In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de gemeente Amsterdam en een ongedocumenteerde vreemdeling, aangeduid als [gedaagde]. De gemeente vorderde ontruiming van de opvanglocatie waar [gedaagde] verblijft, omdat zijn Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV) traject was beëindigd. De gemeente stelde dat [gedaagde] niet had meegewerkt aan het bereiken van een bestendige oplossing, zoals terugkeer naar zijn land van herkomst, Guinee. Het LVV-traject was na 1,5 jaar beëindigd, en [gedaagde] had geen juridische stappen ondernomen tegen de beëindiging van zijn opvang.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2024 heeft de gemeente haar vorderingen toegelicht, terwijl [gedaagde] verweer voerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente bevoegd was om de ontruiming te vorderen, omdat [gedaagde] zonder recht of titel in de opvanglocatie verbleef. De rechter concludeerde dat de gemeente voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een wachtlijst was voor de opvanglocatie en dat het belang van de gemeente om de ontruiming door te voeren zwaarder woog dan het belang van [gedaagde] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten.
De voorzieningenrechter heeft [gedaagde] veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de opvanglocatie te verlaten. De kosten van de ontruiming zouden voor rekening van [gedaagde] komen indien hij niet vrijwillig zou voldoen aan de veroordeling. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.