ECLI:NL:RBAMS:2024:2598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/13/747040 / KG ZA 24-155
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van opvanglocatie door ongedocumenteerde vreemdeling na beëindiging LVV-traject

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de gemeente Amsterdam en een ongedocumenteerde vreemdeling uit Gambia. De gemeente vorderde de ontruiming van de opvanglocatie waar de vreemdeling verblijft, omdat zijn Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV) traject was beëindigd. De vreemdeling, die sinds 20 juli 2021 in de opvanglocatie verbleef, had niet meegewerkt aan de beoogde terugkeer naar zijn land van herkomst en had geen recht of titel om in de opvanglocatie te verblijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente bevoegd was om de ontruiming te vorderen, omdat het LVV-traject na 1,5 jaar was geëindigd en de vreemdeling niet had meegewerkt aan de oplossing. De rechter stelde vast dat de vreemdeling geen ernstige medische problemen had die een ontruiming zouden kunnen verhinderen. De gemeente had voldoende aannemelijk gemaakt dat er een wachtlijst was voor de opvanglocatie, en het belang van de gemeente om de ontruiming door te voeren woog zwaarder dan het belang van de vreemdeling om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten. De rechter verklaarde de ontruiming uitvoerbaar bij voorraad en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/747040 / KG ZA 24-155 IHJK/MvG
Vonnis in kort geding van 3 april 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM (ONDERWIJS, JEUGD EN ZORG),
zetelend te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 11 maart 2024,
advocaten mr. C.C. Horrevorts en mr. D.L. Sinaij te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.G. Fischer te Assen.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2024 heeft de gemeente de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een op voorhand ingediend verweerschrift. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en de gemeente tevens een pleitnotitie. Vonnis is bepaald op vandaag.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de zijde van de gemeente: [naam 1] , projectleider Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (LVV), [naam 2] , beleidsadviseur LVV en [naam 3] , medewerker LVV met mr. Horrevorts en mr. Sinaij;
- [gedaagde] met mr. Fischer.

