Ambulante behandeling
Veroordeelde moet zich laten behandelen door de Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde moet verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
Veroordeelde moet zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde moet meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 10.760,17(tienduizend zevenhonderdzestig euro en zeventien eurocent) bestaande uit
€ 760,17(zevenhonderdzestig euro en zeventien eurocent) materiële schade en
€ 10.000,-(tienduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (
15 juni 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 10.760,17 (tienduizend zevenhonderdzestig euro en zeventien eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 juni 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 88 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2024.
[...]
[...]
[...]

[...]