2.De feiten

2.1.
Het pand aan de [locatie] wordt door de gemeente gebruikt als opvanglocatie (hierna: de opvanglocatie) ten behoeve van Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (LVV).
2.2.
Het doel van het LVV-beleid is om voor de betrokkene te komen tot een bestendige oplossing, zijnde (1) rechtmatig verblijf in Nederland, (2) waar mogelijk vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst of (3) doormigratie. Op basis van dit programma dient de betrokkene samen met zijn of haar casemanager een perspectiefplan op te stellen, waarin afspraken worden gemaakt over de beoogde bestendige oplossing en de daarbij behorende begeleiding en activiteiten. Het traject eindigt volgens het programma in ieder geval na 1,5 jaar, en wordt voortijdig beëindigd wanneer de betrokkene onvoldoende medewerking verleent aan het bereiken van de beoogde oplossing.
2.3.
Alle deelnemers aan het programma worden besproken in het Lokaal Samenwerkingsoverleg (LSO). Het LSO adviseert de gemeente over de toelating tot het LVV-traject en de beëindiging ervan. Het LSO bestaat uit de gemeente, de Dienst Terugkeer & Vertrek, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de regionale AVIM eenheid, het Loket Ongedocumenteerden Amsterdam, de Regiegroep en de subsidiepartners voor opvang en begeleiding.
2.4.
[gedaagde] is een ongedocumenteerde vreemdeling afkomstig uit Gambia en verblijft op basis van het LVV-beleid sinds 20 juli 2021 in de opvanglocatie.
2.5.
Omdat voor [gedaagde] onvoldoende perspectief was voor rechtmatig verblijf in Nederland, besloot het LSO op 7 september 2021 een toekomstoriëntatietraject van maximaal zes maanden met [gedaagde] te starten. De casemanager heeft samen met [gedaagde] een perspectiefplan opgesteld om te werken aan een bestendig perspectief. De beoogde bestendige oplossing voor [gedaagde] bestond uit terugkeer naar Gambia.
2.6.
De gemeente heeft in februari 2022 besloten vanwege de coronacrisis geen ontruimingen uit de opvanglocatie te laten plaatsvinden.
2.7.
In een advies van 22 maart 2022 van het LSO staat dat [gedaagde] tot de conclusie is gekomen niet te willen terugkeren naar zijn land van herkomst en het LSO op basis daarvan de gemeente heeft geadviseerd om de opvang van [gedaagde] in de opvanglocatie te beëindigen per 22 maart 2022.
2.8.
Tijdens een gesprek op 9 mei 2022 is aan [gedaagde] meegedeeld dat zijn LVV-traject is beëindigd.
2.9.
Op 11 oktober 2022 heeft de gemeente besloten weer ontruimingen uit de opvanglocatie te laten plaatsvinden.
2.10.
Bij brief van 24 november 2022 is aan [gedaagde] meegedeeld dat hij de opvanglocatie op 8 december 2022 moest verlaten. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.11.
Bij brief van 5 december 2023 van haar advocaat heeft de gemeente [gedaagde] gesommeerd de opvanglocatie uiterlijk 3 januari 2024 te verlaten.
2.12.
Bij bezwaarschrift van 11 december 2023 heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de sommatie van 5 december 2023. [gedaagde] stelt onder meer dat eerst het juridisch traject helder moet worden afgesloten, voordat kan worden overgaan tot ontruiming. Verder stelt [gedaagde] dat hij lijdt aan epilepsie en moet worden onderzocht door de GGD. Bij beslissing op bezwaar van 2 januari 2024 is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 5 december 2023 niet kan worden aangemerkt als een besluit en ook niet gelijkgesteld kan worden met een besluit. Bij beroepschrift van 16 januari 2024 heeft [gedaagde] beroep ingesteld. Die procedure loopt nog.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente vordert samengevat - [gedaagde] te veroordelen de opvanglocatie op een zo kort mogelijke termijn te ontruimen, en de gemeente te machtigen die ontruiming zo nodig met behulp van de sterke arm en op kosten van [gedaagde] te bewerkstelligen, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.2.
De gemeente stelt daartoe het volgende. Het LVV-traject eindigt in ieder geval na 1,5 jaar en wordt eerder beëindigd in het geval de betrokkene geen medewerking verleent aan het bereiken van de beoogde bestendige oplossing. Die oplossing bestond voor [gedaagde] uit terugkeer naar Gambia. Daaraan heeft hij niet willen meewerken en daarom is het LVV-traject van [gedaagde] beëindigd. Vanwege corona is tijdelijk geen uitvoering gegeven aan ontruimingen uit de opvanglocatie. [gedaagde] verblijft thans zonder recht of titel in de opvanglocatie. Hij heeft de sommatiebrief van 5 december 2023 ten onrechte opgevat als een besluit van de gemeente waartegen bezwaar en beroep open zou staan. De GGD geeft geen medisch advies, maar geeft uitsluitend een woonadvies, waarbij wordt bekeken of de betrokkene zelfredzaam is. Een advies van de GGD is dan ook niet vereist om de opvang te mogen beëindigen. Slechts in het geval van ernstige medische problematiek kan een uitzondering worden gemaakt. Daarvan is bij [gedaagde] geen sprake. [gedaagde] hoeft niet op straat komen te staan na zijn vertrek uit de opvanglocatie. Hij kan zich melden bij de Vrijheidsbeperkende Locatie in Ter Apel, op de voorwaarde dat hij meewerkt aan terugkeer naar Gambia. Een andere mogelijkheid is dat [gedaagde] zich in Ter Apel meldt en een asielaanvraag indient. Daarnaast kan hij zich melden bij de winteropvang van de gemeente, waar beoordeeld zal worden of hij daar mag verblijven. De gemeente heeft een spoedeisend belang bij de ontruiming van [gedaagde] uit de opvanglocatie. Hij houdt ten onrechte een kamer bezet die dringend nodig is voor één van de 99 personen die op de wachtlijst staan voor plaatsing in de opvanglocatie.
3.3.
[gedaagde] heeft als volgt verweer gevoerd. De bestuursrechter is in dit geval de bevoegde rechter. Deze procedure moet daarom bij de bestuursrechter worden gevoerd en niet bij de civiele rechter. De praktijk leert dat civiele rechters de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure niet altijd goed voorspellen. In het bestuursrecht wordt getoetst of het besluit overeenkomstig het geldende beleid is. Dat is bij [gedaagde] niet het geval. Fase 1 is het juridisch perspectief uitzoeken en als dat er niet is (fase 2) dan wordt de terugkeer naar eigen land onderzocht. Fase 1 van het LVV-traject is niet op kenbare wijze afgesloten, althans [gedaagde] heeft de conclusie van fase 1 niet begrepen. In dat geval mag de gemeente niet verdergaan naar fase 2. Het persoonlijk perspectiefplan dat in fase 2 wordt opgesteld, is er niet. In het bezwaarschrift heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij bekend is met epileptische aanvallen en dat moet worden beoordeeld of aan hem een uitzonderingsbed toekomt. Het is dan aan de gemeente om de GGD advies te vragen. Dit heeft de gemeente niet gedaan. Inmiddels is het beleid niet meer dat een betrokkene maximaal 1,5 jaar in de opvanglocatie mag blijven. Bovendien wordt de maximale duur van 1,5 jaar vaak overschreden. Dat [gedaagde] langer dan 1,5 jaar in de opvanglocatie verblijft mag nu geen reden voor de ontruiming zijn. Dit alles zal ertoe leiden dat het besluit tot beëindiging van de opvang bij de bestuursrechter geen stand zal houden. In ieder geval moet de uitkomst van de aanhangige beroepsprocedure worden afgewacht. De oorspronkelijke gedachte van het LVV-beleid moet niet uit het oog worden verloren, namelijk het hulp bieden aan kwetsbare mensen die zich zonder hulp van de overheid niet kunnen redden. Uit een overzicht van de Staat van de Migratie blijkt dat niet de volledige bezettingsgraad van de LVV-opvanglocaties in Amsterdam wordt benut. Het is dan ook niet aannemelijk dat er 99 mensen op de wachtlijst staan. In het geval de vordering van de gemeente wordt toegewezen, moet daaraan de voorwaarde worden verbonden dat dit vonnis niet eerder ten uitvoer mag worden gelegd dan nadat uitspraak is gedaan in het lopende beroep.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor het mogen ontruimen van [gedaagde] uit de door de gemeente beheerde opvanglocatie, heeft de gemeente een executoriale titel nodig. Die kan bij de burgerlijke rechter worden verkregen op een civielrechtelijke grondslag zoals het verblijven zonder recht of titel in de opvanglocatie. In zoverre is de voorzieningenrechter bevoegd om van de ontruimingsvordering van de gemeente kennis te nemen.
4.2.
Het is maar zeer de vraag of [gedaagde] ontvankelijk is in de beroepsprocedure. Zelfs als wordt aangenomen dat hij in die procedure ontvankelijk is, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat zijn beroep kans van slagen heeft.
4.3.
Op grond van het LVV-beleid eindigt een LVV-traject in ieder geval na 1,5 jaar en wordt het traject eerder beëindigd in het geval de betrokkene geen medewerking verleent aan het bereiken van de beoogde bestendige oplossing. Niet weersproken is dat [gedaagde] zich voorafgaand aan het LVV-traject aan dit beleid heeft gecommitteerd en hij van de inhoud van dat beleid op de hoogte was.
4.4.
Beide gronden voor het beëindigen van het LVV-traject zijn op [gedaagde] van toepassing.
4.5.
[gedaagde] verblijft sinds 20 juli 2021, dus al ruim 2 jaar en 8 maanden in de opvanglocatie. De maximumduur van het LVV-traject is dus al ruimschoots verstreken. Alleen al om deze reden is het aannemelijk dat de bestuursrechter zal oordelen dat het LVV-traject van [gedaagde] is geëindigd.
4.6.
[gedaagde] heeft in zijn beroepschrift noch in dit kort geding betwist dat de beoogde bestendige oplossing voor hem bestond uit een terugkeer naar Gambia en dat hij daaraan niet heeft willen meewerken. Daarmee eindigt het traject en zal [gedaagde] moeten accepteren dat hij de opvanglocatie moet verlaten en kan hij zich niet verschuilen achter een formeel verweer, voor zover dat al terecht is gevoerd.
4.7.
Bovenstaande betekent dat [gedaagde] geen aanspraak meer heeft op opvang en hij zonder recht of titel in de opvanglocatie verblijft.
4.8.
[gedaagde] kan na ontruiming een beroep doen op de opvang die de gemeente heeft genoemd. De kans is echter reëel dat hij op straat komt te staan. Een belangenafweging leidt er echter niet toe dat [gedaagde] in de opvanglocatie mag blijven. Alleen als sprake zou zijn van ernstige medische problematiek is er ruimte voor een uitzondering. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij in het verleden last heeft gehad van epileptische aanvallen. Desgevraagd heeft [gedaagde] verklaard dat hij vooral tijdens de periode dat hij in Italië verbleef hiervan last heeft gehad. In zijn beginperiode in Nederland heeft hij één keer een aanval gehad. Hij verklaarde ter zitting echter ook dat hij volgens de dokter momenteel stabiel is en geen medicatie neemt. Van ernstige medische problematiek is voorshands dan ook niet gebleken. Het ontbreken van een oordeel van de GGD, voor zover daarom al had moeten worden gevraagd, vormt geen aanleiding te oordelen dat [gedaagde] de opvanglocatie vanwege medische noodzaak niet hoeft te ontruimen.
4.9.
De gemeente heeft uitgelegd dat eerst vanwege corona niet werd ontruimd uit de opvanglocatie en de ontruiming van [gedaagde] daarna is vertraagd, omdat grote groepen personen weigerden de opvanglocatie te verlaten. Dat de gemeente het ontruimingsbeleid niet consistent heeft toegepast, heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt.
4.10.
Bovenstaande betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om de opvanglocatie te verlaten. Deze veroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De gemeente heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat voor de opvanglocatie een wachtlijst bestaat. Het belang van de gemeente om dit vonnis ten uitvoer te kunnen leggen en een ongedocumenteerde van de wachtlijst in de opvanglocatie te plaatsen weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep dan wel de beroepsprocedure af te wachten.
4.11.
Omdat ongedocumenteerde vreemdelingen in Nederland geen inkomsten mogen verwerven, komt het procesrisico van een kostenveroordeling voor hen neer op een ontoelaatbare belemmering van het recht op toegang tot de rechter. Daarom zal [gedaagde] niet in de proceskosten worden veroordeeld, maar zullen deze worden gecompenseerd, dat wil zeggen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de opvanglocatie geheel leeg en ontruimd ter beschikking van de gemeente te stellen en met alle daarin aanwezige personen en goederen te verlaten en te ontruimen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] , indien hij niet vrijwillig aan de hiervoor gegeven veroordeling tot ontruiming voldoet en de gemeente de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligt, aan de gemeente de kosten van de ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024. [1]
Bij afwezigheid van mr. I.H.J. Konings is dit vonnis ondertekend door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, die het vonnis uitsprak.

Voetnoten

1.type: MvG